KRONIEK
2006-2
Het Vierde OORLOGSJAAR, midden 1943 – midden 1944
Walter van Zijderveld
Over klompen en een dorpsomroeper
Klompen werden zo langzamerhand een gewild artikel. Soms werd het de dieven ook wel gemakkelijk gemaakt. Het was en is nog steeds de gewoonte dat men op boerderijen, maar vroeger ook vaak bij burgerhuizen, de klompen of laarzen bij de buitendeur of staldeur uittrok, om bevuilen van het woongedeelte te voorkomen. Dat had melkboer K. begin juli 1943 ook gedaan voordat hij zijn huis binnenging. Toen hij na een tijdje terugkwam, waren ze verdwenen.
In diezelfde tijd ging de zeventienjarige zoon van veehouder De J. naar de raadkamer om zijn distributiebescheiden in ontvangst te nemen. Gewoontegetrouw zette hij zijn zo goed als nieuwe klompen bovenaan de buitentrap die naar de raadkamer leidde. Toen hij weer buiten kwam waren de klompen verdwenen en moest hij zonder klompen naar huis. De dader is, zover bekend, nooit gevonden.
Behalve klompen, werden er nog andere dingen gestolen. Zo verdween begin juli 1943 de fiets van het vijftienjarige dochtertje van S, waar achterop haar leren schooltas met boeken zat. De fiets stond thuis binnen het hek, dus ook dat hielp niet tegen de dieven.
Rond 7 januari 1944 werden onze ingezetenen verrast door een bijzonder geluid, dat nog nimmer tevoren was vernomen. Bij onderzoek bleek dat dit geluid veroorzaakt werd door een omroeper (distributieambtenaar), die daarvoor gebruik maakte van een conische zaag en een ijzeren hamer, waarmede hij de bevolking uit haar huizen lokte en daarna de verandering van een distributiemaatregel bekend maakte. Zo kreeg Hei- en Boeicop toch nog haar eigen dorpsomroeper.
De omroeper had voor sommigen een prettige en voor anderen een onprettige boodschap. Wat was het geval? De verdeling van de steeds schaarser wordende klompen liet te wensen over. Mensen die veraf woonden kwamen er vaak te laat achter dat er weer een partijtje klompen was gearriveerd, ouden van dagen visten vaak ook achter het net en degenen die het op tijd wisten, moesten vaak lang in de rij staan. Daar tegenover stond dat er altijd mensen waren die wel altijd op een gemakkelijke manier aan klompen konden komen. Om aan die ongelijkheid een eind te maken, voerde burgemeester De Wolff medio januari 1944 een distributie-systeem voor klompen in. Dit was het wat de ‘dorpsomroeper’ van het distributiekantoor kwam rondbazuinen.
In de laatste week van januari 1944 kregen veel inwoners van Hei- en Boeicop een klompenbon. Bij inlevering van die bon konden zij bij de leverancier een paar klompen kopen. Over het algemeen wordt deze regeling toegejuicht1.
Radio’s werden gevorderd
Al sinds het begin van de oorlog was het verboden om naar buitenlandse zenders te luisteren, maar dat was natuurlijk moeilijk te controleren. Zolang het de Duitsers goed ging en ze de ene na de andere overwinning boekten, was dat voor hen geen probleem. Pas toen het getij begon te keren en de Duitsers bang werden dat de opruiende taal van de ‘Engelse’ zender van Vrij Nederland wortel zou schieten, werd bevel gegeven om alle radiotoestellen in te leveren. Dat vond in Hei- en Boeicop plaats begin juni 1943. Aan P.J.J. van der Hagen werden vijf grote en tien kleine aanplakbiljetten verstrekt, die hij, gelijkmatig over de gemeente verspreid, moest opplakken. Er werden negentien radio’s ingeleverd, waaronder één modern drukknoptoestel.
Niet iedereen hoefde echter zijn radiotoestel in te leveren. De opperwachtmeester der Marechaussee J. Prins, die postcommandant in Hei- en Boeicop was, A.J. Stravers, als hoofd luchtbeschermingsdienst en het schoolhoofd H.K. Schuitemaker, als plaatsvervangend hoofd luchtbeschermingsdienst, hoefden dat niet.
De bezetter verwachtte niet dat iedereen zijn toestel had ingeleverd en daarom werd aan die lieden op 20 oktober 1943 een allerlaatste kans gegeven. Of er toen radio’s werden ingeleverd, is niet bekend.
De burgemeester heeft niet lang plezier gehad van zijn radio, want op 15 januari 1944 moest hij hem alweer inleveren2.
Een Lancaster bommenwerper stortte neer
Op maandag 23 augustus 1943, ’s nachts om half twee, stortte de uit Duitsland terugkerende viermotorige Lancaster bommenwerper DV 228 van het 61 squadron van de Engelse Royal Air Force neer in de polder Neder-Heicop, achter Hei- en Boeicopseweg 125 van Dirk Jan Brouwer. Het vliegtuig kwam terug van een bombardementsmissie op het Duitse Leverküsen en werd door een Duitse nachtjager neergeschoten. Het vliegtuig ontplofte in de lucht en stortte brandend en in vele delen neer. Dit gebeurde op de tweede vlucht die het toestel maakte. Zes van de zeven bemanningsleden kwamen om het leven en werden op 24 augustus 1943 begraven op de algemene begraafplaats te Hei- en Boeicop. Bij hun graven wordt nog steeds de jaarlijkse dodenherdenking van de gemeente Zederik gehouden.
De zevende inzittende, sergeant/bommenrichter Sidney Williamson (23), kon zich redden met zijn parachute en kwam neer in Everdingen. Hij was licht gewond en werd naar het gemeentehuis van die gemeente gebracht. Hier is hij door de Duitsers gevangen genomen. Hij heeft de oorlog overleefd, maar in de Vijfheerenlanden heeft men hem nooit meer teruggezien.
Als eersten waren A.J. Stravers, het hoofd van de luchtbeschermingsdienst, en zijn plaatsvervanger, het schoolhoofd H.K. Schuitemaker aanwezig. Even later kwam de opperwachtmeester der marechaussee (vroeger gemeenteveldwachter) S. Spruijt op de plek des onheils. Het hele weiland lag vol met brokstukken. Het grootste deel van het vliegtuig lag bij en in de oostelijke scheisloot tussen het land van D.J. Brouwer en A.W. Middelkoop. Grote brokstukken, waaronder het verbrande staartstuk, lagen over honderden meters verspreid.
Een uur later, dus ’s nachts om half drie, arriveerden de opperwachtmeesters J.J. Wisse en J. Schoneveld van de post Leerbroek. Gezamenlijk ging men in het donker op zoek naar de inzittenden. Er werden drie lijken gevonden. Weer een half uur later, om drie uur, kwamen twee Duitse militairen uit Schoonrewoerd met een motor met zijspan poolshoogte nemen. Ze reden over het pad bij Brouwer naar achter en hadden het al gauw gezien. Ze vertrokken, maar niet nadat ze de vijf aanwezige Hollanders hadden bevolen daar te blijven en hen verantwoordelijk hadden gesteld voor de verdere situatie.
Spruijt nam de leiding en zond Stravers en Schuitemaker weg om de groepscommandant van de Luchtbeschermingsdienst te Vianen te waarschuwen. De drie marechaussees zochten intussen verder en vonden nog drie lijken, waaronder dat van de staartschutter, dat zich in het verbrande staartstuk bevond. Ook de andere schutter was op zijn post gebleven, want die werd in de koepel aan de romp gevonden. Een bemanningslid had nog getracht te springen, maar daarvoor zal de hoogte al te gering zijn geweest. Naast hem werd een gedeeltelijk verbrande parachute gevonden. Tijdens hun zoektocht moesten de marechaussees tevens een waakzaam oog houden op de vele belangstellenden, die van alle kanten kwamen opdagen. Dat was natuurlijk te verwachten bij zo’n bijzondere gebeurtenis.
Pas omstreeks vijf uur verschenen twee manschappen van de Feld-Gendarmerie te Gorinchem. Ze namen de bewaking van de wrakstukken over en identificeerden vijf van de zes lijken. Het zesde lijk werd pas later geïdentificeerd. Daarna moesten de marechaussees de lijken bewaken.
De Feld-Gendarmerie droeg burgemeester De Wolff op de lijken te laten begraven. Onder toezicht van opperwachtmeester Spruijt en zijn collega N. Schrijvershof uit Lexmond, werden de lijken gekist en per schouw en bandenwagen overgebracht naar de algemene begraafplaats. Daar zijn ze op 24 augustus, ’s avonds omstreeks zeven uur, in bijzijn van de burgemeester en de Feld-Gendarmerie, ter aarde besteld. Het waren: S.J. Banting (21), R.W. Horwood (21), E. Johnson (26), J. Punter (26), J.A. Spencer (22) en T.F. Watkins (23). De wrakstukken zijn vrij snel daarna weggehaald.
Wonder boven wonder heeft ook dit neerstortende vliegtuig geen schade veroorzaakt, behalve een grote krater in en rommel op het weiland, en gestresste koeien. Ook dit keer ontsnapte Hei- en Boeicop ternauwernood aan een ramp3.
Illegaal slachten
Bij de boeren werd veel illegaal geslacht. Vaak was dit een kalf, een schaap of een geit, maar koeien en varkens kwamen zo ook regelmatig aan hun eind.
Officieel moest een dier zowel voor als na de slacht worden gekeurd. Bij ongestempeld, dus illegaal vlees, liep de boer altijd het risico van een flinke bekeuring of erger. Dierenarts Van den Brink mocht het vlees goed- of afkeuren en had daarvoor altijd stempels bij zich. Bij illegale slacht stempelde hij niet, omdat hij daarmee een te groot risico liep en risico’s wilde hij zoveel mogelijk vermijden. Hij zat namelijk in het verzet en de aandacht van de Duitsers of hun handlangers mocht niet op hem worden gevestigd. Maar hij had een truc om de boeren toch ter wille te zijn.
Om de boeren te helpen ‘vergat’ hij na het bezoek aan een boer soms zijn tas met stempels, die hij gebruikte voor het stempelen van het vlees van een geslachte koe of varken. Dat gebeurde ook een keer bij D.J. Brouwer, ‘toevallig’ op de dag dat hij wilde slachten. De volgende dag bracht Brouwer de tas weer terug, met daarin ook een stuk vlees of spek voor eigen gebruik of om weg te geven aan iemand die het nodig had, bijvoorbeeld een onderduiker.
De boeren zetten het vlees en spek in de pekel, in speciale pekel-vaatjes, waardoor het lang houdbaar was. Vlees werd ook wel onder het vet gezet, waardoor het ook lang goed bleef. De beesten waren vroeger veel vetter dan tegenwoordig, dus kon dat gemakkelijker.
In het laatst van de oorlog werd vlees ook wel geweckt en in weckflessen gedaan. Dit was toen iets nieuws. Na de oorlog werd dit meer algemeen.
Noodslachtingen en de gemeenschap
Noodslachtingen zijn er altijd geweest en dus ook gedurende de oorlog. Het vlees werd dan gevorderd of werd door de boer zelf verkocht. Dat veranderde in begin december 1943. De boeren hadden weliswaar geen gebrek, maar er waren andere inwoners van Hei- en Boeicop die dat wel meer en meer kregen. Toen begin december een koe van veehouder De W. moest worden afgemaakt en het vlees voor consumptie werd goedgekeurd, werd het bij slager De Jong ‘uitgepond’, dat wil zeggen dat het in porties aan de inwoners van Hei- en Boeicop werd verkocht, wat voor velen een buitenkansje was. Dit was de eerste keer dat een uit nood geslacht dier in Hei- en Boeicop werd uitgepond4.
Illegaal kaas maken
Er werd nog steeds illegaal kaas gemaakt. Bij de grote boer F. Kool van de Arina Hoeve hadden ze dertig koeien en dus veel melk. Voor de oorlog werd kaas voor de markt gemaakt, maar dat was al lang verleden tijd. De half ingegraven pekelkelder, die zich in het middelste deel van de schuur bevond, werd niet meer gebruikt.
Om toch op beperkte schaal kaas te kunnen maken, werd een geheim pekelbadje gemaakt. Dat gebeurde op de zoldervloer van het achterhuis. De zoldervloer van het voorhuis lag hoger dan die van het achterhuis en beide zolderruimten waren met elkaar verbonden door een deur in de brandmuur. Op de lagere vloer van het achterhuis werd bij de deur een bak gemetseld, voorzien van een houten deksel, waardoor een soort plateau of ‘stoep’ ontstond. Hierop lag een vloerkleed als camouflage. In dit pekelbakje zijn vele kaasjes gemaakt en is nooit ontdekt. Nu was de kans daarop, achteraf gezien, ook niet zo erg groot, want de Duitsers hebben maar weinig huiszoekingen gedaan in Hei- en Boeicop. Bij Kool hebben ze helemaal geen huiszoekingen gedaan, en beperkten ze zich tot het zoeken naar kaas in de schuur. De kaasjes lagen echter niet daar, maar waren meestal in een schouw verstopt, die in de sloot van de achter het huis liggende boomgaard lag.
Handel op het Merwedekanaal
Tot september 1944 kwamen er regelmatig schepen door het kanaal, alhoewel dat steeds minder werd. Bij de loswal bij Van Es, oostelijk van de Zwaanskuikenbrug, legden ze vaak aan. Dat was niet omdat ze aan rust toe waren of omdat ze het een idyllisch plekje vonden, maar om handel te drijven. De schippers gingen dan naar de boeren die niet te ver vanaf het kanaal woonden om kolen te ruilen tegen melk, kaas en boter. Het waren geen huisbrandkolen, maar vetkolen.
Dat was voor de stoomschepen geen probleem, maar voor de Hei- en Boeicoppers wel. De kolen koekten erg aan, waardoor de kachel aan de binnenzijde bedekt werd met een zwarte laag. Met die kolen deden sommige inwoners goede zaken, door ze aan andere inwoners of buiten het dorp te verkopen of te ruilen.
De binnenschippers wisten waar ze moesten zijn en zo ontstond een echte handel. Zo slachtte Bas van Wijk, die op Kanaaldijk 13 woonde, westelijk van de Zwaanskuikenbrug, vaak clandestien een geit of een pink bij Aai den Braven, die iets verder aan de kade woonde. Hij verkocht het vlees daarna aan de voorbijkomende binnenschippers, die vaste klant bij hem waren. De beesten kocht hij elders. Wanneer je je adresjes had, kon dat nog. Er was toen nog niet zo’n goede registratie als nu, zodat de overheid niet precies wist hoeveel beesten iemand had en dus kon er worden gesjoemeld.
Enkele binnenschepen hebben in het laatste oorlogsjaar enkele maanden aan de eerder genoemde loswal gelegen, o.a. ene schipper Visser. Deze binnenschippers kwamen ook herhaaldelijk melk halen bij de boeren in de buurt.
Er waren ook Hei- en Boeicoppers die zelf naar de schippers gingen wanneer ze wat te ruilen hadden. Dat gebeurde dan in het donker en dat dit niet zonder gevaar was, ondervond een zekere Van H. Op een aardedonkere nacht liep hij vanaf een uitgelegde loopplank naar het schip, rechtuit het kanaal in. De gezonde jonge kerel kon gelukkig zwemmen (een kunst die niet veel Hei- en Boeicoppers in die tijd verstonden), zodat hij veilig de kanaaldijk kon bereiken en er met een nat pak vanaf kwam.
Graag een Ausweis
Alle jonge mannen moesten in Duitsland gaan werken. Alleen wanneer ze onmisbaar waren voor de voedselvoorziening, nuts-voorzieningen of de militaire industrie, werden ze vrijgesteld. Wanneer je geen Ausweis had, kon je maar het beste onderduiken.
In Hei- en Boeicop hadden gelukkig veel jonge mannen een Ausweis, zodat ze gewoon thuis konden blijven werken.
Onderduikers aan de Hei- en Boeicopseweg
Gedurende de laatste drie oorlogsjaren zijn er ook onderduikers in Hei- en Boeicop geweest. Het zullen er ongeveer vijfentwintig zijn geweest, waarvan ongeveer zeventien aan de Hei- en Boeicopseweg en ongeveer acht aan de Achterkade. Dat is niet bijster veel, zeker niet omdat er door de sterk verspreid liggende boerderijen in de lintbebouwing, en de daarachter liggende watergangen en grienden, mogelijkheden waren om te vluchten en zich te verbergen. Evenals elders op het platteland werkten de onderduikers vaak mee op de boerderij. Van de hierna vermelde onderduikers is niet precies bekend wanneer ze kwamen, maar de meesten zullen in het vierde oorlogsjaar zijn gekomen of ondergedoken.
Wij zullen beginnen aan het boveneind van het dorp, dus aan de oostzijde, en zo afzakken richting kanaal.
In de boerderij Hei- en Boeicopse weg 4 woonde in de oorlogsjaren Pauw Versluis, die later naar Lexmond is verhuisd. Hier verbleef de onderduiker Gijs de Koning, die uit Waarder kwam. Hij hielp gewoon op de boerderij mee en sliep in een bedstede boven de stal. Wanneer er geruchten over een op handen zijnde razzia circuleerden of er op een andere manier gevaar dreigde, verbleef hij ’s nachts in een griend, die achter de boerderij lag, vrij diep in de polder. Het was dus voor een onderduiker een uitstekende plaats om zich te verbergen. In de griend stond een overdekte brik (een open vierwielige wagen) met daarin een bed. De Koning was kennelijk een voorzichtig man, want hij sliep vaak in de griend.
Iets verderop, Hei- en Boeicopseweg 12/14, lag de Arina Hoeve, waarop F. Kool boer was. Hier waren aanvankelijk twee onderduikers gehuisvest. In die tijd waren de Duitsers nogal in de weer, dus was het oppassen geblazen. Achter het huis stonden twee kippenhokken en hierin stond een gierbak. Dat was de schuilplaats/slaapplaats van de onderduikers. De kippen waren er toen natuurlijk uit en de gierbakken waren schoongemaakt. Overdag werkten de onderduikers gewoon mee. Ze moesten wel uitkijken dat ze niet te veel opvielen, maar werkende mannen waren nu eenmaal niet zo gauw verdacht.
Een jonge man, een zekere Den Otter, die niet ver van Hei- en Boeicop in een andere gemeente woonde, was op een kwade dag opgepakt door de Duitsers en per trein afgevoerd om in Duitsland tewerk te worden gesteld. Samen met een andere opgepakte jongeman is hij in Duitsland uit de trein gesprongen en daarna zijn ze lopend teruggekomen. Samen met de vriend is Den Otter bij Kool ondergedoken. Ze zijn daar lang geweest.
Een tijdje waren vier onderduikers tegelijk aanwezig bij Kool. Ze sliepen gewoon in het huis, maar de plaatsen waar ze zich konden verstoppen waren daar buiten.
De Duitsers hebben bij Kool nooit naar onderduikers gezocht, evenals ze dat waarschijnlijk nergens in Hei- en Boeicop hebben gedaan. Van razzia’s, waarbij dus huis voor huis werd afgezocht, is in Hei- en Boeicop nooit sprake geweest. Wel werden er incidenteel gerichte huiszoekingen gedaan bij bepaalde personen, maar dan ging het om voedingsproducten.
Aan de andere kant van de weg, op nummer 23, woonde Willem de Leeuw. Hij had een wel heel bijzondere onderduiker. Het was de uit Drenthe afkomstige militair Arend van Leeuwen, die dienst had genomen bij de Nederlandse SS. Dat zat hem toch niet lekker, en zodra hij zijn kans schoon zag, was hij gedeserteerd, met medeneming van zijn uitrusting en wapens. Van Leeuwen woonde, volgens de berichten, in Nieuwlande, de bekende gemeente waar veel onderduikers zaten en waar ook de Lexmonder Bastiaan Bos door de Duitsers is neergeschoten.
Bij Gert den Hertog op de Laanhoeve, Hei- en Boeicopseweg 42, naast de kerk, was Henk Vroege uit Vianen ondergedoken.
Even verderop, op nummer 65, waar nu Piet Westerhoud woont, huisde toen de boer Bart Bikker. Het complex was toen nog in gebruik als boerderij. Hier was Joost de Jongh uit Arkel ondergedoken, die eerst korte tijd bij Jacob de Wild een schuilplaats had gehad. Na de bevrijding vertrok hij, maar kwam al spoedig terug naar zijn vlam Sijgje Bikker,de dochter van Bart, met wie hij trouwde. Het paar ging in Arkel wonen en later vertrokken zij naar Gorinchem.
Aart de Leeuw woonde op Hei- en Boeicopseweg 103. Zijn inwonende oudste zoon Gerit had geen Ausweis kunnen bemachtigen en moest dus in Duitsland gaan werken. Zoals zo velen had hij daar geen zin in en dook onder. Dat deed hij gewoon thuis, wat wel aangeeft dat het in Hei- en Boeicop relatief veilig was voor onderduikers. In de laatste oorlogsmaanden verbleef hij in het huis van zijn verloofde te Schoonrewoerd.
Naast de familie De Leeuw woonde op Hei- en Boeicopseweg 107 Hannes Burggraaf met zijn gezin. Zoon Jacob was door de Duitsers verplicht tewerk gesteld in de oorlogsindustrie in Duitsland. Toen hij een keer verlof kreeg om voor enkele weken naar huis te gaan, maakte hij van de gelegenheid gebruik om niet meer terug te keren. Regelmatig was hij ’s nachts gewoon thuis, maar vaker bracht hij de nacht door bij Steven Hekman aan de Achterkade, zoals we verderop zullen zien.
Timmerman Nico Spronk, die woonde op Hei- en Boeicopseweg 124, huisvestte twee onderduikers. De ene was politieman Sietsema uit Vianen, die door de Duitsers werd gezocht in verband met ondergrondse activiteiten. De andere was zijn zwager Cor Visser uit Heukelum. Na de oorlog emigreerde Spronk naar Canada.
Op Hei- en Boeicopseweg 127 woonde Arie de Jong, waar nu zijn zoon Rien de Jong woont. In huis was de onderduiker Kees Advokaat uit Noordeloos.
Bij Frederik de Jong, Hei- en Boeicopseweg 151, was het echtpaar Lint ondergedoken. Dierenarts Van den Brink uit Vianen, die in het verzet was en lid was van de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers, (LO) speelde daar een bemiddelende rol in. Lint had een hoge functie bij de PTT te Utrecht. Het gezin is minstens een half jaar gebleven en is daarna weer naar het over-Lekse vertrokken, waarschijnlijk na september 1944.
De laatste boerderij waar onderduikers waren gehuisvest was Hei- en Boeicopseweg 156. Hier woonde in het voorste deel Heimen den Braven en in het achterste zijn zus, die met Jan den Hartog was getrouwd. Tegenwoordig woont de familie Haag in de boerderij. In deze boerderij was Dirk van Arkel ondergedoken. Waarschijnlijk kwam hij uit IJsselstein.
Onderduikers aan de Achterkade
Aan de Achterkade zijn verhoudingsgewijs veel onderduikers geweest, namelijk ongeveer acht, wat circa half zoveel was als aan de Hei- en Boeicopseweg. Mogelijk heeft de afgelegen ligging hierin een rol gespeeld, maar de mensen moesten toch ook maar het lef hebben om de onderduikers te huisvesten, met alle risico’s die ze daarmee liepen voor zichzelf en hun gezin.
Achterkade 17 was in de oorlogsjaren een kleine houten woning, waarin Aart de Gans met zijn gezin woonde. Zoon Bart was verplicht tewerkgesteld in Duitsland en op een gegeven moment kreeg ook zoon Lies een oproep om zich te melden voor de Arbeitseinsatz. Twee zonen naar Duitsland, dat was iets teveel van het goede en Lies meldde zich dus niet. Hij dook gewoon onder in zijn ouderlijk huis. Men was wel op eventualiteiten voorbereid, want in een dicht bij de boerderij staande hooischelf had men op uiterst vernuftige manier een kamertje gemaakt, dat ook op een slimme wijze was afgesloten en aan het oog onttrokken, zodat het van buiten leek of daar een gewone hooischelf stond.
In het huis daarnaast, Achterkade 19, dat vrij ver van de weg af stond, woonde Steven Hekman met zijn gezin. In een schuur had een zoon van Hekman een min of meer clandestien bedrijfje waar massieve rubberen fietsbanden werden vervaardigd. Overdag werkte daar Jacob Burggraaf, die op de Hei- en Boeicopseweg 107 woonde. Zoals reeds verteld was hij ondergedoken en sliep meestal bij Steven Hekman, maar ook regelmatig in zijn ouderlijk huis.
Bij Steven Hekman verbleven nog twee andere onderduikers. Het waren Kees van Leeuwen uit Tiel en Teus de Jong uit Leerdam. De Jong was vrijwillig in dienst getreden bij de zogenaamde Duitse Jeugdstorm en was gelegerd geweest in Drente. Hij kreeg al gauw spijt van zijn besluit en besloot te deserteren. Hij vond een manier om dat te doen en met zijn vader werd de afspraak gemaakt dat die op een bepaalde tijd en plaats, dichtbij de legerplaats, aanwezig zou zijn. Zijn vader zou dan een set burgerkleren bij zich hebben. Alles ging volgens plan en het uniform van Teus werd verstopt in het bos. Samen reisden ze daarna terug naar Leerdam en Teus dook met de meeste spoed onder. Hij kwam terecht bij Steven Hekman en bleef daar tot de bevrijding. Daarna keerde hij terug naar zijn ouderlijk huis aan de Talmastraat te Leerdam.
Op Achterkade 25, op de plaats waar nu de weduwe van W. Verhoef woont, stond eertijds een oud boerenhuisje, waarin Hannes van Haarlem en zijn vrouw woonden. Het was een bejaard echtpaar zonder kinderen. Bij hen in huis was hun neef Albert van Haarlem uit Leerdam ondergedoken.
Op Achterkade 21 zijn ook nog onderduikers geweest, maar die kwamen pas in het vijfde oorlogsjaar.
Wanneer de onderduikers vermoedden dat er gevaar dreigde, vluchtten zij in het omvangrijke griendencomplex in de buurt van de woning van Hekman. Soms was het dus ‘druk in de polder’. Enkele onderduikers verbleven veel in de griend en hadden een vast plaatsje waar zij vaak zaten te vissen.
Ook Joden ondergedoken aan de Achterkade
In Beesd woonden de broers Max en Hugo Heght met hun gezinnen. Het waren joden die al voor het uitbreken van de oorlog uit Duitsland waren gevlucht. Max en zijn vrouw hadden 5 à 6 kinderen en Hugo en zijn vrouw hadden twee dochters. Max woonde met zijn gezin aan de Havendijk en Hugo aan de Voorstraat. Beiden waren werkzaam in de textielhandel. Hugo was bestuurslid van de voetbalclub in het naastgelegen Rumpt en was mede daardoor een bekende figuur in het dorp.
In 1942 moesten deze gezinnen zich melden om afgevoerd te worden naar het kamp Westerbork, waar hen een onzekere toekomst wachtte. Na later bleek, stond hen daar vrijwel zeker de dood te wachten. Met behulp van het verzet uit Beesd doken zij onder en kwamen uiteindelijk terecht in Limburg. Hier werden de kinderen gescheiden ondergebracht en zijn daar tot na de bevrijding van noord Nederland gebleven.
De dag voordat Hugo onderdook wist hij nog te regelen dat de inventaris van de synagoge in Beesd in veiligheid werd gebracht. Hieronder bevonden zich enkele waardevolle oude gebedsrollen. Het siert de man dat hij daar nog aan dacht en hij moet een gelovige jood zijn geweest.
Waarschijnlijk in het voorjaar van 1944 keerden Max en Hugo, vergezeld van hun vrouwen, naar onze streek terug en vonden daar als onderduiker onderdak. Max en zijn vrouw waren ondergedoken in een klein boerderijtje, het Bunzingnest genoemd, bij (Jo)Hannes en Mina Ruitenbeek aan de Autenasekade te Vianen. Dit boerderijtje is later afgebroken en vervangen door een huis. Hugo en zijn vrouw hadden onderdak gevonden bij Jan Middag aan de Achterkade te Hei- en Boeicop. De broers waren niet zo voorzichtig als in die tijd wel was gewenst, maar daardoor zijn nooit problemen met de Duitsers ontstaan.
Beide gezinnen hebben de oorlog geheel overleefd en zijn na de bevrijding teruggekeerd naar Beesd. Daar zijn ze niet gebleven, maar vertrokken naar Amsterdam, waar ze een schortenfabriekje begonnen. Ze bleven de textielhandel dus trouw.
De ongemakken bleven
Tegen overtreders van de spertijd bleef de marechaussee proces-sen-verbaal schrijven, zoals De J. in augustus 1943 merkte. En wanneer het donker was, liep er wel eens iemand het water in. Dat overkwam begin februari 1944 bijvoor-beeld veehouder v.R. Hij moest even een boodschap doen, liep zijn erf af, maar ging te lang rechtdoor, waar-door hij pardoes in de ijskoude wetering liep. Hij wist zichzelf te redden en kwam er met de schrik en een nat pak vanaf.
Huwelijken werden niet in de raadzaal voltrokken, maar gewoon bij de bruid thuis. Vervoer was er in die tijd niet of nauwelijks, zodat bruidsstoeten vaak te voet naar de kerk gingen. In de laatste oorlogsjaren werd er minder getrouwd dan voorheen. De trouwlustigen wachtten liever betere tijden af.
Begin 1944 heerste er nog steeds diphterie, maar gelukkig niet in ernstige mate en er kwamen geen nieuwe gevallen meer bij.
Zo af en toe werden er ook huiszoekingen gedaan, zoals bijvoorbeeld eind mei 1944 bij winkelier van H. De ambtenaren van de CCD vonden enkele zuivelproducten. Die werden in beslag genomen en een zekere v.B. uit Vianen, die bij v.H. op bezoek was, werd aangehouden, evenals v.H.
Er moest ook werk voor de bezetter worden gedaan. Zo moest het gemeentehuis te Schoonrewoerd begin 1944 worden bewaakt en daaraan moest van 6 februari tot 15 maart de Schoonrewoerdse jachtopziener J. van Santen meedoen. Hij verdiende er echter wel
f 80,- mee5. In Hei- en Boeicop zullen er waarschijnlijk ook wel werkzaamheden voor de Duitsers zijn uitgevoerd.
Opgeprikte aanplakbiljetten
Na 1942 is er toch een aanplakbord voor propagandadoeleinden gekomen, want op 1 maart 1944 klaagde de overheid dat de toegezonden biljetten niet waren opgehangen. Men wilde de reden daarvan weten en de gemeente schreef het volgende terug: In deze gemeente worden de biljetten steeds met punaises op het bord vastgeprikt. Dit is hier vroeger altijd de gewoonte geweest, daar er zeer weinig moest worden aangeplakt en het plaksel dan bedierf. Het is gebleken dat de groote billetten op deze wijze gemakkelijk worden afgescheurd of afwaaien. Sinds korten tijd wordt plaksel gebruikt en de laatste billetten zitten nog steeds stevig vast6.
Een voordelige en een gevaarlijke vondst
Begin juli 1943 vond de zeventienjarige zoon van veehouder De J. een draagpenning van een controleur van de Nederlandsche Zuivelcentrale. Achterop de penning stond een inscriptie, dat de eerlijke vinder tien gulden beloning kreeg. De jonge De J. wilde wel eerlijk zijn en ging direct naar de burgemeester, die hem de toezegging deed dat de tien gulden er zouden komen. Laten we hopen dat hij gelijk had.
Onfortuinlijker waren een paar inwoners van Hei- en Boeicop die in de polder Heicop een stuk van een vliegtuig vonden. Het voorwerp rook naar benzine, maar desondanks was één van hen zo onvoorzichtig er een brandende lucifer bij te houden, met het gevolg dat het stuk met een knal uit elkaar sprong. Gelukkig zonder ernstige gevolgen voor de omstanders7.
Het boerenleven ging gewoon door
Ondanks de oorlogssituatie gingen de boeren met hun tijd mee, zoals blijkt uit een bericht van begin november 1943. Ruim een twintigtal landbouwers in deze gemeente verbouwden dit seizoen tarwe, welke de afgeloopen week werd gedorscht door de met electrische kracht gedreven dorschmachine van D.L. Verhoef te Langerak, daarvoor opgesteld op een stuk weiland bij de Bosscheheul. Uiteraard was er veel belangstelling, vooral van de jeugd.
In de zomer van 1943 heerste er bij verschillende veehouders varkenspest, waaraan een aantal varkens overleed. In september 1943 was er sprake van een langzaam zich uitbreidend mond- en klauwzeer, maar het waren geen ernstige gevallen. Ook een paar gevallen van schapenschurft kwamen in die tijd voor.
In augustus 1943 werd ook weer een geitenkeuring gehouden, waar 48 geiten en de bondsbok aan deelnamen8.
Nieuws van de scholen
H.K. Schuitemaker, het hoofd van de openbare lagere school, werd per 1 januari 1944 benoemd tot schoolhoofd te Hattem en vertrok dus van Hei- en Boeicop. Het duurde een paar maanden voordat er een nieuw schoolhoofd werd benoemd. Het werd P. Brands, die onderwijzer aan eenzelfde school te Ameide was. Waarschijnlijk is hij op 1 maart 1944 in Hei- en Boeicop begonnen9.
Evacués in Hei- en Boeicop
Na het bombardement op Den Haag, op 22 februari 1944 werden veel mensen elders in het land ondergebracht. Ook in Hei- en Boeicop vonden twee personen een plek. Eind maart 1944 kwamen daar nog twee personen uit Nieuwerkerk (Zeeland) bij, die door de Duitsers uit hun huizen waren gezet en eind april kwam daar nog een derde persoon bij. Wanneer ze zijn vertrokken is niet bekend, maar dat kan gemakkelijk in november van datzelfde jaar zijn geweest, want daarna ontbreekt van hen elk spoor10.
Bronnen
- Archieven:
Gemeentearchief Zederik, archief Hei- en Boeicop
Particulier archief
- Interviews met diverse personen
- Kranten:
De Teisterbander
- Neerstorten bommenwerper boven Hei- en Boeicop kostte zes bemanningsleden het leven, in Het Kontakt, Bevrijding 45-95, apr. 1995
- With, Joh. de, Aangaende den dorpe van Heycop, D.J.Brouwer/Ver. Hist. Lexmond en Hei- en Boeicop, 2000
Met dank aan:
Dhr. G.C. Brouwer
Mevr. A.C. Brouwer-Middelkoop †
Dhr. D. de Jong
Mevr. M.E. de Jong-de Jong
Dhr. A. Kool
J.P. de Leeuw
Noten
- DT 3 en 17 juli 1943, 15 en 29 jan. 1944
- GAZ-HB, inv. 11-6, 31 mei, 2 en 26 juni, 1 juli en 5 okt. 1943, 15 en 25 ja. 1944
- With, Aengaende, p. 129; Neerstorten bommenwerper; Proces Verbaal 23 aug. 1943
- DT 11 dec. 1943
- DT 14 aug. 1943 en 12 en 26 febr., 25 mrt. en 29 mei 1944; GAZ-HB, inv. 1-6
- GAZ-HB, inv. 52-11, 1 en 3 maart 1944
- DT 17 juli en 28 aug. 1943
- DT 24 juli, 25 sept. en 6 nov. 1943
- DT 20 nov. 1943 en 19 febr. 1944
- GAZ-HB, inv. 10-2
Gebruikte afkortingen
DT De Teisterbander
GAZ-HB Gemeentearchief Zederik, archief Hei- en Boeicop