De dijkdoorbraak bij Achthoven

KRONIEK
2001-4

24 december 1740

Dr. A. Bijl

Eind december 1740 werd het rivierengebied geconfronteerd met hoge waterstanden. Ook de situatie langs de Vijfheerenlandse Lekdijken was precair geworden. Het zou uiteindelijk uitlopen op een ramp.

‘Bij een hoge drijvende rivier’ met een sterke noordwesten wind liep om half zes in de morgen van zaterdag 24 december 1740 de Zuider Lekdijk ‘in de Kuylen’ bij Achthoven over. Kort daarop brak de dijk door. Niet alleen de Vijfheerenlanden liep onder water maar ook de Alblasserwaard raakte overstroomd.

De Ramp kwam hard aan bij de in hoofdzaak agrarische bevolking. De bevolking was sterk verarmd mede omdat de aan de watersnood voorafgaande vier jaren de op de Zederik uitmalende polders te kampen hadden gehad met grote wateroverlast als gevolg van een slechte afwatering. Dit laatste was een uitvloeisel van de Franse inval in 1672. Bij hun vertrek hadden de Fransen onder meer de afwatering van de Vijfheerenlanden – de zes buitendijkse water-molens bij Sluis – vernield. Pas in 1739 werden de molens herbouwd, echter slechts vijf in plaats van de vroegere zes, hetgeen de bevolking veel geld had gekost. Nu de afwatering eindelijk weer in orde was, kwam daar een watersnood overheen.

De dijkgraaf van Vianen, verantwoordelijk voor de dijk onder Achthoven, wendde zich tot de Staten van Holland om financiële hulp. De colleges van de Alblasserwaard en Arkel beneden de Zouwe zonden materiaal om het gat in de dijk te dichten. Wel kondigde de Alblasserwaard aan de Bazel- en Zouwendijk te verhogen om het water uit de Vijfheerenlanden te keren, maar dat het college van de Alblasserwaard zijn uiterste best zou doen om met de voormolens van de Over- en Nederwaard de Vijfheeren-landen te helpen, als ‘ze zelf van het water bevrijd waren’.

  1. Boellaard te Lexmond verzocht de dijkgraaf van Vianen, mr. G. Callenburgh Baartmans, op 28 december om rijs, spannen en stukken steen van de ovens van Wildemans en Van der Kluys te sturen. Een dag later beklaagde de Alblasserwaard zich bij de Staten van Holland over het lakse optreden van de dijkgraaf van Vianen. Deze verweerde zich tegen deze beschuldigingen.

De dijkdoorbraak was hem pas om negen uur ter ore gekomen. De volgende dag al, op zondag 25 december, waren, door de timmer-man van het dijkcollege van Vianen, in Utrecht 120 balken gekocht en in Beusichem hout om het gat in de Lekdijk te dichten.

Het geplande overleg van de dijkgraaf met de schout van Meerkerk, Peter Boellaard, en hoogheemraad E. van Asperen van de Alblasserwaard, kon op 2 januari 1741 niet doorgaan omdat de dijkgraaf en alle bestuurders van de Vijfheerenlanden naar de Diefdijk moesten omdat daar het ‘Gelderse’ water inmiddels ook tot grote hoogte was gerezen.

Op 7 januari besloten dijkgraaf en heemraden van Vianen drieduizend gulden te lenen uit ‘de penningen van de domeinen van Vianen’ om de eerste nood te lenigen. Uit het schoutambt van de stad en de polders Hei- en Boeicop waren 90 paarden en 320 koeien gered. Daarnaast was een groot aantal beesten van Lakerveld naar Lexmond overgebracht. Bovendien waren drie vaartuigen naar Meerkerk gezonden om mensen en vee te redden.

Door de harde wind tijdens die eerste week van januari waren maar weinig huizen onbeschadigd gebleven en moesten veel mensen worden gered. Het waterpeil binnendijks was bovendien gestegen doordat de Noorder Lingedijk ook op vijf plaatsen was doorgebroken. De gegraven hulpgaten in de Alblasserwaard hadden midden januari nog weinig soulaas gegeven door de grote toevoer van de rivier en het water wies weer.

Die hoge Lek verhinderde een snelle bekraging (dam om het inbraakgat) van de doorbraak bij Achthoven en zelfs op 24 januari kon dat nog niet worden aangepakt. Ondertussen was men nog steeds bezig vee en mensen van het land te halen. Door de harde oostenwind stortten nog dagelijks huizen in en dreef het hooi uit de hooibergen weg. Ook was het onmogelijk gebleken brood voor de noodlijdenden uit Gorinchem te halen. Om dit op te lossen waren in Vianen enkele mudden rogge gekocht en daar was brood van gebakken, dat met schuiten werd rondgebracht. De schout van Heicop bedankte de dijkgraaf van Vianen voor het zenden van 35 broden met schipper Jansen en vroeg om meer. Uit Lexmond kwamen veel klachten over de plaatselijke situatie. Er was gebrek aan voedsel voor de arme mensen, bovendien namen de diefstallen in aantal toe.

Begin februari 1741 viel de vorst in waardoor het onmogelijk werd met schuiten hooi voor het vee te halen. Dit laatste kon alleen nog maar met sleden over het ijs. De Lek was dichtgevroren en het gat in de dijk nog steeds niet gedicht. Door een aantal ijsdammen in de Lek stond het water bij Vianen nog hoger dan in 1726. Midden februari was de dreiging voorbij en konden de plannen voor een definitieve dichting van de doorbraak en de aanleg van een nieuw stuk dijk worden uitgewerkt. Ook de Alblasserwaard had zich ingespannen de dijkdoorbraak bij de Achthoven te herstellen. Voor de levering van manschappen uit Giessen-Oudekerk, Giessendam, Sliedrecht etc., de kosten van logies en voor loevering van hout en dergelijke was ruim fl. 2.800,00 uitgegeven.

Op 7 maart 1741 werd de nieuwe dijk en de rijsberm aanbesteed voor fl. 5.175,00. De aannemer was Jan Jansz Cok te Herwijnen met als borger Sander van Ballegooyen en Jan Vervoorn. De door het dijkcollege van Vianen gevraagde subsidie werd door de Staten van Holland afgewezen en de kosten moesten worden omgeslagen over de dijkplichtigen in het land van Vianen.

De verhouding tussen het College van de Vijfheerenlanden en het College van de Alblasserwaard was er niet beter op geworden. Een verzoek van de Vijfheerenlanden op 23 februari om nog een tijdje het water door de gaten in de Zouwen- en Bazeldijk te mogen laten aflopen en nog een extra gat erbij te steken, werd door de Alblasserwaard afgewezen, omdat het verzoek te laat zou zijn gedaan. Bovendien had de Alblasserwaard zich geërgerd aan de trage dichting van het gat in de Noorder Lingedijk bij Leerdam. Daar kwam nog bij dat de toonzetting van het verzoek van de Vijfheerenlanden dreigend leek. Dit laatste werd door het College van de Vijfheerenlanden ontkend. Het ging hier om ‘desperate boeren die tot alles in staat zijn. Het lot van de ingezetenen ging dijkgraaf en hoogheemraden zeer ter harte’. De Zouwendijk werd evenwel opgekist en in opdracht van de Alblasserwaard werd ‘de dijk door ‘s lands militie gewapend bewaakt voor alle aanvallen van boven’. Eind maart 1741 wendde de Vijfheerenlanden zich tot de Staten van Holland en Westfriesland om de Alblasserwaard alsnog tot meewerken te bewegen. Maar toen was het grootste leed inmiddels al geleden.

Waanden de inwoners van de Vijfheerenlanden zich veilig achter de nieuwe Zuider Lekdijk bij Achthoven, lang zou dat niet duren. Van 11 op 12 maart 1744 brak de nieuwe dijk door en stroomde de Vijfheerenlanden opnieuw onder water.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *