Geschiedenis van Lakerveld (27)

KRONIEK
2007-1

Enkele anekdotes

Peter de Pater
Voorwoord

In veel van mijn vertellingen heb ik gebruik gemaakt van Lakerveldse anekdotes. Misschien is het aardig om eens een hele serie te publiceren. Ik schrijf dit verhaal niet om mijn laatste kruit te verschieten. Dat deed ooit een Lakerveldse jager. Vroeger namen sommige jagers hun lege hulzen mee naar huis, om deze daarna van een nieuw slaghoedje te voorzien. Daarna werd de huls opnieuw gevuld met kruit en hagel. Een Lakervelder vergat de hagel, en vulde de huls met kruit. Bij het onder vuur nemen van een fazant was een vuurstoot het gevolg. Gezien, gelachen en gevlogen zal het beest waarschijnlijk gedacht hebben. Ik weet dat het moeilijk is, om met een overvloed aan gegevens, die op zich niets met elkaar te maken een goed lopend verhaal te maken. Maar ik heb mijn best gedaan.

Inleiding

Hoewel die goeie ouwe tijd nooit bestaan heeft, hebben veel van die anekdotes iets in zich, waarover men in 2007 kan nadenken: men leefde in een tijd waarin eigenlijk de economische situatie geen enkele aanleiding gaf tot humor. Maar deze humor was er, en levert een schat aan verhalen op. Laten we vaststellen dat de grens van acceptatie van feiten als het leven met al zijn problemen, de dood en het weer een stuk hoger lag dan in 2007. Men nam het leven, dat overzichtelijk was, zoals het kwam. Ondanks het feit dat familie en burenruzies van alle tijden zijn, was dat oude Lakerveld met zijn ‘buurtavonden’ en andere sociale contacten zo slecht nog niet. In dit verhaal ga ik me beperken tot anekdotes en feiten over winters en dieren. Die oude verhalen over gezondheid, leven en dood vind ik te gevoelig om te vermelden.

De verhalen

Zo rond 1978 had ik de gewoonte om op zondagmorgen met mijn opa Peter de Pater een wandelingetje op het erf te maken. Veel van de verhalen die hij vertelde ben ik nooit meer vergeten. En veel ervan heb ik opgeschreven. Dat ik ze ooit zou publiceren kon ik toen niet vermoeden. Tevens was zijn Lakerveldse ‘benedenendste’ leeftijds-genoot Adriaan van Vliet een goede kennis van hem. Als deze twee bij elkaar kwamen vlogen de verhalen over de tafel. Hier volgen er twee. Waarom maar twee? Wel, een gedeelte van mijn kruit wil ik droog houden.

Peter de Pater in 1985

Adriaan en mijn opa waren met de zeis aan het gras maaien achter Adriaan’s huis dat niet ver verwijderd was van het Meerkerkse dorp. Adriaan zei tegen mijn opa: “Luister eens Peet, ik loop even naar Sap & Sap in ‘Het Brughuis’ voor een halfje jenever”.”Als nou mijn overbuurman vraagt, waar ik ben, dan ben ik even een strekel halen.” Adriaan haalde het halfje jenever, en samen hanteerden ze het ‘speciale polderglas’, d.w.z. een jeneverglas zonder voetje, dat je dus met het steeltje in de grond kon steken. Erg dorstlessend lijkt me die jenever niet, maar daarvoor pakte je de klomp schepte wat slootwater en dronk dat op.

Het Brughuis in Meerkerk

Na samen een dag hooihopen opgesteld te hebben, zagen Adriaan en opa een inktzwarte lucht naderen. De wind trok aan en van achter een hord zagen ze alle hooihopen, vastgezet met hooipennen over de kop vliegen. “Als de bui over is, gaan we onze vrouwen maar weer eens opzoeken”: sprak Adriaan. “Beroerder dan dit kan het niet zijn”.

Winter

Als er één onderwerp is, waarover veel anekdotes de ronde doen, is het wel die ouderwetse winter. Bij elk verhaal wordt de winter nog kouder; maar dat heb je met anekdotes.

Twee winters wil ik behandelen: 1928/1929 en februari 1963. De laatste omdat ik me deze vaag herinner.

Hierbij in grafische vorm de gegevens over deze twee. Onderstaande grafiek betreft de winter van 1928/1929.

Grafiek 1.

Grafiek twee alleen de dagen van februari 1963. De sneeuw vormde toen eigenlijk een groter probleem dan de temperatuur. Het aantal sneeuwdagen wordt op de onderste balk weergegeven.

Grafiek. 2

Mijn opa kon eindeloos vertellen over die winter van 1928/1929. Hij woonde toen nog in Langerak. Samen met zijn buurman Jan Roozendaal, getrouwd met Jans van Vliet, spande hij het op scherp gezette paard voor de arreslee en reed over de bevroren Lek. Tikkeren (met de klemtoon op de eerste lettergreep.) noemde men dat. Vier jaar later kwam mijn opa, Peter de Pater, via Jan Roozendaal in Lakerveld terecht. En daarom zit u nu opgescheept met mijn verhalen. Op 4 februari 1996 kreeg ik bij Culemborg ook de kans om de bevroren Lek over te steken. Het was voor mij een historisch moment. En dat gold voor meer mensen. Zie foto.

Sinds 1963 was het niet meer gebeurd dat men de kans kreeg om de Lek per voet over te steken. Ik denk wel eens dat het ook op Lexmond druk zal worden als het ijs van de Lek zo sterk zou worden dat men naar de overkant kan lopen.

Sommige Lakerveldse uitspraken gaan terug naar een lang verleden tijd. Voordat de waterleiding bestond was men aangewezen op pomp- of oppervlaktewater. In de winter kon dit een probleem geven. De Lakerveldse uitdrukking: ‘het vroor een steen dik in de bijt’ herinnert aan deze periode. Men moest de bijt weer open hakken, om het vee van water te voorzien. Een pomp, vooral als deze zich in het achterhuis bevond, was gemakkelijker te ontdooien. Gelukkig ging het niet om honderd koeien, want die had je vroeger niet. In dat geval zou het oude spreekwoord: twee emmertjes water halen, twee emmertjes pompen, de nodige wandelingen teweeg brengen. Soms denk ik dat zo’n wintertje als die van 1963 ons economisch systeem in 2007 volkomen zou platleggen.

Prachtige verhalen over die winters dank ik aan een inmiddels 96 jarige oud-inwoonster van dit gebied. Zij wist mij te vertellen dat ze in haar jeugd veel kou geleden had, maar desondanks nog steeds van een goede gezondheid genoot. Nu had die kou niet alleen met de buitentemperatuur te maken, maar met de gebrekkige bouw van de boerderij. Volgens sommige verhalen kon men door de voegen van de voorgevel kijken. In ieder geval was het binnen zo koud, dat de buren, die in de winter kwamen ‘buurten’, geadviseerd werd hun jassen aan te houden. Toen deze buren binnenkwamen stonden kisten peren gestapeld rondom zo’n ouderwetse kachel die een voet had. Op deze voet had de bewoonster een natte vaatdoek te drogen gelegd. De volgende morgen waren zowel de vaatdoek als de peren bevroren. Toen de boer op deze morgen in de stal kwam, was ook de uitgeademde lucht van de koeien (in Lakerveld ‘asem’ geheten) bevroren. De stalbomen waren voorzien van een laagje ijs.

Dit laatste verhaal heeft iets komisch in zich: een oude Lakervelder heeft de jeugdige generatie van dit gebied regelmatig ingeprent, dat ze niks meegemaakt heeft, en dus bij het minste en geringste ziek is. Ik weet dat niet; maar voor die koeien gold dat denk ik wel. Zo’n koe was een koe, en zij stond er niet om melk te produceren van een bepaald gehalte, en ook nog het liefst zoveel mogelijk. Misschien kwam het haar gezondheid ten goede.

Nu zijn sterke verhalen over die zeer strenge winters van alle tijden. Hierbij een paar voorbeelden uit 1740. Een streekgenoot noteerde het volgende:

  • 3 januari 1740, het begon hard te vriezen.
  • 5 januari 1740, de paarden gaan over ‘t ijs: zo koud alsof het vel van ‘t hoofd wil gaan; in de waterpot van de dominee lag ‘t ijs 1 vinger dik.
  • 10 januari 1740, sondag, 3 vinger dik ijs in de regenput, men kan niet naar de kerk, coffi kopjes vroren vast op de tafel.
  • 11 januari 1740, inkt bevroor in de penne, beddelaken voor de mond stijf bevroren.
  • 12 januari 1740, koeien in de stal wit bevroren, boomen gebarsten, kouder dan in 1709, lellen van de haan afgevroren.
  • 4 meert 1740, hard gevroren.

Zo’n strenge winter had ondanks zijn overlast toch ook zijn mooie kanten, er kon volop geschaatst worden. En menige ijsvereniging in onze regio organiseerde wedstrijden op de korte baan, d.w.z. een wedstrijd in competitie systeem over 160 meter. Hieraan waren vaak grote geldprijzen verbonden. Deze geldprijzen waren zo hoog, dat ook Friezen zich in Holland meldden om mee te doen. Als zo’n Fries er dan aanging tegen een lokale schaatser genoot men. Aangezien er niets nieuws is onder de zon, kunnen de Friese polsstokspringers het in 2006 ook nauwelijks verteren dat ze worden verslagen door een Hollander. Maar terug naar de geschiedenis, ook Lexmond beschikte over goede schaatsers. (Pel van Dijk b.v., zijn naam komt in veel oude krantenberichten voor.) Dat Lexmond ook beschikte over snelle dames is misschien minder bekend. In de pers was deze winter een actueel onderwerp. Op de volgende pagina een aantal interessante artikeltjes uit de ‘Schoonhovensche Courant’ van resp. 8 februari en 22 februari 1929, die het bovenstaande bevestigen. Tegenwoordig wordt er in de Tweede Kamer regelmatig gesproken over het z.g. broeikaseffect. Och, op 21 februari 1929 stelde een kamerlid ook een vraag:

Zie het krantenartikel ‘Om het ijs te breken’ op de volgende pagina.

Dat veel anekdotes met vee te maken hebben, is gezien het agrarische karakter van Lakerveld niet onlogisch. Voordat alle vee van stam-bomen en familienamen waren voorzien, hadden de meeste dieren een bijnaam. Ik heb dit eerder vermeld in een verhaal over een erfhuis in 1932. Als herinnering hierbij de volgende namen: een zwartbonte, een bonte, een zwartkop, een zwarte driespeen, een blaarkop, een vale bonte, een zwarte ouwe, een blesje, een zwarte varekoe en tenslotte de ouwe Thomas varekoe.

Zo’n bijnaam kon een leuk effect hebben. Sommige koeien werden genoemd naar de eigenaar waar ze gekocht waren. Als zo’n beest nou dwars was, kon men zeggen geef die Peter de Pater een klap. (Ik heb mijn eigen naam maar ingevuld.) Dit hele verhaal berust op waarheid. Veel andere koeien werden genoemd naar kleur, (de witte) eigenschappen (de driespeen) en karakter. Vroeger hadden we thuis ‘de zwemmerd’, en zo belanden we bij de volgende anekdotes.

Een Lakervelder trof een koe van zijn buurman aan in een sloot. Hij ging dit bij zijn buurman vertellen. “Is het die ouwe?” vroeg buurman. “Laat haar dan maar zitten”.

Een Lakerveldse boer had eens een koe, die voor geen enkele sloot te houden was. Hij werd hier zo moe van dat hij tegen een veekoper zei: “Neem het beest maar mee, maar vertel aan de koper wat de problemen zijn, want ik wil geen ‘armoei’”. Dit laatste woord heeft niets met armoede te maken. Het is een Lakervelds woord voor last. De veekoper nam het dier mee en verkocht het. Hij ging naar de boer en betaalde. De boer was onder de indruk van het verkregen geld. “Je hebt toch zeker wel verteld, wat er met dit beest mis is” Jazeker sprak de koopman: “Ik heb haar verkocht aan een boer uit Noord-Holland, die vlak bij de duinen woont, en het lijkt me sterk, dat de koe de Noordzee overzwemt”. Naam veekoper bekend bij schrijver. Koeien met bijzondere eigenschappen? Ze zijn er nog steeds. In Lakerveld loopt een vaars rond, die schrikdraad als een onbenullig draadje beschouwt. Ik weet niet of er een therapie tegen deze eigenschap bestaat, want het is natuurlijk best lastig als je 20 van deze beesten zou hebben. Vroeger had je de kwakzalver. (Mooi woord trouwens.) Tegenwoordig hebben we allerlei dure namen voor deze alternatieve geneeswijzen: iriscopisten, homeopaten, magnetiseurs. Nou hadden we die mag-netiseurs vroeger ook al in Lakerveld. We noemden ze hier ‘strijkers’. Deze mensen behandelden koeien met een ontsteking tussen de hoeven. In onze regio ‘slakkenpoot’ geheten. De oorsprong van de naam ‘slakkenpoot’ is onduidelijk. Een klauwverzorger, zeg maar een koepedicure, vertelde mij dat de vorm van deze ontsteking op een slak leek. Wat wel zeker is, is het feit dat een koe die last had van zo’n ontsteking er een slakkengang op nahield. De strijker wreef een aantal malen over de zere poot van de koe, en maakte daarna een wegwerpgebaar, waarmee hij de ontsteking weggooide. Sommige strijkers praatten daarbij. Bekende Lexmondse strijkers waren o.a.:

– Jan de ‘Post’
– Willem van Dijk
– Kees van de ‘kleine Aai’.
– Boer Kersbergen (1899 – 1977)

Jan Boer Kersbergen

Boer Kersbergen heette eigenlijk Jan Boer Kersbergen. Volgens verhalen, die door meerdere bronnen bevestigd worden, was hij een ‘strijker’ met bijzondere gaven. Volgens de overlevering had iemand hem attent gemaakt op deze gave, en daarbij vertelt dat als hij deze gave te gelde zou maken het ook gelijk over zou zijn. Een koe die door slakkenpoten slecht ter been was, moest van de boerderij van Boer Kersbergen, via de Veldweg, en de Driemolens-weg naar het land dat tegenwoordig eigendom is van Nico van Zessen. De broer van Jan Boer hield het voor onmogelijk dat het dier   deze afstand af kon leggen. ‘Ik ga hem strijken’,       sprak Boer. Hij zette zijn pet af, sprak een aantal woorden, en streek daarna over de zere poten van het dier. Daarna wandelde de koe moeiteloos naar de Driemolensweg. Dit verhaal komt misschien ongeloofwaardig over, maar het wordt door veel oude Lakervelders herkend. Ik weet het niet. Misschien kunnen oude lezers van ons blad hier meer over vertellen. De volgende koe staat al klaar. Het lijkt wel een melkput.

Een Lakervelder had eens een hek dat kapot was. Met zijn spijkerbak ging hij op weg om het hek* te repareren.
Toen hij net bezig was hoorde hij opeens een geknars achter zich. “Wat denk je”, sprak de boer, “Stond die koe mijn spijkerbak leeg te vreten.” Dit moeten we voor kennisgeving aannemen. Wat wel een feit is, is het gegeven dat de Lakerveldse polder vroeger ruim voorzien was van prikkeldraad, spijkers en ijzerdraad. Hierdoor kreeg menige koe metaaldeeltjes in één van de vier magen. Meestal in de lebmaag volgens ‘De landbouwgids 1953’. Zo’n koe had dan ‘scherp in’. Vroeger de dood voor zo’n beest, tegenwoordig door het ingeven van een magneet, die het metaal inkapselt, meestal de redding van het dier.

*   Het woord hek heeft in Lakerveld een aparte woordgeving: we noemen een hek een hekken; zijn er meer dan zijn dit hekkens. Dit lijkt me taalkundig interessant. Ooit nam een Lakervelder het zekere voor het onzekere en bond zijn slietenhek vast met 22 touwtjes. Ik heb ze zelf geteld.

Diversen

Een Lakervelder hing na een jachtpartij een haas aan de achtergevel, om deze te laten besterven. Zijn zwager dacht al zoiets, en haalde in het donker de haas op. Hij slachtte het beestje en vulde de af-gestroopte huid op met hooi, en bracht deze ‘haas’ terug. Onze Lakervelder vermoedde wie hem dat geflikt had, en ging op een zaterdagavond op pad om een stokvis op te halen, die in de weiton of de sloot lag te weken. En zo was er weer geruild. In 2007 zou dit een goede ruil geweest zijn, want stokvissen zijn tegenwoordig flink aan de prijs. Nu had deze Lakervelder wel iets met vis. Volgens de overlevering zat hij na het melken zijn handen te wassen in de sloot. Een grote snoek beet in zijn handen, maar volgens eigen zeggen slingerde hij het beest moeiteloos op de kant. Ook trof hij in een sloot eens een snoek aan, die zo lang was dat de vis een dwarssloot nodig had om te kunnen keren. Mijn vader zag tijdens het sloten eens een snoek staan in een heldere sloot. Hij gooide zijn stikmes naar de vis, en kon daarna twee delen snoek mee naar huis nemen. Dit laatste visverhaal is in ieder geval echt gebeurd.

Stikmes

In mijn vorige verhaal heb ik de boomgaard van Ernst Spek in Lakerveld vermeld. Deze boomgaard is op zich al een verhaal waard. Maar het gaat mij om het volgende detail: in 1975 deed een nieuw dier haar/zijn intrede in de Lakerveldse polder: de ree. Dit prachtige dier ontdekte al spoedig dat die boomgaard van Ernst Spek mooie jonge fruitboompjes bezat. Dat was lekker. Ernst vond dit wat minder, en vroeg een afschotvergunning aan voor zijn boompjesvreters. Dat kon; men mocht één ree schieten. Dit is ook gebeurd. Daarna kreeg Ernst een subsidie van 1200 gulden om een net in de kleur zwart rondom zijn boomgaard te spannen.

Je moet er maar opkomen, als je weet dat de ree in het schemer op pad gaat. Samen met mijn inmiddels overleden buurjongen Sjaak de Jong, heb ik twee van deze dieren, die zich opgehangen hadden in dat zwarte net aangetroffen, één ervan hebben we naar huis gedragen, de tweede hebben we op de elf hond begraven. Een derde exem-plaar, dat hetzelfde lot overkwam werd door anderen gevonden. Het gewei van die eerste ree hangt bij mij aan de muur; niet als jachttrofee, maar meer als herinnering aan ‘natuurbeheer’ anno 1976.

Tenslotte:

Bijna alle anekdotes hebben in meer of mindere mate met de natuur te maken. Niet verwonderlijk, want de Lakervelder leefde in het verleden dichter bij de natuur dan tegenwoordig.

Anekdote uit het recente verleden: Een Lakervelder noemde eens een luid roepende grutto een watersnip. Natuurlijk beschikken veel leden van onze vereniging ook over talloze anekdotes. Met andere invalshoeken zouden ze zo’n verhaal ook geschreven kunnen hebben. Waar zijn ze? Wat deze vraag betreft, zou ik Multatuli kunnen citeren: “Beste lezer, ik heb u verteld dat mijn verhaal eentonig is”.

Bronnen

Archief C. Bassa.
De Schoonhovensche Courant
Archief P. de Pater

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *