De ‘Luisterpost Gorilla’

2002-2

KRONIEK
2002-2

Joh. de With †

In het vroege voorjaar van 1942 verschenen er op de Overheicopse weg in Schoonrewoerd enige lieden die merktekens aanbrachten op de langs de weg staande bomen. Al spoedig bleek dat het hier niet ging om aan te geven welke bomen gerooid moesten worden, maar dat de Duitse weermacht plannen had hier een kampement in te richten, waartoe zij onder meer drie boerderijen, respectievelijk eigendom van Bikker, van der Heiden en van den Berg, nodig hadden en vele hectaren land. De boerderijen van de twee eerst genoemde eigenaren werden gesloopt en in de derde werd een commandopost gevestigd. Op de sloopplaats verschenen al spoedig houten barakken en andere onderkomens. De benodigde hectaren land werden via de grondkamer van Zuid-Holland gepacht. Deze pacht is grotendeels betaald tot 31 juli 1944. Er werden niet alleen op de polder Overheicop landerijen gepacht, maar blijkbaar waren ook op de ten zuiden daarvan aansluitende weilanden op de polder Hoog Middelkoop nodig. De Overheicopseweg kwam zodoende midden door het kamp te lopen en moest voor het verkeer worden afgesloten. Het kamp begon 500 meter ten westen van de kruising op het dorp Schoonrewoerd. Zoals bekend loopt de Overheicopse-weg als rijweg dood, zodat de bewoners die ten westen van het kamp woonden, werden geïsoleerd. Die uithoek aan het eind van Overheicop kreeg toen bij de bevolking de naam “Rattenval”. Wel was er om het kamp een noodpad op Hoog Middelkoop aangelegd.

Al spoedig verschenen bij de eerder genoemde barakken andere voorzieningen, zoals een eigen water- en elektriciteitsvoorziening, om ingeval van nood in hun eigen behoefte te kunnen voorzien, telefoonpalen met vele leidingen die richting Leerdam liepen en wachtposten. Tevens werden er een paar toestellen opgesteld waar-van de bevolking niet wist waartoe ze dienden. Eén zo’n apparaat stond in de zuidoosthoek op Middelkoop en eenzelfde bouwsel verscheen in de noordwesthoek op Overheicop. Deze apparaten bestonden uit een betonnen voet met de vorm van een afgeknotte piramide, waarop een bedieningscabine stond die om zijn voet kon ronddraaien, met aan de voorzijde een parabolische antenne. Dit is zoiets als onze huidige schotelantennes, maar dan gemaakt van een metalen raster en veel groter. Deze schotels konden op hun beurt om een horizontale as draaien van 0 tot 90 graden, zodat de antennes naar elk willekeurig punt aan de hemel konden worden gericht.

Omdat het begrip radar onder de bevolking in die jaren volkomen onbekend was, meende men dat met deze apparaten naar de overvliegende vliegtuigen kon worden geluisterd. De post stond bij de bevolking dan ook bekend als “De luisterpost”. Op de polder Hoog Middelkoop verscheen ook nog een soort van metalen matras die verticaal stond opgesteld en om zijn as kon draaien. Deze antenne was zeven meter hoog en behoorde bij een radarapparaat van het type Freya.

Radarpeilstation ‘Herig‘ bij Medemblik. In het midden zien we een Freya-apparaat dat het situatiebeeld leverde. Links en rechts daarvan een ’Würzburg-Riesen’- één voor het peilen van het vijandelijke vliegtuig, de ander voor het peilen en leiden van de nachtjager.

Niet alleen mannen gingen het kamp bevolken. Ook vrouwen en meisjes maakten deel uit van de bezetting van in totaal ongeveer twee honderd personen. Officieel werden deze vrouwen aangeduid als Luftwaffe-helferinnen of Blitzmädel. Vanwege hun uniform werden ze ook wel Grijze Muizen genoemd. Ook daar zijn “onge-lukjes” mee gebeurd, waardoor sommige vrouwen een poosje naar Duitsland terug moesten. Vandaar dat de post door de bevolking ook wel gekscherend “Het fokstation” werd genoemd.

Inmiddels weten we dat deze technische installaties niet werden gebruikt om te luisteren, maar om te kijken. Radar dus.

De navigatietechniek van de vliegtuigen was in de eerste jaren van de oorlog nog zo gebrekkig, dat het effectief bombarderen van doelen in Duitsland zo goed als niet mogelijk was. Het was meer een op goed geluk afwerpen van bommen op een gegist bestek. Dit had tot gevolg dat men trachtte de aanvallen bij daglicht uit te voeren.

Echter, de Duitse jachtvliegtuigen en het afweervuur richtten ware slachtingen aan onder de aanvallers, waardoor men weer ge-dwongen werd over te schakelen naar de nacht.

Jachtvliegtuigen konden ‘s nachts hun doel maar bij uitzondering vinden, net als het afweergeschut. Slechts als een vliegtuig werd gevangen in de stralen van zoeklichten, kon effectief worden op-getreden. Vandaar dat men naar middelen zocht om zowel de jager als het geschut zicht te geven op hun doel. Radar bleek daartoe geschikt. Ziedaar de reden waarom ook de Duitsers van deze techniek gebruik gingen maken.

En zoals bij elke vinding die in het oorlogsbedrijf bruikbaar bleek, werd ook de radar in enkele jaren tijd uitgebouwd tot een slagvaardig instrument.

Het principe van radar was voor de oorlog al bekend. Net als bij geluid, worden radiogolven door een object teruggekaatst.  Als men kans ziet die echo zichtbaar te maken, kan daarmee niet alleen de richting van het doel worden vastgesteld, maar ook de afstand.

De snelheid waarmee radiogolven zich verplaatsen is 300.000 km per sec. Deel de gemeten tijd tussen puls en echo door 2 en door 300.000 en de afstand is bekend.

Het grootste technische probleem waar men mee te maken kreeg was de golflengte waarop radar werkte. Namelijk, hoe kleiner deze is, des te beter wordt de echo. Werken de huidige radarapparaten op golflengten van 1 cm en kleiner, in die tijd was het opwekken van een golflengte van een halve meter al een prestatie.

Ziehier de noodzaak tot de bouw van een gesloten radargordel van Noorwegen tot Frankrijk. Zoals we verderop nog zullen zien, werkte de opsporing van nachtdoelen met radar goed. Een nadeel was dat één radarstation maar één nachtjager kon bedienen.

De radar van het type Freya was een draaibare antenne, waarmee vliegtuigen op grote afstand konden worden opgespoord. De eerder genoemde schotelantennes met een diameter van 7½ meter, gebouwd bij de Zeppelinwerke te Friedrichshafen, behoorden bij een door Telefunken gebouwde radar van het type Würtzburg Riesen, die een bereik hadden van 60 kilometer voor opsporen en 50 kilometer voor het vaststellen van de vliegrichting, de snelheid en de hoogte van het naderende doel. Hun radar werkte op een frequentie van 560 Mega-hertz, dat is een golflengte van 53.6 centimeter.

Würzburg-Riesen radar in de duinen bij Egmond. Voortdurend tastten de Duitse radarogen aan de gehele Atlantische kust het luchtruim naar het westen af.

Nadat men het doel had gelokaliseerd, probeerde de tweede schotel (de groene genoemd), die gericht stond op een in de buurt vliegende nachtjager, deze naar zijn doel te geleiden. Als radarbediening en vlieger goed op elkaar waren ingespeeld, kon de jager ‘s nachts zó dicht achter zijn doel worden gebracht, dat de piloot het vijandelijk toestel met zijn ogen kon zien tegen de oplichtende hemel, of de roodgloeiende uitlaten van de motoren zag.

In het kort werkte deze door de Duitsers “Himmelbett verfaren” (hemelbed methode, dit vanwege het als een baldakijn over de landen hangende radar) genoemde tactiek als volgt.

Boven de Noordzee en, als de weersomstandigheden goed waren en de vijandelijke vliegtuigen hoog genoeg vlogen, zelfs boven Engeland, werden de vijandelijke vliegtuigen door de radar van het Freya-apparaat waargenomen en kon de nachtjager vast vertrekken naar zijn baken in de buurt van het station waarvoor hij vloog. Waren ze zo dichtbij gekomen dat ze in het bereik van de Würtzburg Riesen waren gekomen, dan zocht de rode Würtzburg een doel uit. Deze gegevens werden in Nederland doorgegeven naar de lucht-verdedigingsbunker bij Schaarsbergen. Vandaar werd de in de buurt vliegende nachtjager door de groene Würtzburg tot achter zijn doel gebracht. Als de vlieger zijn doel had gezien, ging hij onmiddellijk lager vliegen, beducht als hij was voor de staartschutter van zijn doel. Men wist dat de bommenwerpers aan de onderzijde blind en onbewapend waren. Dat was een veilige plek. De nachtjager beschikte daarom over een schuin naar boven gericht vizier en boordkanonnen. Hierdoor konden ze van onderaf, van korte afstand, haast altijd doel treffend vuur uitbrengen, dat voor de bommen-werperbemanning volkomen onverwachts kwam. In ons land stonden 24 van zulke radargeleidingsposten, alle voorzien van een dieren-naam. Die bij Schoonrewoerd stond te boek als Gorilla.

Na een aanloopperiode werkte deze, door de Duitse generaal Kamhuber opgezette luchtverdediging, erg succesvol. Maar zoals steeds in een oorlog: als de verliezen gaan toenemen, bezint men zich op een passend antwoord. Dat bleef ook hier niet uit.  Eerst werden de bommenwerpers achterin voorzien van een kleine radarinstallatie, waardoor de piloot werd gewaarschuwd als hij vanachter werd beslopen. De staartschutter kon dan de aanval afweren.

Volgens “Jacht door de nacht” was Gorilla een der meest succesvolle stations in ons land en werden met behulp van haar radarpeilingen meer dan 80 overwinningen behaald. Dit hield de bezetting van Gorilla bij op een voor de kantine geplaatst propel-lerblad, op eenzelfde wijze als de jagerpiloten dat op hun jagers deden.

In de zomer van 1943 zetten de geallieerden een nieuw afweer-middel in om genoemde aanvallen te voorkomen. Deze methode was hun al eerder bekend en zo eenvoudig dat ze haar niet eerder durfden te gebruiken. Men vreesde namelijk dat de Duitsers haar ook zouden kunnen gebruiken om radar van de geallieerden te storen. Door een paar vliegtuigen werden grote hoeveelheden strookjes zilverpapier uitgestrooid, waardoor de radarecho dusdanig werd gestoord dat geen doel meer kon worden waargenomen. Deze aan een zijde zwart gemaakte stukjes waren 26,8 cm lang. Dat was precies de halve golflengte waarop de Duitse radar werkte. Vanwege hun zwarte zijde, en omdat we niet wisten waarvoor ze waren, noemden we deze stroken rouwbandjes. Op sommige ochtenden werden ze bij honderden gevonden. De Duitsers noemden ze “Duppel” en de Engelsen “Window”.

Maar ook de Duitsers verbeterden hun aanvalsmethode. In de neus van de nachtjager werd een kleine radar ingebouwd, zodat de navigator die hierbij nodig was, de vlieger zonder visueel contact bij zijn doel kon brengen als hij door het grondstation dicht in de buurt was gebracht.

Het is niet duidelijk waarom de geallieerden niets tegen die radar-grondstations hebben gedaan, hoewel men door spionage en luchtfoto’s wel terdege van hun aanwezigheid op de hoogte was. Zelfs in 1944 en 1945, toen de Engelse jagers schoten op alles wat reed of voer en ook vaak zelf beschoten werden, onder andere door de luchtafweer van Gorilla, is nooit een aanval gevolgd.

Om enige ervaring op te doen in de bediening van Gorilla, werd overdag vaak geoefend met een zogenaamd koersvliegtuigje, dat boven de radarstelling zijn rondjes vloog. Men gebruikte hiervoor vaak een Fieseler Storch (ooievaar), een tweepersoons waarne-mingsvliegtuigje op een hoogpotig landingsgestel. Dit toestel maakte ook wel eens een landing op het kamp. Ook werd er vaak gestunt, mogelijk uit bravoure vanwege de aanwezige vrouwen, door bijvoorbeeld extreem laag te gaan vliegen. Soms vloog men zelfs onder de telefoondraden door. De laatste maal dat dit kunststukje werd uitgehaald raakte het vliegtuig de Overheicopseweg, dook voorover de Huibert in en eindigde tegen de kade aan de overzijde. Een inzittende overleed ter plekke, de andere in het Leerdamse ziekenhuis. Daarna zal het wel zijn verboden.  Deze crash gebeurde een tiental meters ten westen van de huidige begraafplaats, net voor de ingang van het kamp. Ik heb dit toestel daar gezien, maar in mijn herinnering was dat geen Fieseler Storch. Waarschijnlijk is het een van de geallieerden buitgemaakt lesvliegtuig geweest van het type Harvard, waarvan ook wel gebruik werd gemaakt.

In 1944 nam de betekenis van deze radarposten snel af. Eensdeels doordat de geallieerden kans zagen ook met elektronische middelen de radar te storen, anderzijds doordat de kracht van de luchtstrijd-krachten van de geallieerden met de dag sterker werd. Aan het eind van genoemd jaar schijnt de post zelfs een tijdlang buiten werking te zijn geweest en werd het kamp door andere legereenheden gebruikt.

Na de bevrijding hebben verschillende groepen van de bevrijdings-legers tijdelijk gebruik gemaakt van het kamp, zij het slechts voor huisvesting van hun troepen. Naar de technische installaties werd niet omgekeken. Ze zijn dan ook geheel door burgers gesloopt. Volgens het gemeentearchief van Schoonrewoerd, voornamelijk door Leerdammers.

Na de herfst van 1945, op 11 november, is het kamp weer vrijgegeven aan de respectievelijke eigenaren. Nog later zijn de gesloopte boerderijen herbouwd.

De sloop van de barakken enz. is door een Rotterdamse firma uitgevoerd. De kosten beliepen f 25.434,34.

Nu resten van het kamp nog twee voormalige munitiebunkers die als schuurtje in gebruik zijn en een betonnen voet van een Würtzburg Riesen die op Middelkoop heeft gestaan, zodat maar weinig meer herinnert aan de hier gestreden luchtoorlog.

Bronnen:
  • De Onderofficier. Orgaan van de Koninklijke Landmacht, 34e jaargang nummer 2/3.
  • Jacht door de nacht door Drs. W.H. Tiemens, Kon. Landmacht.
  • Artikel van J.M. van Alphen in De Gecombineerde, 5 april 1980.
  • Wespennest Leeuwarden. Ab A. Jansen. 3 Delen.
  • Gegevens Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum Overloon. (In het museum staat een Würtzburg Riesen radarapparaat)
  • Gemeentearchief Leerdam. Archief Schoonrewoerd.
  • Eigen herinneringen.
Verzoek tot schadeloosstelling van in beslag genomen land.

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *