Een vuurbakenloodje in Lexmondse bodem

KRONIEK
2002-3

Walter van Zijderveld
De vondst

In de zomer van 2000 vond de Lexmonder W. Lemmen op zijn volkstuin in plan Noord een loden muntje of penning met aan de ene kant drie torentjes of iets dergelijks en aan de andere kant de Hollandse leeuw. Het muntje had een diameter van 29 mm en droeg aan de kant van de ‘torentjes’ het opschrift SUYDERZEESE VUURBAKENS. Het muntje had dus iets met de Zuiderzee (nu IJsselmeer) te maken en de familie Lemmen  toog daarom naar het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen. Hier vertelde men hen dat het een vuurbakenloodje betrof. Zo’n loodje moest elke schipper kopen die op het westelijk deel van het IJsselmeer voer.

De vuurbakens

In vroeger tijd was Amsterdam vanaf de Noordzee voor zeeschepen alleen maar te bereiken via de Zuiderzee. De zeeschepen moesten dan helemaal langs Urk aan de oostzijde varen, omdat de westzijde tussen Enkhuizen en Amsterdam te ondiep was voor de diepstekende zeeschepen. Veel volgeladen zeeschepen hadden zelfs een zo grote diepgang dat ze niet over de Zuiderzee konden varen. Ze bleven daarom voor anker liggen op de rede achter het Waddeneiland Texel. Hier werd een deel van de lading overgeladen in een lichter of daaruit gelost. Een lichter is een klein binnenvaartschip dat geen last had van de ondiepten en daarom niet de omweg via Urk hoefde te maken.

In het begin van de zeventiende eeuw was op Urk een vuurbaak geplaatst om de zeeschepen in het donker een houvast voor hun positie te geven. Hierdoor werd hun vaart over de Zuiderzee een stuk veiliger.

Voor de lichters en andere kleine schepen die de andere zijde van het IJsselmeer bevoeren waren dit soort bakens niet voorhanden. Pas bijna een eeuw later, in 1699, besloten de Staten van Holland en West-Friesland dat aan de westkant van het IJsselmeer drie vuurbakens moesten komen en wel iets ten noorden van Enkhuizen, op het eiland Marken en bij Durgerdam aan de toegang van het IJ. Het jaar daarop werd met de bouw begonnen. Het waren gemetselde vuurtorens waarop zich de lichtbron bevond, zodat deze van verre te zien was. Ze brandden het gehele jaar door, dus ook in de zomernachten. De bakens bij Enkhuizen en op Marken zouden kolenvuur-bakens worden en dat bij Durgerdam zou een lantaarn zijn, waarin een pit brandde die werd gevoed door olie of traan. Het schijnsel van een lantaarn reikte veel minder ver dan dat van een kolenvuur, maar een lantaarn laten branden was wel goedkoper dan een kolenvuur. Vanwege de kosten werd daarom het kolenvuur bij Enkhuizen meteen al vervangen door een lantaarn. Op de vuur-bakenloodjes bleven echter twee torens met kolenvuren en één met een lantaarn afgebeeld en dit bleef zo altijd.

Een klein vuurbakenlood uit 1739. Op de buitenste torens branden kolenvuren, op de middelste is een olie-gestookte lantaarn geplaatst
Het doel van de vuurbakenloodjes

De kosten die voor de bakens werden gemaakt, moesten ergens van worden betaald. Voor dit doel werd het vuurbakengeld ingesteld, wat dus een soort directe belasting was. Ze moest worden betaald door alle binnenschepen die de westkant van de Zuiderzee bevoeren. Het werd geheven in de havens van Amsterdam, Durgerdam, Muiden, Monnikendam, Edam, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik en in Zaandam en Spaarndam. Voor een schip tot 12 last (24 ton) was voor een kalenderjaar 16 stuivers verschuldigd en voor een groter schip 32 stuivers. Wanneer hij zijn scheepsmaat te klein opgaf, kreeg de schipper een boete van zes gulden. Aan de andere kant kon hij vijfentwintig gulden verdienen wanneer hij kon aantonen dat een vuurbaak een hele nacht niet had gebrand.

Als betalingsbewijs kreeg de schipper dan een vuurbakenloodje uitgereikt. Voor een schip kleiner dan 12 last een klein vuurbaken-lood, voor een groter schip een groter. Die loodjes moesten aan het eind van het jaar weer worden ingeleverd.

Het Lexmondse vuurbakenloodje

Het in Lexmond gevonden loodje is een klein vuurbakenlood, dus was dit betaald voor een relatief klein binnenschip. De drie vuurtorentjes en het bijbehorende randschrift zijn op het loodje redelijk goed te onderscheiden (zie boven). Op de keerzijde is de staande (klimmende) Hollandse leeuw te zien met als randtekst: IN HOLLt — 1723 WEST V—-. Door de inwerking van grondzuren is de tekst onduidelijk leesbaar geworden, maar moet zijn: IN HOLLt 1723 EN WEST VLt. Het loodje was dus uit 1723 en uitgegeven door Holland en West-Friesland.

Al met al is het vreemd een ‘Suyderzees vuurbakenloodje’ in de Lexmondse bodem aan te treffen, een paar honderd meter vanaf de Lekdijk. Het land waarop zich nu de volkstuinen bevinden, is vroeger grasland geweest en van circa 1945 tot circa 1970 boomgaard. Het was in 1723 duidelijk boerenland. Zou een Lexmondse schipper het daar hebben verloren?

Het in Lexmond gevonden vuurbakenloodje

De familie Lemmen heeft het vuurbakenloodje aan het Zuider-zeemuseum geschonken omdat dit type loodje nog aan hun verzameling ontbrak. Het is daar nu bekend onder inventarisnummer 22812.

Bronnen
  • Info W. Lemmen
  • Zuiderzeemuseum te Enkhuizen
  • Vuur- en bakenloodjes voor een veilige vaarweg op de Zuiderzee, André Wijsenbeel, 1996

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *