KRONIEK
2004-2
Joh. de With † , hersft 2000
Wat vooraf ging
In de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog werd ons land geconfronteerd met een diepe economische depressie waardoor de uitgaven, ten behoeve van ondermeer de nationale defensie, op een laag pitje waren gezet. Hierdoor moest ons leger werken met verouderd materieel. Dit werd nog in de hand gewerkt door de gedachten van sommige landgenoten, dat een goed uitgerust leger een overbodige luxe was. Als wij maar strikt onze neutraliteit bleven handhaven, zoals ook in de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was gebeurd, zouden wij ook nu niet in oorlog komen. Men noemde deze gedachte de politiek van het gebroken geweertje.
En ondanks dat in ons land een gerenommeerde vliegtuigfabriek van Fokker was gevestigd, waar vliegtuigen werden gebouwd die aan alle moderne eisen voldeden, bleef de luchtmacht, toen nog een onderdeel van het landleger, werken met voornamelijk verouderd materieel.
Eerst toen tegen het eind van de dertiger jaren de dreiging van Hitler-Duitsland alsmaar toenam, besefte men te laat dat onze krijgsmacht, en zeker de luchtvaart afdeling, dringend behoefte had aan moderne gevechtsvliegtuigen. Aan deze behoefte konden onze nationale vliegtuigindustrieën Fokker en Koolhoven op korte termijn slechts gedeeltelijk voldoen. Zeker de tweemotorige jager van Fokker, van het type G 1, stond als een geduchte tegenstander te boek, maar er waren er onvoldoende van beschikbaar.
Daarnaast werden in 1939 in Amerika 18 vliegtuigen besteld bij Northrop, toen net overgenomen door Douglas. Northrop had een licht bombardementsvliegtuig ontworden, type DB-8A/3N, welk toestel nog in productie moest komen. Vloog het eerste productie-toestel op 31 juli 1939, al in maart was een order geplaatst voor 18 van deze toestellen. Dit ontwerp was een geheel metalen vliegtuig met intrekbaar landingsgestel, van het type laagdekker en een motor van 1065 pk. De bewapening bestond uit vier vaste mitrailleurs in de vleugel (7.9 m.m., z.g.n. caliber .30) en een beweegbare mitrailleur voor de waarnemer/schutter, die ruggelings achter de piloot zat. Men kon 600 kg aan bommen meenemen.
Hieruit blijkt al dat deze machine niet was ontworpen als jager, maar als lichte bommenwerper. Wegens ons gebrek aan jagers, werden ze hier ingezet als jachtvliegtuigen, waarvoor ze met hun maximale snelheid van 416 km per uur eigenlijk te traag waren. Ze bleken geen partij voor de Duitse jagers. Van de order van 18 toestellen, waren er in mei 1940 12 stuks afgeleverd en 11 operationeel. Ze waren genummerd van 381 t/m 393. Wij zullen ons verder bezig houden met nummer 387.
Het eerste en laatste gevecht
Het is omstreeks zes uur in de vroege morgen van de tiende mei 1940. Een kleine maand tevoren was ik tien jaar geworden, dus lag ik nog op bed, toen ik wakker werd van een ongewoon geluid, naar later bleek afkomstig van overtrekkende Duitse vliegtuigen. Plots werd dit geluid aangevuld met mitrailleurschoten, wat reden was uit bed te gaan en uit het raam te kijken. In het zuid-westen daalden twee witte halve bollen achter de bomen neer. Mijn eerste kennismaking met de die morgen uitgebroken oorlog.
Ongeveer twee uur eerder stonden op het vliegveld Ypenburg bij Den Haag alle beschikbare vliegtuigen met draaiende motor gereed om op te stijgen en ondanks dat er reeds vijandelijke toestellen boven het veld vlogen, werd geen toestemming tot vertrek gegeven1. Eerst toen de eerste bommen op het veld explodeerden, besloot onder meer de vlieger van nummer 387, reserve sergeant J.F.A. Jansen, bijgestaan door zijn waarnemer, de dienstplichtig sergeant K. Beuving, toch tot vertrek.
Laverend langs bomkraters werd hun toestel tijdens de aanloop bijna getroffen door een bom, waardoor schade ontstond aan de linker vleugel en ondermeer de twee daar gehuisveste mitrailleurs niet meer functioneerden. Toch wist Jansen zijn toestel in de lucht te krijgen en aan de strijd deel te nemen. Beuving verklaarde later minstens zeven Duitse vliegtuigen te hebben geraakt2.
Na ongeveer twee uur vliegen, werden ze boven Meerkerk door twee Duitse jagers aangevallen en werd er een granaat door de cockpitkap geschoten. Bij een snelle wending sloeg het noodlot toe, toen de linker vleugel afbrak en naar boven omklapte.
Het was bekend dat dit een zwak punt was bij dit toestel, maar mogelijk had het vliegtuig tijdens het bombardement bij het opstijgen deze fatale schade al opgelopen. De op grote hoogte vliegende jager3 ging in een tolvlucht naar beneden. De vlieger kon, geholpen door de middelpuntvliedende kracht, gemakkelijk uitstappen, maar de schuifkap van Beuving zat klem in zijn sponning en wilde niet open. Slechts met uiterste krachtsinspanning lukte het hem de kap uit zijn voegen te drukken, waardoor ook hij kon springen.
Jan Jansen kwam ongedeerd op de polder Middelkoop onder Leerbroek aan de grond. In 1950 was hij minder fortuinlijk toen hij als vlieginstructeur bij een ongeval om het leven kwam. Koob Beuving liep letsel op aan zijn benen en zat onder de glaswonden toen hij nabij de Huibert, bij de woning van Jacob de Wild, aan de grond kwam. Deze moest voor hem medische hulp inroepen bij dokter Spijkerboer in Meerkerk. Na twee weken werd hij uit het ziekenhuis ontslagen4. Hij is in 1995 overleden.
Het vliegtuig sloeg te pletter in de polder Laag Middelkoop, honderd meter van de Huibert, in een weiland gelegen tegenover de huidige boerderij Huibertweg 1-2, waar het door de bevolking deels schijnt te zijn gesloopt, voordat het op last van de Duitse weermacht werd opgeruimd.
Een der boordwapens kwam terecht in een Kakamp op polder Neder Heicop, ten oosten van de huidige Huibertweg. Een maand later werd deze tijdens het grasmaaien gevonden5. Met uitzondering van de nummers 394 t/m 398, die wegens gebrek aan bougies niet vliegklaar op Ypenburg stonden, (nummer 386 was in maart verongelukt), waren de overige toestellen in de vroege morgen van 10 mei 1940 alle reeds uitgeschakeld.
Dat Beuving deze crash overleefde, dankte hij aan een hem onbekende meerdere, die hem tijdens het alarm op Ypenburg terugstuurde, omdat hij geen parachute droeg6.
Lange tijd heeft men aangenomen dat in Leerbroek het nummer 385 was neergestort. Dit naar aanleiding van een verklaring van Beuving, die meende met dat toestel te hebben gevlogen. Toen men in Nootdorp een neergevallen DB-84 ging opgraven, bleek dat echter de 385 te zijn, terwijl Beuving in Leerbroek was neergekomen. Hij moet zich in het vliegtuignummer hebben vergist, want toen de afgebeelde amateurfoto bekend werd, bleek in Leerbroek de 387 te zijn verongelukt.
Epiloog
Van Ypenburg vertrokken op 10 mei 1940 19 vliegtuigen, te weten 8 Fokker D21 ‘s en 11 DB 8A ‘s. Deze waren na enkele uren alle uitgeschakeld. Hieruit zou de verkeerde conclusie kunnen worden getrokken dat de luchtstrijd voor de Duitsers een zacht eitje is geweest. Niets is minder waar. Niet alleen verloor Duitsland in die ruim vier dagen oorlog 525 vliegtuigen, wat meer is dan een daggemiddelde gedurende de gehele oorlog. Bovendien meende Duitsland dat hun luchtlandingsoperatie rond Den Haag een peulenschilletje was, reden waarom ze ook hun transport-vliegschool, inclusief de instructeurs, hadden ingezet. Het materieel van deze vliegschool werd voor een belangrijk deel vernietigd en de instructeurs gevangen genomen7. Bovendien had Nederland in die paar dagen kans gezien 1100 krijgsgevangen Duitsers, waaronder veel luchtlandingstroepen en de genoemde instructeurs, naar Engeland te verschepen, welke schade Duitsland in de gehele oorlog niet meer te boven is gekomen8.
Waarmee die lieden, die meenden dat onze verdediging tegen het oppermachtig Duitsland zinloos is geweest, in het ongelijk zijn gesteld.
Noten:
- Relaas van K. Beuving. Tijdschrift De Vliegende Hollander, mei 1982
- Idem
- Opgegeven hoogte 12.000 voet = ca. 4.000 meter
- Tijdschrift Avia, september 1980
- Streekblad De Leerdammer, juni 1940
- Streekblad De Gecombineerde, januari 1984
- a. Dr. L. de Jong, De bezetting na 50 jaar, deel 1, blz. 26
- J. Hartog, En morgen de hele wereld, blz. 58