De veeziekte van 1865/67 (1)

KRONIEK
2004-3

DE EERSTE GOLF VAN DE VEEZIEKTE

Walter van Zijderveld
Inleiding

In de ‘Lek en Huibert Kroniek’ van augustus 2001 is een artikel opgenomen, geschreven door Joh. de With, dat voornamelijk handelde over de veetyphus in Hei- en Boeicop gedurende de jaren 1865-1867. In het gemeentearchief van Hei- en Boeicop waren hierover helaas weinig gegevens te vinden. In het Lexmondse archief bevindt zich echter een rapport1, geschreven door de Lexmondse burgemeester W.N.J. van Slijpe, dat over hetzelfde onderwerp gaat en vooral veel informatie oplevert over de epidemie in Lexmond. Hieruit blijkt dat er veel overeenkomsten waren met de mond- en klauwzeerepidemie die in het voorjaar van 2001 heerste. Ook toen was Engeland in het spel, alleen werd de veeziekte in 1865 vanuit Nederland naar dat land geëxporteerd. In 2001 ging dat net andersom.

Het internationale vervoer van beesten, het wel of niet afmaken van zieke en gezonde dieren, het verbod op veemarkten, hoge straffen en verouderde wetgeving kwamen toen ook voor.

Er werden wetten van kracht verklaard die nog van vóór de Franse tijd (1791) stamden of die tijdens de Franse tijd waren ingevoerd (in 1799 en 1810). Deze verouderde wetgeving was niet berekend op zo’n veeziekte-epidemie. Dat was ook in 2001 het geval. Met een versnipperde regelgeving en nieuwe wetgeving werd in beide gevallen geprobeerd de veeziekte te bestrijden.

De diergeneeskunde stond in die dagen op een veel lager peil dan tegenwoordig, waardoor ook de voorgestelde maatregelen vaak tekort schoten. De ziekte kwam in 1865/67 hoofdzakelijk voor in de provincies Zuid- en Noord Holland en Utrecht.

Lexmond kwam er nog goed van af, maar leed toch behoorlijke schade.

In dezelfde tijd heerste in Nederland ook de cholera. In Vianen2 stierven in 1866 hieraan 17 personen en 36 in 1867. Over Lexmond zijn geen gegevens bekend, maar ook hier zal de cholera zijn tol hebben geëist. Dit kwam nog bovenop de ellende die de veeziekte veroorzaakte.

De veeziekte, veepest, runderpest of veetyphus

De veeziekte, die in die tijd veelal veetyphus werd genoemd, kreeg ook de naam vee- of runderpest (pestis bovina). Varkens en schapen konden ook worden aangetast, zodat de naam veetyphus of veepest de ziekte het beste weergaf. Deze besmettelijke virusziekte is nu in Europa uitgeroeid, maar komt in Afrika nog regelmatig voor. Na een incubatietijd van drie tot veertien dagen krijgt het dier opeens enorme koorts, waarna het binnen enkele dagen zonder verdere duidelijke symptomen doodgaat. Het kwam ook voor dat de dieren een weeklang hoge koorts hadden, zonder zichtbaar ziek te zijn, maar bij afnemende koorts gingen de luchtwegen en het darmkanaal hevig ontsteken, waardoor een stinkende vloeistof uit hun neus kwam, ze het erg benauwd kregen en overvloedige diarree optrad. Hierdoor kregen ze een enorm vochtverlies en stierven vaak na een paar dagen door uitdroging. De beesten die dit overleefden, hadden pas na maanden weer hun oude conditie terug3.

Het verslag dat burgemeester Van Slijpe in 1865/67 maakte van het verloop van de veeziekte vormt de basis van dit artikel en is woordelijk overgenomen (cursief gedrukt). De indeling in paragrafen is toegevoegd. De niet-cursieve aangehaalde tekst komt uit andere bronnen. Begonnen wordt met het eerste tekstdeel van het rapport.

Doel van het rapport

Hoewel de ondergetekende alleen ten doel had om in dit journaal verzamelde aanteekeningen, met bijvoeging van eenige staten, te bewaren voor het gemeentearchief van Lexmond, omtrent het heerschen der ziekte onder het rundvee, bepaald binnen deze gemeente, zoo vindt hij het toch niet ondoelmatig om in korte trekken den ganschen loop der ziekte in ons vaderland na te gaan, met aanstipping van eenige maatregelen van regeringswege genomen om, zoo mogelijk, die ziekte te bestrijden.

Door deze aanteekeningen kan misschien in later jaren menig belangstellende iets putten in het belang dezer gemeente, wanneer onverhoopt wederom een dergelijke ramp Lexmond, of andere gemeenten, mocht treffen. En mocht het gelukkerwijze daarvoor niet nagelezen behoeven te worden, zal het toch den nakomeling welligt niet geheel onverschillig zijn om eens te kunnen nagaan wat er in deze gewigtige jaren is voorgevallen en hoe er ten dien aanzien hier en elders is gehandeld.

De titelpagina van het rapport van burgemeester Van Slijpe (GAL)
Het begin van de epidemie

In den jare 1864 en 1865 heerschte in Engeland eene ziekte onder het rundvee, welke aldaar groote verwoestingen aanrichtte en den veestapel aldaar met een bijna algeheelen ondergang bedreigde.

Die ziekte, welke men den naam gaf van Runderpest, maar meer algemeen genoemd werd veethyphus, vertoonde zich in de eerste dagen van augustus 1865 voor de eerste maal ook in Nederland en wel ontdekte men zulks te Ketel, spoedig daarop te Schiedam, Overschie en Vlaardingen, terwijl de verspreiding naar andere gemeenten zeer spoedig daarop volgde.

Blijkens ingesteld onderzoek schijnt het ontstaan der veeziekte in Nederland zijne oorsprong ontleend te hebben door den invoer van ossen, behoorende tot het steppenras, welke dieren alhier werden aangekocht, direct werden verzonden naar Engeland en na eenige dagen vandaar weder zijn teruggezonden, aangezien men beweerde dat de bedoelde ossen besmet waren en dus lijdende aan de veethyphus, in Engeland niet mochten worden ontscheept.

Sommigen beweerden dat de bedoelde ossen in Engeland wel degelijk zijn ontscheept en na eenige dagen daar vertoeft te hebben en zelfs op de markt gebracht te zijn, werden afgewezen en daarom naar Nederland moesten worden teruggevoerd. Hoe dit ook wezen moge, zeker is het dat die ossen afkomstig uit de steppen, alwaar de runderpest inheems is, zich alhier uit Engeland zijn teruggevoerd en dat daarna die vernielende ziekte al spoedig in ons Vaderland eene onrustbarende uitbreiding erlangde (=verkreeg).

Algemene maatregelen

Door de Hooge Regeering en het Gewestelijk bestuur van Zuid-Holland, kennis bekomen hebbende dat de vreeslijke veethyphus op den Nederlandschen bodem was uitgebroken, werd spoedig een onderzoek ingesteld en voorschriften gegeven om, zoo mogelijk, nog de ramp, welke dreigde algemeen te zullen worden, te stuiten en te beteugelen. In de eerste plaats werden de plaatselijke besturen aangeschreven tot eene zeer strenge handhaving van de artikelen 459-462 van het wetboek van strafregt, van 12 februari 1810. Hierin stond dat dieren, waarvan men vermoedde dat ze aan een besmettelijke ziekte leden, opgesloten moesten worden en dat de burgemeester direct moest worden ingelicht. Deden de eigenaren dit niet en brak hierdoor bij anderen de besmettelijke ziekte uit, dan konden ze geldboeten en gevangenisstraffen krijgen, die opliepen tot resp. duizend franken en vijf jaar4. Voorts werd sterk aangedrongen om het stelsel van afmaken zoo gestreng mogelijk toe te passen,

In het verleden werd Nederland enkele malen door de veepest getroffen. Dit gedicht dateert uit vermoedelijk 1745 en geeft aan dat men die epidemie als een straf van God zag. (De Boer enz., p. 26)

aangezien zulk eene toepassing in naburige rijken gunstige resultaten opleverde. Ook in Engeland heeft men dit stelsel later, en vooral in februari en maart 1866, op groote schaal toegepast en, zoo men meent, met goed gevolg. Aanvankelijk konden de gemeente-besturen er wel toe aangeschreven worden, bij wijze van aanbeveling, doch men konde die besturen daartoe niet verplichten, vandaar dat deze maatregel zeer ongelijkmatig werd toegepast en de uitvoering alleen konde geschieden krachtens het tweede hoofdstuk der onteigeningswet van 28 augustus 1851 (Staatsblad No. 125). Daar waar de ziekte voor het eerst in eene nieuwe streek uitbrak en het gemeentebestuur weigerde om de zieke en verdachte dieren te onteigenen, pasten Gedeputeerde Staten der Provincie de wet toe en alzoo werd de afmaking uitgevoerd.

Plaatselijke verordeningen

Bijna algemeen werden er plaatselijke verordeningen vastgesteld, houdende beperkende bepalingen omtrent den in- en doorvoer van rundvee. Ook voor Lexmond werd bij raadsbesluit van 5 september 1865 een dergelijke verordening vastgesteld en terstond afgekondigd om direct in werking te kunnen treden.

Het besluit van 5 september stelde niet zo veel voor. Het bepaalde alleen dat in- en doorvoer slechts mocht plaatsvinden indien de begeleider een briefje van zijn burgemeester had dat zijn vee gezond was. De veldwachter moest toezien op het naleven van deze verordening, maar omdat de veldwachtersplaats vacant was, werden W. Stravers en A. den Zieur met die taak belast5.

De regering gaf alleen maar adviezen, maar liet de regelgeving over aan de gemeentebesturen. Op 8 september werd door de Commissaris des Konings het ruim bemeten besmette gebied als volgt aangegeven: binnen de lijn van Katwijk, langs de Kromme Rijn tot Waddinxveen, de Gouwe tot Gouda en vandaar langs de Hollandse IJssel naar Krimpen a/d IJssel, hier vandaan oostwaarts langs de Lek naar Nieuwpoort en vandaar via Ottoland en Goudriaan naar de Giessen. Hierlangs naar Giessendam en verder langs de Merwede naar Dordrecht. Vooral in dit gebied moest eenheid van gemeentelijke regels komen. Vee mocht over deze grens niet worden vervoerd en de grens werd daarom bewaakt door militairen. Verschillende burgemeesters van gemeenten uit de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden die buiten dit gebied vielen, hielden op 14 september 1865 te Meerkerk een vergadering om na te gaan of ook hier een gemeenschappelijk beleid kon worden gevolgd. Ze waren overeengekomen aan hun gemeenteraden voor te stellen om de invoer te verbieden van ‘rund- en wolvee’ dat uit de gemeenten Ameide, Noordeloos, Hoogblokland, Arkel en Gorinchem en verder westwaarts kwam. Ook het vee dat over de Lek, de Rijn, de Waal, de Merwede en het Pannerdenskanaal kwam. De Zuider Lekdijk, de Zouwen- en de Bazeldijk enz. zouden door bijvoorbeeld hulp-marechaussees worden afgezet. De kosten daarvan moesten door de gemeenten zelf worden gedragen.

Nog dezelfde dag werd in Lexmond een extra raadsvergadering gehouden. Nadat maar liefst tien brieven van de ‘Hooge Regeering’ over de veeziekte waren voorgelezen, werd het voorstel aan de raad voorgelegd. Ook na lang praten kon de Lexmondse gemeenteraad niet worden overgehaald die verordening vast te stellen. Alleen werd besloten dat er geen vee meer over de Lek mocht worden aangevoerd. De raad wilde ook niet bijdragen in de algemene kosten voor de bewaking. De meeste raadsleden waren boeren, en deze keken meer naar hun eigen belang op korte termijn dan naar het algemeen belang op lange termijn. Tekenend is een relaas in De Vijfheerenlanden over de ‘toestand in gemeenten waar de typhus zich tot enkele gevallen bepaalt.’ Hierin staat onder andere: ‘De wethouders, waarvan vele vee bezitten, zijn vooral tegen onteigening. Men wil schuilen achter de geldeloosheid van de gemeentekas, maar teruggave der betalingen en voorschotten volgen spoedig, dus dit is het eigenlijke bezwaar niet.’ Ook werden de regels door de gemeenten en de veehouders niet altijd nageleefd. Een argument hierbij was: ‘en men zegt: het helpt toch niet, het komt van Boven.’

In Meerkerk en Nieuwland was op 15 september wel een verordening op de in- en doorvoer van rund- en wolvee, vlees, huiden, enz. aangenomen. De burgemeester van Meerkerk voelde zich in de steek gelaten door zijn buurgemeenten. Hij was die privé en lokale belangenbehartiging meer dan zat en klaagde de Commissaris des Konings aan over het niet nemen van strenge maatregelen en uitvaardigen van verordeningen. De gemeente Gorcum nam ook rigoureuze maatregelen en besloot op 24 september om voorlopig geen veemarkten meer te houden.

De Commissaris des Konings kon wettelijk echter geen dwingende verordeningen opstellen en schreef daarom op 23 september maar een brief naar Lexmond waarin hij dringend verzocht de verordening alsnog aan te nemen. Hij juichte het plan ten sterkste toe en zou het zeer bejammeren indien de energie der reeds toegetreden gemeentebesturen moest afstuiten op onverschilligheid. De gemeenten die dwars lagen waren: Lexmond, Everdingen en Hagestein. Alle andere gemeenten hadden de verordening overgenomen.

Uiteindelijk kwam het erop neer dat, te beginnen bij het Kersbergse veer, langs de Lekdijk over de Zouwendijk en Meerkerk, vandaar over Nieuwland, Leerbroek, Leerdam, Heukelum, Kedichem, Spijk tot Dalem de grens werd gelegd en bewaakt door de plaatselijke veldwachters enz.

Burgemeester Van Slijpe belegde hierna op 27 september weer een extra raadsvergadering. Hij begon met het voorlezen van een brief van de burgemeester van Vianen, waarin deze schreef dat ‘indien de bewuste verordening niet wordt aangenomen, alle vee uit de gemeente Lexmond zal worden geweerd.’ Van Slijpe verdedigde daarna opnieuw de verordening, maar ondanks zijn pleidooi en dat van de Commissaris des Konings, wilde de raad haar niet vaststellen, ‘op de navolgende gronden:

  1. Dat de meeste leden gemoedsbezwaren hebben tegen de bedoelde afsluiting;
  2. Omdat men het voldoende acht indien de bestaande verordening en andere wettelijke bepalingen streng worden gehandhaafd;
  3. Omdat de afsluiting te Nieuwpoort voldoende werkt en er tusschen die plaats en Lexmond geen geval van ziekte aanwezig is, zoodat men een tweede afsluiting bepaald overbodig acht.
  4. Achten de leden zich voor de gemeente niet verantwoord om buitengewone en naar hunne oordeel onnoodige kosten te maken.’

Door de weigering van Lexmond, Everdingen en Hagestein, kon de afsluiting niet optimaal werken. Daarbij kwam nog dat de Commissaris des Konings er niets voor voelde om cavaleristen beschikbaar te stellen6.

De gemeente Lexmond moest het dus blijven doen met de magere verordening van 5 september. De verordening  werd bij raadsbesluit van 23 november 1865 gewijzigd en vastgesteld, zooals dezelve in afschrift bij dit journaal als bijlage A is gevoegd. Deze bijlage is niet in dit artikel opgenomen. De wijziging hield in dat nu ook vers vlees alleen mocht worden in- en doorgevoerd wanneer een burgemeester verklaarde dat het van een gezond beest afkomstig was7. Door de inwerkingtreding dier verordeningen werd het vervoer van vee zeer belemmerd, daar niemand eenig vee mocht vervoeren zonder voorzien te zijn van een bewijs van herkomst. Natuurlijk was dit voor de veehouders dikwerf (=dikwijls) zeer moeiëlijk en velen waren niet zelden ontevreden daarover, doch het geschiedde enkel en alleen in hun eigen belang.

Voor de burgemeesters was de last en moeite nog veel grooter dan voor de veehouders, want geen stuk vee werd er vervoerd of men moest zich ter secretarie om een biljet vervoegen. Niet zelden gebeurde het dat meer dan 50 à 60 veehouders zich op de secretarie te Lexmond op één voormiddag aanmeldden. De veemarkten en openbare verkoopingen werden gestaakt en de handel werd dus ontzettend belemmerd, vooral in de Provincies Zuid-Holland en Utrecht. De verkoop van vee had dus alleen langs de huizen der veehouders plaats en bij erfhuizen, met dispensatie van den Commissaris des Konings.

Natuurlijk probeerde men de regels te ontduiken, zoals dit bijvoorbeeld half november bij Langerak gebeurde, maar ook elders zal hebben plaatsgevonden. ‘Twee koeijen, aan een zoogenaamde aak gebonden, zijn al zwemmende over de rivier de Lek, tegenover de gemeente Langerak, vervoerd, om verder dwars over het veld naar de plaats harer bestemming te worden gebragt. Althans zoo wordt hier verhaald. Al verder zegt men dat, als deze dieren langs “den gewonen weg” waren vervoerd, zij meermalen het [militaire] cordon in dezen waard zouden hebben moeten hebben overgaan, waartoe, volgens velerlei verhalen, vaak de donkere nachten der laatste tijden gunstig waren.8

 Militairen werden ingezet (1865)

Reeds in september van 1865 had de Veeziekte zulk eene uitbreiding erlangen (gekregen), dat de Hooge Regering overging om een militair cordon te leggen in Zuid Holland, ter bewaking van eene lijn van afsluiting, zooals die is omschreven in’t Provinciaalblad No. 88 van 1865.

Langzamerhand breidde de gevreesde veethyphus zich hoe langer hoe meer uit en maakte men steeds minder gebruik van het stelsel van afmaken, althans in de Provincie Zuid-Holland en Utrecht, want in de andere Provinciën deed zich later de ziekte nu en dan, en dus spaarzaam, voor.

De ondergang waarmede de veestapel in Nederland werd bedreigd, deed de Hooge Regering op meer algemeene maatregelen bedacht zijn, want alles wat er tot heden was gedaan, ging uit van plaatselijke of gewestelijke besturen en de toepassing van die maatregelen was dus niet algemeen. Bij de wet van 17 oktober 1865 (Staatsblad No. 121) werd de koning gemachtigd tot het nemen van besluiten omtrent den in- en uitvoer van vee, het houden van verkoopingen en meer andere zaken uit het heerschen van den veetyphus voortvloeiënde. De overtreding van elk besluit, krachtens boven aangehaalde wet genomen, werd bedreigd met eene geldboete van
f 25,- tot f 500,- en eene gevangenzetting van acht dagen tot drie maanden, tezamen of afzonderlijk, met verbeurd-verklaring van datgene waarmede de overtreding had plaats gehad.

Ten gevolge dezer wet werd de in- en doorvoer van vee van buiten ’s lands dadelijk verboden bij Koninklijk besluit van 23 october 1865 (Staatsblad No. 122), terwijl bij dit besluit tevens de invoer van vee, mest enz. geheel werd verboden, over de door de regering getrokken lijnen van afsluiting. Onder de verschillende voorschriften welke werden uitgevaardigd, werd ten aanzien van de heerschende ziekte ook nog van kracht verklaard en toegepast de artikelen 13 en 23 van het Code Rual, vastgesteld 28 september/6 october 1791, voorts eene publicatie van het uitvoerend bewind de Bataafsche Republiek, welke publicatie tot voorkoming en afwending der Runderpest was gearresteerd de 26 december 1799, het Koninklijk besluit van 16 juli 1839 (Staatsblad No. 39), de wet van 9 juli 1842 (Staatsblad No. 21) en meer andere oude besluiten wier rechtsgeldigheid toepasselijk op de hier bedoelde veeziekte niet werd betwijfeld.

Door de Hooge Regering werd dus veel gedaan om de gevreesde ramp zoo veel mogelijk te beteugelen en van den Nederlandschen bodem te verdrijven.

Uit en tengevolge de straks genoemde wet van 21 october 1865 (SB No. 12) vloeiden nog veel besluiten voort. Zoo werd iedere gemeente, waar zich de veeziekte vertoonde, besmet verklaard en het besluit van 23 october 1865 toegepast. Naarmate de ziekte dus toenam, naar die mate erlangde dus ook de lijn van afsluiting hoe langer hoe meer uitbreiding en moest deze telkens worden verlegd.

De veethyphus ook in de VHL

De Vijf Heeren Landen bleven zeer lang verschoond, doch eindelijk vertoonde de vreeslijke ziekte zich rond 10 december 1865 ook binnen hare grenzen en wel op den stal van J.A. Kool te Hagestein. Deze mare vervulde menigen veehouder in deze streken met angst en schrik.

Er bestond toen nog geen algemeene wet die de gemeentebesturen verplichtte om direct bij het ontstaan van den veetyphus tot afmaken over te gaan en daarom besloot de gemeenteraad van Hagestein om in geen geval tot dien maatregel over te gaan. Doordien dit evenwel het eerste geval was dat zich in de Vijf Heeren Landen voordeed, namen Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, krachtens artikel 69, 70 enz. der wet van 28 augustus 1851 (Staatsblad No. 125) het besluit om elf runderen van genoemden Kool te onteigenen en af te maken. Dit besluit werd genomen 12 december 1865 en terstond uitgevoerd, tot groot ongenoegen van bijna alle veehouders, welke dat ongenoegen wel duidelijk te kennen gaven. Men veroorloofde zich ook wel bedreigingen, doch tot dadelijkheden van eenig verzet kwam het gelukkig niet9.

Men beweerde dat Kool een ziek rund uit eene besmette gemeente had ingevoerd, hetgeen eerst later is ontdekt, doch hoe dit ook wezen moge, dit is zeker dat na de afmaking der bedoelde runderen de Vijf Heeren Landen een geruimen tijd geheel vrij bleven, niettegenstaande de ziekte elders een geduchte uitbreiding erlangde.

Onder de belangrijke besluiten die werden genomen, moeten ook worden genoemd die van 15 november en 20 december 1865 (Staatsblad No. 127 en 134) en 18 januari 1866 (Staatsblad no. 3).

De straks (=hiervoor) genoemde lijnen van afsluiting werden bewaakt door militairen die dienst deden als hulpmarechaussees. Deze werden niet op de gewone wijze van inkwartiering ingelegerd, maar eigenlijk uitbesteed. Hetgeen voor hunne huisvesting en voeding meer moest worden uitgegeven dan de gewone kosten van inkwartiering bedroegen, werd door het Departement van Justitie vergoed. Eerst geschiedde zulks op door gemeentebesturen in te zenden declaratiën, doch later werden die meerdere kosten door de militaire administratie tegelijk met de gewone inkwartieringgelden uitbetaald.

Loos alarm in Lexmond

In januari 1866 werd de algemeene lijn van afsluiting verder verlegd en doordien dezelve toen ook liep langs de gemeente Jaarsveld, werd er te Lexmond den 6 january voor de eerste maal een detachement gestationeerd, sterk één onderofficier en twaalf manschappen, hoofdzakelijk ter bewaking van het Kersbergsche veer, ten einde het vervoer van runderen over de rivier de Lek te beletten.
Vorenbedoelde detachement rukte de 9den maart 1866 weder in, na dus ruim twee maanden alhier gestationeerd te zijn geweest.
De militairen waren infanteristen, die als hulp-marechausses werden ingezet10.

Om de onrust weg te nemen plaatste de gemeente deze advertentie. (DVHL 4 mrt. 1866)

Even leek het erop dat de veeziekte medio februari 1866 ook Lexmond had bereikt. Op maandag 19 februari kreeg burgemeester Van Slijpe bericht van de landbouwers G. van Dieren en G. Verhoef, dat bij hen de veeziekte was uitgebroken. Van Slijpe belegde nog diezelfde dag een extra vergadering van de gemeenteraad. Met algemene stemmen werd besloten beide boerderijen te laten afzetten en alle honden vast te leggen. De raad was echter sterk tegen onteigening en het afmaken van het besmette vee. Dat was in dit geval maar goed ook, want de koeien bleken te lijden aan longziekte. De veearts A. Goedhart had veetyphus geconstateerd, maar ook anderen stelden een onderzoek in. Op woensdag werd dat gedaan door de heer Monters, lid van de regionale Commissie voor de Veeziekte, en de heer Korteweg uit Leerdam. Zij stelden vast dat de dieren niet aan de veetyphus, maar aan de longziekte leden. Juist toen beide heren hun onderzoek deden op de stal van G. van Dieren, stierf een zieke koe. Het lijk werd opengesneden en er werd vastgesteld dat de koe inderdaad aan de longziekte was overleden.
Alleen in de darmkanalen waren lichte sporen van veetyphus aanwezig. Ook de andere dieren bleken de longziekte te hebben.
Op 26 februari riep gemeentebode W. Stravers dit heuglijke feit af, waarbij tevens werd vermeld dat ‘de honden, waarover belasting wordt betaald, weder tot wederopzegging toe, mogen losloopen als naar gewoonte’.11

De veepest bereikte Lexmond (1866)

De veepest breidde zich nog steeds uit. Begin april brak ze uit in Meerkerk bij Gerrit Kok. Zij hele stal van 17 koeien was besmet. Na precies een maand waren de bewakingstroepen daarom weer terug in Lexmond. De grens liep nu van fort Everdingen tot aan de westsingel van Nieuwpoort, van daar langs de Post- en Smoutjeskade tussen de grenzen van Langerak en Groot-Ammers, Goudriaan en Ottoland, midden door de gemeente Peursum tot de rivier de Giessen. Vandaar naar Giessendam en langs de Merwededijk naar het Papendrechtse veer12. Den 9 april 1866 kwam alhier weder een nieuw detachement aan, sterk 1 onderofficier en 22 manschappen, staande onder bevel van een onderofficier, die te Ameide was gestationeerd, alwaar ook een zwaar detachement lag, evenals te Vianen, alles ter bewaking van de wederom verlegde lijn van afsluiting, welke streng werd bewaakt. Het detachement te Vianen bestond uit 36 hulp-marechaussees, al snel 43, onder bevel van een officier, die de Zuider Lekdijk van Hagestein tot Lexmond moest bewaken13. De Lekdijk in Lexmond zelf werd bewaakt door een ander detachement.

Behalve dit detachement (in Lexmond) werd nog alhier gestationeerd één korporaal met 7 manschappen, bij Jan Meyerse den Besten, ten einde den invoer van vee te weren uit de gemeente Meerkerk, alwaar destijds de Veetyphus hevig heerschende was, en, doordien vele veehouders uit die gemeente hun vee te Lexmond moesten weiden, konde de invoer niet anders dan door militairen worden geweerd. Medio april mocht het detachement de toren als hoofdwacht gebruiken en moest alleen de kosten van het licht voor zijn rekening nemen. Begin mei kwamen daar nog drie man bij14.

Het is gemakkelijk te begrijpen dat het detachement van zooveel hulpmarechaussees ontzettend veel uitgaven vorderde en, om eenigermate te kunnen nagaan hoeveel deze maatregel den lande gekost heeft, wordt er bij dit journaal eene opgave gevoegd, als bijlage B, vermeldende het bedrag dat alleen te Lexmond ten dien einde uitgegeven is.

Lexmond moest in het begin de kosten van de inkwartiering van het detachement militairen voorschieten, maar eind maart werd het terugbetaald. Het geld moest in Den Haag worden opgehaald. De raad besloot op 31 maart ‘de burgemeester te verzoeken die gelden af te halen, zullende hem f 3,- worden betaald als eenige tegemoetkoming in de reiskosten’. Dat was wel erg zuinig van de raad. In de volgende raadsvergadering van 11 april zei de burgemeester ‘dat hij, zonder de goede verstandhouding tusschen hem en zijne medeleden te verstoren, wenscht terug te komen op het behandelde van de vorige vergadering, wat betreft de vergoeding van f 3,- voor zijne reis naar ’s Hage. Mogt het bedrag zoo bepaald blijven, zal hij er beleefd voor bedanken.’ In een volgende vergadering zou erop worden teruggekomen. Hij vond het dus veel te weinig, maar ging toch in Den Haag het geld halen. In de vergadering van 25 april kwam het onderwerp weer ter sprake. Wethouder J. Bikker dacht dat f 6,- wel voldoende was, maar het raadslid G. Cortenoever vond f 10,- à f 12,- redelijker. Uiteindelijk kreeg de burgemeester f 8,- als tegemoetkoming in de reiskosten15. Meer kon er niet af.

Met vorenstaande omschrijving zouden wij te ver gaan (in de tijd) en zijn wij dus verplicht een korten tijd terug te keeren om verder de uitbreiding der ziekte en de daarmede in verband staande maatregelen na te gaan.

Zooals straks (reeds) aangestipt is, bleef de rijke veestapel in de Vijfheerenlanden, na de te Hagestein plaatsgehad hebbende afmaking, eenigen tijd gespaard, doch in’t begin van april 1866 brak de zoozeer gevreesde veethyphus te Meerkerk uit, bij G. Kok in Meerkerksbroek16, waarom bij besluit van den 19en dier maand die gemeente door den Minister van Binnenlandsche zaken werd besmet verklaard. Op woensdag 11 april was er te Lexmond al een extra raadsvergadering belegd, waarin werd besloten dat de Meerkerkers hun vee nog tot zaterdagmiddag 14 april vier uur naar hun weilanden in Lexmond mochten brengen. Dat mocht echter alleen wanneer twee buren schriftelijk verklaarden dat de beesten gezond waren. Hun handtekeningen moesten door de burgemeester van Meerkerk worden geverifieerd.

Ondanks het grote besmettingsgevaar vond de Lexmondse gemeenteraad het niet nodig de grens met Meerkerk te laten bewaken. In plaats daarvan werd een premie van f 5,- uitgeloofd ‘aan iedere beambte welke eene bekeuring doet van invoer van vee, strijdig met vorenstaande bepalingen.’

De veeziekte te Meerkerk bleek echter ‘zulk een kwaadaardig karakter’ te hebben gekregen, dat die zaterdag 14 april een extra raadsvergadering werd belegd, waarin unaniem werd besloten geen runderen, schapen en geiten uit Meerkerk toe te laten. Ook de doorvoer werd verboden. De situatie was plotseling zo bedreigend geworden, dat de raad eveneens unaniem besloot om toch maar aan de Commissaris des Konings een detachement infanterie te vragen, ter bewaking van de grens tussen Meerkerk en Lexmond. Die werd, zoals reeds verteld, gezonden en gelegerd bij Jan Meyerse den Besten17.

Den 5den mei 1866 deed zich het eerste geval te Lexmond voor bij den veehouder Cornelis van Zessen onder een koppel van vier melkbeesten.

Burgemeester Van Slijpe liet het ‘beest na inkerving van de huid en bestrooijïng met kalk’ direct begraven. Dat inkerven was nodig om te voorkomen dat de huid zou worden verkocht of gebruikt. Bij het Koninklijk Besluit van 30 april, Staatsblad no. 78, was bevolen dat het begraven met huid en haar moest geschieden. Nog dezelfde dag werd weer een extra gemeenteraadsvergadering gehouden, waarop werd besloten dat Van Zessen een schadevergoeding voor de huid zou krijgen. Dit bleek f 8,- te zijn. Wanneer er echter in Lexmond een epidemie zou uitbreken en er door de regering geen schadevergoeding zou worden uitgekeerd, zou dit verder niet meer worden gedaan, omdat het dan voor de gemeente een te kostbare zaak werd.

Intussen was elders onder de Nederlandse bevolking ook de besmettelijke ziekte cholera opgedoken, zodat nu ook de mensen gevaar liepen dodelijk ziek te worden. De regering vroeg de gemeenten voorzorgsmaatregelen te treffen voor het geval de ziekte ook daar toe zou slaan, maar daar wilde de gemeenteraad niet aan beginnen. Wel werd medewerking verleend aan het verzoek van de kerkenraad, om een biddag te houden ‘met het oog op de rampen welke mensch en dier in ons Vaderland bedreigen’. Eind juni verzocht ook de Minister van Financiën aan de Protestantse kerken (niet aan de Rooms Katholieke parochies!) om een biddag te houden, iets wat tegenwoordig ondenkbaar zou zijn.

Het fokken lag stil. Door het vervoersverbod moesten de stieren thuisblijven. Vijftien veehouders dienden een verzoekschrift in en de raad besloot op 17 mei dat voor een vervoersverbod voor het fokken een uitzondering moest worden gemaakt. De burgemeester moest per geval dan zijn toestemming geven18.

De veepest zette niet door

Toen het eerste rund bij C. van Zessen was gestorven, bleef alles ongeveer veertien dagen stil. De heer Snellen, van de Commissie voor de Veeziekte, onderzocht de overige dieren bij Van Zessen en verklaarde het overige vee gezond19. Men dacht er mooi doorheen te rollen, maar dat bleek niet waar. Vervolgens werden de overige drie runderen, telkens met eene tusschenruimte van acht dagen, na elkander ziek en zijn alle gestorven. Voorts deden zich slechts drie gevallen voor bij Jan de Jong en eenige bij Arie van Toor, alwaar zeven kalveren werden aangetast, die allen stierven. Daar bleef het toen gelukkig bij en duurde het maanden lang eer men weder iets van de vreselijke ramp in deze gemeente vernam, die overigens in andere deelen van ons vaderland groote verwoestingen bleef aanrichten.

Een door een commissie van vier veeartsen in 1866 opgesteld plan om de veepest te bestrijden. (De boer enz., p. 30)

In Vianen kreeg medio mei een koe van J.B. van Straten als eerste de veeziekte en werd afgemaakt. In Ameide kregen in diezelfde tijd zes koeien van Bart van Mourik aan de Zouwendijk de veeziekte, waarvan er zes stierven en er één herstelde20.

Ook te Meerkerk heerschte de veetyphus hevig en stierven daar vele runderen, doch de ziekte eindigde daar in de maand juli weder geheel en al. Wat deze gemeente betreft zegt men wel dat in de maand augustus zich weder gevallen hebben voorgedaan onder het vee van Arie van Toor, doch dit werd stilgehouden. Ook stierf er geen enkel rund, dus wordt het nog betwijfeld of het wel werkelijk de gevreesde veetyphus is geweest, althans officieel is er nooit iets van bekend geworden.

Den 30en augustus 1866 werd de lijn van afsluiting weder verlegd en rukte het detachement Infanterie, dat den 9 april alhier aankwam, geheel in21. Ook het kleine detachement hetwelk bij Jan Meijerse den Besten in kwartier lag, vertrok 1 augustus, aangezien te Meerkerk toen geen ziekte meer heerschte en de bewaking van de grenslijn dier gemeente dus niet meer noodig was.

In het algemeen heerschte de veeziekte gedurende de zomermaanden van 1866 minder hevig, doch langzamerhand erlangde die vreeselijke ramp weder meer en meer uitbreiding en dreigde nog veel grooter verwoestingen te zullen aanrichten dan tot nog toe het geval was geweest.

Wel of niet afmaken

Zooals hiervoren meer gezegd is, had de afmaking van ziek en verdacht vee slechts hier en daar plaats en werd dit stelsel ongelijkmatig toegepast doordien zulks geschiedde krachtens de onteigeningswet van augustus 1851 en het dus van de betrokken besturen grootendeels afhing.

Ten einde evenwel krachtiger maatregelen te nemen en het stelsel van afmaken algemeen te doen uitvoeren, werd bij de wet van 15 september 1866 (Staatsblad No. 150) hierin voorzien. Hierbij werd het bevel tot afmaking van ziek en verdacht vee aan de burgemeesters opgedragen, doch ook nu zag men verschillende uitvoering van een en dezelfde wet. De een vermeende bij een spoedige afzondering alleen de zieke dieren te moeten afmaken, de andere maakte de zieke, verdachte en daarmede in aanraking geweest zijnde dieren af, terwijl weder anderen zich alleen bepaalden tot de uitvoering van het advies van den aangewezen veearts.

Doch hoe verschillend de toepassing ook geweest moge zijn, dit is zeker, dat er ontzettend veel vee werd afgemaakt, zowel zieke, verdachte als gezonde dieren.

Eind november 1866 berichtte de Commissaris des Konings dat koeien met veepest niet meer hoefden worden afgemaakt22.

(Einde eerste deel)

Noten:
  1. Gemeentearchief Lexmond (GAL), no. 474
  2. ‘t Hart, P.D., Gelatene onderwerping aan het ongrijplijk Godsbestuur. Cholera in Vianen, In Het Land van Brederode, 25e jg, nr.1-4, 2000, p. 41
  3. Alkemade, Rob, De runderpestepidemie van 1865-1876, in Nederlandse Historiën, Juni 2001, p.3; Dijk, Alfred van, De boer, de koe en onze zuivelindustrie, Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1983, p. 26.
  4. De Vijfheerenlanden (DVHL) 27 aug. 1865 en 30 sept. 1866. Deze wet was zo oud dat er nog boeten in franken werden opgelegd, in plaats van in guldens.
  5. GAL, Notulen Gemeenteraad (NGR) 5 sept. 1865
  6. GAL, NGR 14 en 27 sept. 1865, Ingekomen brieven (IB) 15 en 23 sept. en 2 okt. 1865; DVHL 17 en 24 sept. en 17 dec. 1865
  7. GAL, NGR 23 nov. 1865
  8. DVHL 26 nov. 1865
  9. DVHL 17 dec. 1865
  10. GAL, IB 5 en 9 jan. 1866
  11. GAL, NGR 19 en 23 febr. 1866, Uigaande brieven 26 febr. 1866; DVHL 25 febr. 1866
  12. GAL, IB 4, 10 en 12 april 1866
  13. GAL, IB 19 april 1866; DVHL 15 en 22 april 1866
  14. GAL, NGR 14 april en 2 mei 1866
  15. GAL, NGR 22 febr., 31 mrt., 11 en 25 april 1866
  16. GAL, IB 12 april 1866; DVHL 15 april 1866
  17. GAL, NGR 11 en 14 april 1866
  18. GAL, NGR 7 en 17 mei 1866; DVHL 1 juli 1866
  19. DVHL 13 mei 1866
  20. DVHL 20 mei 1866
  21. Volgens DVHL 8 juli 1866 was op 2 juli reeds de grens verlegd naar de Diefdijk.
  22. DVHL 2 dec. 1866

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *