Geschiedenis van Lakerveld (17)

KRONIEK
2003-3

De memoires van Gerrit Jan Lakerveld

G.J. Lakerveld - P. Horden Jzn.  - P. de Pater
Inleiding

Twee keer heb ik in mijn bijdrages aan de “Lek en Huibert Kroniek” melding gemaakt van het bestaan van de schriftelijke herinneringen van de op 2 februari 1897 te Meerkerk geboren Gerrit Jan Lakerveld. Voor de Lexmonders gewoon Gerard Lakerveld. Hij was een zoon van Roelof Gerrit Lakerveld en Janna Schrijver. Na zijn huwelijk op 17 december 1931 met Bastiaantje Klein, vestigde hij zich in Lakerveld. Hier woonde hij op vier adressen. De meeste jaren bracht hij door op Lakerveld 224. (Het huis aan de Lexmondse kant van “De Snelle Pieper”, bij het begin van de Veldweg.) Uit het huwelijk werden drie kinderen geboren: Jannie, Hettie en Lof.

Gerrit Jan Lakerveld

Hij was boer, en daarnaast vertegenwoordiger voor de coöperatieve veevoeder fabrikant “De Samen-werking” uit Giessenburg. Gerard had een grote kennis van de geschiedenis van Lexmond en Lakerveld. Dit gegeven bleef niet onopgemerkt; Piet Horden Jzn. kwam bij hem op visite om informatie over Lexmond. Bovendien had Gerard een scherp inzicht in alle zaken aangaande Lakerveld. Toen er weer eens onenigheid was over het Lakerveldse waterpeil nam de toenmalige Laker-veldse polderbestuurder Wout van Iperen,

Gerard mee naar Den Haag om het woord te voeren. Dit feit tekent de kwaliteiten van Gerard: een groot polderbestuurder (want dat was Wout van Iperen) die een klein boertje nodig had om de zaken “effe duidelijk” te maken.

Op 2 juni 1992 overleed deze markante Lakervelder. Hij maakte deel uit van een generatie Lakervelders in ’t benedeneind. Zoals o.a.: Maarten van Bezooijen, Adriaan van Vliet, Kees Slagboom, Jan van Genderen, Peter de Pater, Job de Jong, Merten Burggraaf, de Aaigies, Daan Kooyman, Teunis Boonstoppel en Boer Kersbergen. Waarom noem ik deze namen? Wel, het Lakerveldse benedeneind is ver verwijderd van het Lexmondse dorp, en voor veel potlooiers zijn dit waarschijnlijk onbekende namen. Geen probleem: In 1973 sprak tijdens een optocht een lid van de Lexmondse gemeenteraad mijn opa Peter de Pater aan. Hij zei: “Ik ken u niet”. “Wel”: zei mijn opa: “Ik woon hier al 40 jaar”. “Ik moet me schamen” antwoordde deze Lexmondse volksvertegenwoordiger. Hier volgen de memoires van “de Lakerveldse benedenender” Gerard Lakerveld, zoals ze door
P. Horden Jzn. in 1972 zijn geschreven, maar nooit gepubliceerd. Waarschijnlijk een verhaal voor oudere Lexmonders. Maar misschien ook een aanmoediging voor deze zelfde oudere mensen om hun herinneringen schriftelijk dan wel mondeling aan ondergetekende of aan andere schrijvers van ons blad door te geven. Over Lexmond en Lakerveld blijft veel meer te vertellen dan men wel eens denkt sprak het “jochie” uit 1956 op 26 april 2003. (Peter de Pater)

EEN BLIK IN HET VERLEDEN VAN LEXMOND

De gemeente Lexmond bestond in 1900 uit een dorpskern en de buurtschappen Achthoven, Lakerveld met de Heicoppersteeg en Kortenhoeven. Het aantal inwoners kwam nog niet boven de 1500 en hoofd van de gemeente was burgemeester Van Slijpe. Onder de inwoners was weinig variatie, want behalve de boeren met hun vaste daggelders of losse seizoenarbeiders, was de bevolking samen-gesteld uit neringdoenden en ambachtslieden in het dorp, terwijl verspreid in de hele gemeente, een aantal arbeiders met een ander beroep. In verhouding tot het zielental waren er veel neringdoenden, zoals bakkers, kruideniers en manufacturiers. Wat dit laatste betreft kennen wij als ouderen nog wel het winkeltje van Leentje Schillebeek met in de etalage veel rode- en blauwe zakdoeken, wat in Lexmond steeds een gewild artikel is geweest. Bekende bakkers waren De Pater, later voortgezet door Alting, Brokking en Veen en verder Van Luijt in de bakkerij waarin op dit moment Van Dijk als enige (warme) bakker van Lexmond gevestigd is. In die tijd werd er bij de landbouwende bevolking ook wel zelf brood gebakken van koren uit eigen oogst. Aan de Heicoppersteeg was de korenmolen nog in bedrijf om voor bakkerijen en zelfbakkende boeren het graan te malen.

De kruideniers waren werkelijk kleine bedrijfjes, zoals die van Jantje Boef, de snoepwinkel voor de jeugd van Aagje de Ruijter, verder Gerrit Bot, Wout Wink en bij de dorpspomp Kees Wink. Een boodschap bij Kees Wink en Bartje leverde altijd wel een praatje en een nieuwtje op en omgekeerd betekende water halen aan de dorpspomp een gelegenheid om de kleine inkopen van die tijd te doen. Behalve deze winkeltjes in het dorp waren hier en daar in de buurtschappen nog wel kleine kruidenierswinkeltjes. Daar was het hoofdartikel vaak losse stroop, afgehaald in een kan of bus en groene zeep voor de zeepsop. Een stel met zand-zeep-soda koppen sierde toen immers iedere verzorgde keuken. Door de winkeliers werd langs de huizen gevent, maar daar tussendoor deden anderen dat ook wel, zoals Leentje de Vaal met haar juk met beschuit-manden.

In het grondwerkersvak vonden verschillende arbeiders van Lexmond een bestaan buiten hun woonplaats. De gemeente kende een aantal mannen die als “polderjongens” bekwaam waren in hun lichamelijk zo zware beroep. Anders dan tegenwoordig gingen zij telkens een volle week of langer van huis. Voor de thuis verblijvende vrouwen vaak een zware taak en daarbij gingen de kinderen van hun vader vervreemden. Voor deze arbeiders was de winter dikwijls een moeilijke tijd. Als bij aanhoudende vorst het werk in de open lucht moest worden gestaakt, raakten zij op hetzelfde moment voor kortere of langere tijd van inkomsten verstoken. Fondsen voor vorstverlet of een werkloosheidsuitkering waren onbekend; de huisvesting van de arbeiders was bovendien slecht. Bij uiterste nood waren zij dan aangewezen op Diaconie of Burgerlijk Armbestuur, maar de steunzoekenden zijn daar ook niet altijd met liefde ontvangen.

In en bij Lexmond was de griendcultuur na 1900 nog van betekenis.

Het teenschillen in de Laak

Het teenbedrijf van Ruth Bogaard verschafte in het voorjaar veel werk in het teenschillen. Reeds op een afstand van het werkterrein in De Nes waar in latere jaren de woningbouw zou verrijzen, kon in de lente het regelmatig tikken van de schilijzers worden gehoord. Datzelfde terrein werd ook gebruikt door de rondtrekkende woonwagens, die daar ongevraagd hun standplaats zochten. Op het terrein was nauwelijks verharding aanwezig en in de winter gaf dat een ware modderpoel aan de rand van het dorp.

Wat de landbouw betreft, in Kortenhoeven was veel gemengd bedrijf met hoofdzakelijk aardappelen en suikerbieten. Deze akkerbouwproducten werden in de herfst met wagens en karren naar de haven gebracht (zie foto op de volgende pagina)

Hier is de nieuwe haven in gebruik. De bieten liggen op de wal. Langs de dijk was een aanlegplaats, waar nu een tjalk voor de wal ligt.

en vandaar per schip vervoerd. Met het ijzeren wielbeslag van de voertuigen werd veel aarde op de weg gesleept, en omdat er toen nog geen voorschriften waren om de wielen te schrappen, werd door de af en aan rijdende karren het dorp in een modderpad herschapen. Op het lager gelegen deel van de gemeente in Lakerveld en Achthoven was net als thans, de melkveehouderij hoofdzaak en ook daar was men voor afvoer, b.v. van de melk in de periode als deze niet door boerinnen werd verkaasd, aangewezen op het vervoer per boot. Voerlieden brachten met hun wagens de bussen met melk naar de boot om deze in te schepen als consumptiemelk voor Rotterdam. Het vervoer van vee ging dezelfde weg en zo nu en dan gingen ook bewoners van Lexmond aan boord om zich voor familiebezoek naar een beneden- of bovenstrooms gelegen plaats te begeven. Naar boven was Culemborg het eindpunt van de bootdienst, waarvoor in de haven Jan Kleijn en daarna Gerrit Veen als walbaas een taak hadden en in het veerhuis woonden.

Van de voerlieden kende men in Lexmond Willem Boef, een man met een humoristische inslag, die later op het autotransport overschakelde. Daarin wordt nog een kleinzoon van Willem Boef aangetroffen. Het voermanschap van Leen de Ruijter werkt onveranderd met dezelfde paardenkrachten, nu de zoons Gijs en Arie de Ruijter met hun zweetvossen nog altijd vervoer op korte afstand verzorgen.

Arie de Ruijter bij het aan- of aftuigen van zijn paarden

Laten we hopen, al lijkt dat tegenwoordig amper mogelijk, dat het vervoer met paardenkracht in stand blijft, want met het verdwijnen daarvan zou opnieuw een stukje romantiek van Lexmond verloren gaan.

Door de veehouderij en akkerbouw zijn er in Lexmond steeds mensen gevonden die in de handel hun bestaan zochten. In de veehandel hebben H. Verweij en Jacobus Bikker altijd een belangrijk aandeel gehad en voor Pauw van Zessen was elke handel van betekenis. De bejaarden kennen hem uit een tijd dat hij veel in fokvarkens handelde, waarvan het vervoer later al met een Ford-vrachtwagentje zou plaats hebben. Als alle dieren die Pauw van Zessen van eigenaar liet verwisselen bij elkaar werden gezien, zou dit een mengsel van kleuren geven. Opvolgers als Piet van Pauw van Zessen en Henk van Tijmen van Zessen zetten de traditie voort met de handel en daarbij het leven van de zonnige kant te bekijken. Bekende figuren in de aardappelhandel waren Kees van Kekem en Henk Verhoef.

De kaasbereiding op de boerderij maakte het mogelijk dat reeds voor 1914 de kaas- en veevoederhandel van J.H.C. Rietveld op gang kwam. Toon Plieger, nu één van de bejaarden, heeft daarin een werkzaam aandeel gehad. Op de fiets door de streek rijdend zijn honderden partijen kaas door hem opgekocht en in het winterseizoen aan veelal dezelfde veehouders veevoer verkocht. Plieger werkte voor zijn patroon alsof het zijn eigen zaak was ook al hoorde men toen nog in het geheel niet van winstdeling. Of Toon die wel genoten heeft kan hijzelf het beste weten. In ieder geval kon elke zaterdag-morgen de ijver van zijn aankoop worden afgezien aan de lengte van de rij boerenwagens die in De Laak stond te wachten om bij het pakhuis van Rietveld te worden gelost. Maar niet alleen Toon Plieger zat op de fiets. In de beginperiode van de fiets waren er al gauw enkele amateurs die een grote fietstocht gingen ondernemen. Op die ouderwets degelijke rijwielen van G.J. Burggraaf reden G. den Burger, P. van Iperen en Lenders in één dag heen en terug naar Den Haag.

Uiterlijk was alles rust. Tussen ochtendgloren en middagklok, tussen middagklok en avondklokgelui werd in het dorp de tijd afgemeten en bij de arbeid in ’t veld was de stoomfluit van aankomst en vertrek van de Lekboot de maat die ’t leven op iedere werkdag begeleidde. Innerlijk gingen zich echter veranderingen voltrekken. In een drang tot verbetering van hun eigen lot, de sociale toestand waaronder de arbeiders gebukt gingen, ontstond de arbeidersbeweging. Eerst van neutrale aard, daarna ook gebaseerd op het Christelijke levens-beginsel. De eerste verbetering voor de bevolking wordt echter al spoedig doorkruist door de mobilisatie van 1914 – 1918. Klokgelui op 1 augustus 1914, wat de meeste van onze bejaarden zich nog wel zullen herinneren, bracht ook over Lexmond dit rampbericht. Uit de weerbare mannen moesten vijftien lichtingen onder de wapenen worden gebracht, paarden en voertuigen werden gevorderd en al spoedig was een distributie van levensmiddelen en andere zaken voor het levensonderhoud, b.v. petroleum en kaarsen, een onver-mijdelijk gevolg van de oorlogstoestand. Door deze schaarste aan artikelen voor verlichting werd in Lexmond toen een installatie opgericht om ter plaatse elektriciteit op te wekken, maar dat apparaat heeft toch niet zo goed voldaan. Jan van Mazijk en diens zoons fungeerden als machinist.

Het einde van de wereldoorlog bracht al spoedig daarna een opleving op velerlei terrein. In Lexmond betekende dit in 1920 de oprichting van de woningbouwvereniging “De Goede Woning”, die de volkswoningbouw ter hand ging nemen, en in hetzelfde jaar werd een afdeling van “Het Groene Kruis” opgericht. Beiden nog bestaand, hebben deze organisaties op maatschappelijk terrein verbeteringen gebracht, waaraan vóór 1914 zo duidelijk behoefte bestond. Onder de na-oorlogse opleving moet ook worden gerekend de omnibusdienst die D. Rietveld tussen Vianen en Gorinchem ging onderhouden.

In het begin van de jaren dertig wordt de economische opleving afgebroken als zich een wereldcrisis aankondigt. Daarin wordt ook door Lexmond gedeeld. Overal lijden ondernemers in hun zaken verlies, wat voortgaande werkloosheid van de arbeidende bevolking brengt. Allerlei steunmaatregelen van de toen aan het bewind zijnde regering trachten het leed te verzachten, maar vaak zijn de kosten van levensonderhoud te hoog tegenover de inkomsten. In deze sombere periode wordt de aanleg voorbereid van een rijksweg buiten de dorpskom van Lexmond. Als de weg gereed komt betekent dit voor de inwoners van het dorp een terugkeer van de rust die men veel vroeger gekend had. Door de nieuwe weg werden veel terreintjes voor woningbouw geschikt en daar is vooral toen de economische inzinking verflauwde, een nuttig gebruik van gemaakt. Als b.v. dokter Siddré de praktijk van dokter Bon voortzet, is dat in een nieuw gebouwde woning aan de Nieuwe Rijksweg. In het begin van de dertiger jaren gaan ook de plannen voor een aanleg van een Drinkwaterleiding in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden vaste vorm aannemen. Als deze plannen worden uitgevoerd, valt op Lexmond de keus voor het stichten van een pompstation. Bij de opening op 16 juli 1936 door de Commissaris der Koningin mag terecht van een grote vooruitgang worden gesproken. De crisisjaren zijn gevolgd door de jaren van de Tweede Wereldoorlog, 1940-1945. Onderdrukking van de bezetter, gebrekkig vervoer en steeds nijpender distributie van levensmiddelen verstoren de levensgang. Met het zelf bakken van brood, raspen van aardappelen en het fabriceren van stroop uit suikerbieten wordt de voedselvoorziening op het laatst nog in stand gehouden. Slachtoffers van Lexmondse herkomst in die periode zijn J. Molenaar en B. Bos.

Zoals kleine kinderen vallen en weer opstaan, zo ook is de bevolking uit de bezettingsjaren opgestaan, om daarna feitelijk in één ononder-broken ontwikkeling verder te gaan. In De Nes groeide een dorp áán een dorp en op het Anna Maria van Schuurmanplein wordt temidden van de nieuwbouw ook een Wijkgebouw van “Het Groene Kruis” gesticht, een verbetering voor de gezondheidszorg die zuster N. van de Griend niet meer in haar loopbaan voltooid zag, maar die zij gelukkig wel als burgeres van Lexmond heeft kunnen gadeslaan. Als men de reeks van jaren overziet dat zij als wijkverpleegster met de fiets de patiënten in twee gemeenten verzorgde, dan was zij stellig de juiste vrouw op de juiste plaats. Behalve de zorg voor de patiënten en voor de zuigelingen en de kleuters hebben de bejaarden steeds haar aandacht gehad. Voor bejaardenreisje en bejaardenmiddag werd nooit vergeefs een beroep op haar gedaan. Toen zuster L.J. Boele als opvolgster in functie kwam, heeft deze wel heel andere en betere omstandigheden aangetroffen dan zr. v.d. Griend in het begin van haar loopbaan.

Tot de opvallende zaken van de laatste jaren behoort de restauratie van de Nederlands Hervormde Kerk; eerst het kerkgebouw en daarna de kerktoren. De Gereformeerde Kerk is vergroot en beide kerkgemeenschappen hebben intussen een nieuwe pastorie gesticht. Een verenigingsgebouw in Kortenhoeven en een Dorpshuis geven het verenigingsleven de ruimte waaraan men behoefte heeft. De vele kleine winkeltjes maakten in Lexmond plaats voor winkels met zelfbediening en in textiel en in artikelen voor woninginrichting kan nu ieder te kust en te keur gaan. De sigarenwinkel van Metje de Jong en later van haar zuster Mevrouw B. van Mill-de Jong heeft in een heel andere gedaante dan bij de oprichting haar 40-jarig bestaan herdacht. Nieuwe bedrijven zijn er gekomen en de heiers als Manschot en Plieger en Van Eck hebben uit het wagenmakersvak een groot bedrijf van carrosseriebouw voortgebracht.

Een vak dat in al die jaren niet van aard veranderde, is dat van rietdekker. In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog was in Lexmond rietdekker Verburg werkzaam. Uit de familie Van Kleef is de jongere Kees van Kleef in dit vak in Lexmond gevestigd gebleven.

Verandering is er in het laatste tiental jaren ook gekomen in de aanblik buiten de dorpskom. Vele percelen akkerland worden met fruitbomen beteeld en de korenbouw is in Kortenhoeven nagenoeg verdwenen. De kersenboomgaarden, eens de juwelen van een wijde omgeving, kwamen in verval en zijn ook nagenoeg gesloopt om nu weer plaats te maken voor weide- of akkerland. Daar tussendoor zoekt nu één dichte stroom van autoverkeer zijn weg naar de -teveel geprezen- welvaart. Soms worden slachtoffers en rouw in Lexmond achtergelaten.

Zo heeft de samensteller van dit verhaal achterom gezien naar de ruim zeventig jaar dat hij het leven, het wel en wee van Lexmond aanschouwde.

LEXMOND, 29 november 1972
G.J. Lakerveld, Lakerveld 224

Bronnen:

Mevr. J. van Bezooijen-Lakerveld te Meerkerk.

Mevr. H. Braam-Lakerveld te Arkel.

Dhr. R. Lakerveld te Sleeuwijk.

(Kinderen van Gerrit Jan Lakerveld)

 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *