Hei- en Boeicop: brand en brandweer

KRONIEK
2004-4

Deel 1

Joh. De With †
Inleiding

Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de ‘Vrijwillige Brandweer Vereeniging Hei- en Boeicop’ heeft Joh. de With bij de viering daarvan een lezing gegeven, die hieronder, ingedeeld in hoofdstukken, wordt afgedrukt.

De eerste brandvoorschriften

Over de vraag wat er eerder was, de kip of het ei, zijn de geleerden het nog steeds niet eens.
Over het antwoord op de vraag wat er eerder was, Heicop, brand of brandweer, kunnen we kort zijn. De gegeven volgorde is de juiste, waarbij de dorpsstichting en het ontstaan van brand snel op elkaar zullen zijn gevolgd, maar op een brandweer moest toen nog een poosje worden gewacht.
De uitgifte van de ontginning van het latere Hei- en Boeicop kan gesteld worden te hebben plaats gevonden in 1130.
Enige tijd daarna zullen de eerste pioniers hun schamele onderkomen hier ter plekke hebben gebouwd met aanwezige materialen, zoals hout en riet. Met die pioniers was nog een ongenode gast meegekomen, genaamd De Rode Haan, die nonchalance met vuur onmiddellijk afstrafte en het zojuist verworven bezit vernielde. Daartegen hebben die eerste bewoners ongetwijfeld hun maatregelen genomen, misschien wel door hun openhaarden van steen te gaan bouwen. Brandpreventie was toen nog een individuele zaak, die niet door de overheid werd geregeld.

De ons eerst bekende voorschriften op dit gebied dateren van 1418, welke voorschriften op Sonnedag na Agnetis in de kerken van de Landen van Vianen, dus ook in Heicop, door de pastoors moesten worden voorgelezen. Dat neymant stoken nog vuur souden hebben in camere off ander uytlaten off op solre, boven noch beneden, then ware datter schoorsteen in ware, die binnen en buyten van den brand verseckert ware.

Grote oorlogsbranden

In die eerste tijden werden er geen aantekeningen gemaakt als er een fikkie was geweest. Alleen grote rampen staan in de archieven vermeld. Voor Heicop is dat een brand, nog wel moedwillig aangestoken door rovende benden. Er waren toen onenigheden ontstaan tussen de heren van Arkel en Vianen. Een neef van Johan van Arkel, een bastaardzoon van Jan van Arkel die te Utrecht voor bisschop had mogen spelen (en kennelijk ook nog andere hobby’s had uitgeoefend), woonde op een versterkt huis dat net buiten de grenzen van Heicop langs de Zederik was gebouwd en stond op de polder Middelkoop, nu ten westen van het Merwedekanaal, recht tegenover de woning van Eef van Dijk. Deze Jan was een deugniet, of zoals men dat in die dagen noemde, een roofridder, welke sport hij in de streek vele keren heeft beoefend.

Zo ook in Heicop. In 1387 of 1388 kwam hij met vele maatjes (vijf jaar later bij het veroveren van zijn huis werden 300 edelen geteld) ook naar hier en brandde huizen en de kerk af. De aanleiding tot die rooftochten is een verhaal apart. Zijn naam was Jan van Rijnestein.

Andere grote branden zijn van Heicop niet bekend. In de omgeving wel. Een bloemlezing:

  • Asperen 1423
  • Vianen 1444
  • Everdingen 1647
  • Culemborg 1654
  • Schoonrewoerd 1850.
  • Asperen 1896

Mogelijk heeft de verspreide bebouwing hier het optreden van grote branden voorkomen.

Ook de moeilijke jaren rond 1672, uit onze geschiedenisboekjes bekend als de rampjaren, gingen niet ongemerkt aan Heicop voorbij. De Franse bezetters stookten, hoewel brandschatting was afgekocht, twee watermolens van de polder Neder-Boeicop en de twee Bolgarijse molens tot in de grond af. Dit is vergelijkbaar met wat de Duitsers in april 1945 te Vianen deden, toen ze vier kanaalbruggen, volkomen zonder militaire noodzaak, opbliezen. Tactiek der ver-schroeide aarde noemde men dat.

De oudste, bewaard gebleven Lexmondse brandspuit, waarschijnlijk uit 1782
Branden in begin 19e eeuw

Eerst in 1810 treffen we een aantekening over een brand te Heicop. Mogelijk nog een forse brand ook, want van Vianen werden twee brandspuiten ter assistentie opgehaald en van Lexmond één. Aan alle drie de spuiten ontstond schade, die natuurlijk voor rekening van Heicop kwam. Zowel hier als te Vianen en Lexmond zijn die be-talingen terug te vinden, echter is men nergens zo beleefd geweest ons te vertellen waar die brand gewoed heeft.

Mogelijk betrof het een brand in het Herenhuis dat schuin tegenover de kerk heeft gestaan. Bij overlevering is bekend dat dit huis is afgebrand. Zeker is, dat het in 1834 werd gesloopt, hoewel het toen nog maar 64 jaar oud was.

Vijf jaar later, in 1815, was het weer raak. Door de bliksem betroffen ging de boerderij op Den Heuvel (tegenover Nova Cura, no. 142) verloren en werd niet meer herbouwd.

De daaropvolgende bekende fik vond plaats op 7 oktober 1835. Nu was het een hooiberg achter de boerderij, nu Hei- en Boeicopseweg 80, die in de vroege morgen door onbekende oorzaak in brand stond.

Ook toen had men hier geen brandspuit voorhanden, zodat Lexmond ter assistentie werd geroepen. Wel werd hier, in afwachting van de spuit, met het blussen een begin gemaakt. Het rieten dak op het achterhuis en de in het achterhuis liggende bossen hennep, hadden vlam gevat, maar de talrijk aanwezige Heicoppers hadden dat weten te blussen. Toen Lexmond arriveerde, kon ook de hooiberg worden aangepakt. Desondanks ging deze met zijn inhoud geheel verloren. In totaal hadden, zowel Heicoppers als Lexmondenaren, zo’n honderd mensen zich verdienstelijk gemaakt.

Zelf een brandspuit kopen?

Van 1839 dateert een brief die onze burgemeester had ontvangen van de Gouverneur des Konings, (nu Commissaris van de Koningin) die even tevoren Heicop met een bezoek had vereerd. Hierin adviseerde de gouverneur om brandblusmiddelen aan te schaffen. In zijn antwoord schreef de burgemeester dat er hier voldoende brandblusmiddelen aanwezig waren, zonder te vermelden welke hij bedoelde. En, schreef hij, Lexmond is best genegen ons te komen helpen.

Waarschijnlijk is zijn opmerking niet helemaal gemeend geweest, want aan het einde van zijn brief zegt hij: Het zou wel een geruststelling zijn.

Een volgende brief is van 1847, met weer het advies om zelf een spuit aan te schaffen. De gemeente erkende de wenselijkheid wel, maar zei over niet voldoende geld te beschikken.

De eerste brandspuit

En dan komt plots als een wonder van die dagen de oplossing, bij wijze van spreken, uit de hemel vallen. In zijn antwoord aan de gouverneur scheef onze burgemeester: Nadat mij ter ore was gekomen dat bij het kerkbestuur eene handbrandspuit aanwezig was, welke nimmer gebruikt, door het langdurig staan voor onbruikbaar werd gehouden, heb ik deswege een onderzoek ingesteld en bevonden dat die brandspuit in eene volmaakte orde is, met uitzondering van de pijp (Mogelijk de zuigbuis) welke door droogte als andersints nogal had geleden. Het kerkbestuur, geen bezwaar hebbende dit werktuig aan de gemeente af te staan, is in de vergadering goed gevonden deze spuit in orde te doen brengen.

Hoe de kerk aan die spuit gekomen was blijkt niet. Toen men in 1928 voorstelde de oude handspuit voor oud ijzer te verkopen, ant-woordde de burgemeester in de raad daar nog niet toe te kunnen overgaan, omdat het een geschenk van de ambachtsheer betrof. Of die opmerking juist is geweest en dan betrekking had op deze spuit, is niet bekend. Waarschijnlijk is deze spuit wel goed, maar erg klein geweest.

Heicop blust in Lexmond

In 1858 viel het besluit zelf zo’n ding te kopen. Veertien jaar later (1872), er waren toen inderdaad twee spuiten aanwezig, werd besloten de kleine te laten opknappen en er een nieuwe bij te kopen. De kosten van die spuit beliepen f 650,-, te betalen 250 gulden bij aflevering, 275 gulden in 1873 en het restant met de rente in 1874. Tevens viel het besluit deze spuit in de kerk te stallen.

Verleende Lexmond eerder hulp aan Heicop, nu waren de rollen omgekeerd en hielp Heicop met het blussen van een boerderijbrand in Lakerveld,  waarover de vroede vaderen van Lexmond zeer te spreken waren en besloten aan elke helper de kapitale uitkering van 60 cents te doen. Ook de armen van Heicop werden niet vergeten en kregen 10 gulden te verdelen.

De brandverordening van 1856

Voor de rest van de 19e eeuw geen nieuws van het brandweerfront, zij het dat ons gemeentebestuur in 1856 haar brandverordening had vernieuwd en de plichten van burger en brandweer en de brandpreventie hadden geregeld. Daarvoor had men 43 artikelen nodig. Die, welke betrekking hadden op de organisatie van de brandweer, volgen hieronder:

Art. 20.   Burgemeester en wethouders benoemen drie brand-meesters, die verplicht zijn voortdurend te waken voor een getrouwe naleving van de bepalingen. Zij zullen kunnen worden bijgestaan door één of meer ambachtslieden of deskundigen.

Art. 21.   Brandmeesters dragen bij de uitoefening van hun functie eene rood-wit-blauw geverfde stok met oranje knop, voorzien van het gemeentewapen. (Deze stokken zijn in 1871 vervangen door de bewaard gebleven exemplaren)

Art. 22.   Brandmeesters worden benoemd voor den tijd van zes jaar. Aftredenden zijn herkiesbaar, maar niet verplicht hun benoeming aan te nemen.

Art. 23.   Niemand zal zich van de dienst als brandmeester kunnen onttrekken dan met geldige redenen. Het is wel toegestaan een plaatsvervanger ten genoege van B en W aan te stellen, mits jaarlijks betalende een bedrag van vijf gulden.

Art. 24.   Zij zullen bij aanvaarding van hun ambt de volgende eed afleggen: “Ik zweer/beloof alle de plichten van eenen brand-meester der gemeente Hei- en Boeicop, overeenkomstig de door de daartoe bevoegden gegeven of nog te geven voor-schriften en bevelen, eerlijk en getrouw te zullen vervullen. Zo waarlijk” etc.

Art. 25.   Ter bediening van de spuit zullen kunnen worden opgeroepen alle mannelijke ingezetenen der gemeente van 18 tot 60 jaar. Bij de spuit zullen altijd aanwezig zijn twee ladders, twee brandhaken, een lantaarn met kaarsen en twee emmers.

Art. 26.   De brandmeester die van de aanwezigen de oudste is zal het bestuur over de brandspuit hebben.

Art. 27.   Minstens eenmaal per jaar, of zo dikwijls als nodig geoordeeld zal worden, zal de brandspuit worden beproefd.

Onderaan deze verordening staat dat deze voor het gemeentehuis is voorgelezen en aangeplakt, zodat de Heicoppers er kennis van konden nemen.

Grote branden in 1909 en 1915

In de 20e eeuw dommelde Heicop op een zacht pitje de geschiedenis door, tot op 7 april 1909 de brandklok werd geklept. Dat kon niet anders betekenen dan dat er brand was uitgebroken. Onder leiding van de in 1898 aangestelde brandmeester Arie de With Az. rukte de brandspuit uit, maar helaas voor deze koene brandbestrijders betrof het slechts een schoorsteenbrand, waaraan voor hen geen eer viel te behalen.

Het voorval had wel het voordeel dat men weer was wakker geschud. Als het een tijdlang niet heeft gebrand, ontstaat al snel het idee dat het toch niet kan branden. Ook hier bleek dat men altijd paraat moet blijven.

In 1915 kwam de grote klap. In de middag van 3 april brak brand uit in een dubbele woning van steen, met riet gedekt, bewoond door de families P. Vink en A. de Gans. Toen kon men laten zien wat men waard was. Aangewakkerd door een felle wind sloeg het vuur over naar de belending. Deze brand ging de krachten van de toenmalige brandweer ver te boven, zodat de drie huizen volkomen plat gingen. Ze stonden ter plekke van de huidige huisnummers 103-107-109. Over de oorzaak is niets bekend.

En nog was de koek niet op. In datzelfde jaar, nu op zondagavond 28 november, stond de boerderij van Goof de With, nu Sterk, in lichterlaaie. Aan blussen viel niet te denken en men beperkte zich tot de belendingen. Hooiberg, schuur en boerderij gingen verloren. De brandoorzaak is een duistere zaak, waarin nooit opheldering is gekomen.

De motorbrandspuit van Lexmond die in 1949 werd gekocht.

Helaas zijn ons geen oude foto’s van de Hei- en Boeicopse brandweer bekend, maar als troost ziet u hieronder de brandweerauto die Hei- en Boeicop in 1962 aankocht en die nu nog bij Eip Aantjes staat.

In het volgende nummer deel 2 (het slot) van dit artikel.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *