Hei- en Boeicop in de Tweede Wereldoorlog (5)

KRONIEK
2006-3

HET EERSTE DEEL VAN HET VIJFDE OORLOGSJAAR

Walter van Zijderveld

Periode juli 1944 – december 1944

De luchtbeschermingsdienst

In Hei- en Boeicop leidde de luchtbeschermingsdienst een slapend bestaan. Daar wilde de gewestelijk inspecteur van de Lucht-beschermingsdienst Zuid-Holland en Zeeland een einde aan maken en hij organi-seerde op 27 juni 1944 een bijeenkomst in de grote schuur van Jac. de With. Alle daarvoor in aanmerking ko-mende mannen zullen wel verplicht zijn geweest om deze bijeenkomst bij te wonen. De goede man hield een rede, waarin hij stelde dat er in Hei- en Boeicop zo spoedig mogelijk tot een georganiseerde regeling ter bestrijding van het luchtge-vaar moet worden overgegaan.
Enkele weken later was de organisatie rond.

Op de afbeelding zien we zakjes en een bak met zand, twee verschillende soorten scheppen, twee doeken aan een stok om vuur uit te slaan, een emmer met een handwaterpomp met kleine spuitslang, een ladder, een verzameling kleine spullen en een armband van een plaatsvervangend blokhoofd Luchtbescherming.

De gemeente was opgedeeld in enkele blokken, met aan het hoofd een blokhoofd, die bij bominslagen of branden leiding moest geven aan de leden in dat blok. Zowel de blokhoofden als de leden waren door de autoriteiten aangewezen. Van vrijwilligheid was geen sprake. Er werd ook gezorgd dat zand werd gedistribueerd, dat gebruikt moest worden bij het blussen van fosforbranden1.

Lid distributiedienst te water

Uiteraard bestond de distributiedienst nog altijd en het personeelsbestand was alleen nog maar groter geworden. Behalve voor werken, was voor het personeel ook nog tijd voor ontspanning. Verlokt door het warme zomerweer [medio augustus 1944] konden ook de leden van den uitreikploeg van het distributiekantoor alhier de verleiding niet weerstaan een heerlijk verfrisschend bad te gaan nemen in het Merwedekanaal. Dus toog men er gezamenlijk op uit en weldra zwommen de dames en heeren naar hartelust. Doch aan alles komt een eind en de tijd was kort, zoodat men weldra weer den terugtocht moest aanvaarden. Mej. N.J.v.H. van Leerdam moest eerst nog even haar handen wasschen, maar nauwelijks had zij den waterkant bereikt, of met een plons lag zij geheel gekleed te water. Onder groote hilariteit van de overigen verscheen zij aan de oppervlakte en als een natte kat stond zij weldra slechts met één schoen op de wal. Direct werden door enkele galante ridders duikpogingen aangewend om de onmisbare schoen boven water te krijgen, wat wonderwel gelukte, terwijl anderen eropuit trokken om haar van droge kleeren te voorzien, wat eveneens een gunstig resultaat opleverde, waarna men gezamenlijk weer den terugtocht aanvaardde om bonkaarten uit te gaan reiken2.

Kinderen, volwassenen, a.s. moeders enz. hadden verschillende soorten bonkaarten (K1, K2 enz.). Alleen op kaart K4 kreeg men iets meer, maar op de bonnen van de andere kaarten waren de hoeveelheden gelijk. Begin oktober 1944 werden de hoeveelheden waarmee men veertien dagen moest zien rond te komen: 400 gram brood, 110 gram kaas, 250 gram vlees, 1¾ liter taptemelk en 1½ kilo aardappelen. Per dag dus een veertiende deel van deze hoeveelheden!

Slecht hooi-jaar door muizenplaag

Midden juni kon men weer het vanouds bekende geratel van de grasmaaimachines over de uitgestrekte polders horen. De hooioogst was begonnen, maar men verwachtte er niet veel van, omdat er veel muizen op het land waren. Dat was juist ingeschat, want toen een paar weken later het gras was afgemaaid, kreeg men een overzicht van de grote hoeveelheid muizen die zich op de polders bevonden en de grote schade die zij aan het grasgewas hadden toegebracht. Onder drie hooihopen, die een paar dagen eerder waren gemaakt, vond men bij het weghalen niet minder dan zeventig muizen! De opbrengst was dat jaar veel minder dan andere jaren. Dat was niet alleen in Hei- en Boeicop het geval, ook bijvoorbeeld in Lexmond. Op sommige plaatsen had men in Lexmond slechts de helft van de normale opbrengst. De slechte oogst werd voor een deel veroorzaakt door het koude voorjaar, maar voor het grootste deel waren de muizen daar toch verantwoordelijk voor. De veehouders vreesden het ergste voor de naweiden. Wanneer die ook aan de knagende muizen ten prooi vielen, zou de schade enorm zijn.

Begin september werden lepit-korrels aangevoerd en uitgestrooid, waarmee men de muizenplaag hoopte te overwinnen. Bij het rooien van de aardappels bleken ook die flinke vraatschade te hebben. Al met al was het een slecht oogstjaar3.

In september 1944 brak bij twee veehouders weer mond- en klauwzeer uit, maar het waren gelukkig geen ernstige gevallen. De omvang was wel groot, want eind september waren al veel veestapels besmet. Het verdere verloop is niet bekend.

Midden september was er een hevige storm, waardoor ongeveer 75% van het fruit van de bomen viel. Dat was een enorme schade-post4. Het was geen goed seizoen voor de boeren.

Doortrekkende Duitsers in Hei- en Boeicop

Duitsers waren tot dan toe niet of nauwelijks in Hei- en Boeicop gelegerd geweest. Dat veranderde in september 1944.

Eind augustus 1944 rukten de geallieerde troepen snel naar het noorden op. Parijs werd op 23 augustus bevrijd en Brussel op 2 september, terwijl de dag erna Antwerpen al werd bereikt. Uit Nederland begonnen de Duitsers weg te trekken. Op dinsdag 5 september 1944, dat de geschiedenis zou ingaan als Dolle Dinsdag, brak paniek uit onder de Duitsgezinde Nederlanders en de Duitsers zelf. In de maanden daarna trokken er veel Duitsers van noord naar zuid of soms in omgekeerde richting. Ook Hei- en Boeicop kreeg haar deel daarvan.

Op hun tocht, in de herfst van 1944, deden enkele Duitse eenheden, waaronder de Feldpost, ook Hei- en Boeicop aan. De boeren moesten aan deze doortrekkende Duitsers onderdak verlenen of ze sliepen in tentjes, zoals de militairen van de Feldpost. Ze bleven maar enkele dagen.

Bij F. de Jong, op Hei- en Boeicopseweg 151, wilden de Duitsers op een keer paarden stallen. Mevrouw Lint, die bij De Jong was ondergedoken en goed Duits kende, vertelde hen dat de paarden aan de droes leden. Dat was niet waar, maar voor droes (een besmettelijke ontsteking van het neusslijmvlies) waren de Duitsers bang. Ze waren dan ook snel vertrokken.

De Duitsers die in de herfst van 1944 regelmatig door Hei- en Boeicop trokken, deden dit ’s nachts om niet gezien en beschoten te worden door de geallieerde vliegtuigen, die intussen het luchtruim boven west Nederland beheersten. Vaak meden ze ook de grotere doorgaande wegen. Hun voorraden waren klein of ontbraken geheel en daarom probeerden ze op een andere manier aan eten te komen.

Bij hun doortocht gingen ze dan wel eens bij een boerderij achterom kippen stelen. Bij F. de Jong zijn ze ‘s nachts ook eens achterom geweest om kippen te stelen. Alles was dicht, behalve een klein schuurtje waarin twee kalveren stonden. Achterin het schuurtje was boven in de hoek het kippenhok, waar de buiten lopende kippen via een kippentrap en luikje aan de buitenkant in konden komen. Daar waren de Duitsers niet geweest, zodat ze de kippen niet hebben ontdekt. Bij hun vertrek lieten de teleurgestelde Duitsers de schuurdeur open, waardoor de kalveren eruit konden en dat ook deden. Gelukkig vond men ze de volgende morgen op het eigen land terug.

Bij Willem de Jong, op Hei- en Boeicopseweg 159, zijn in die periode Duitsers korte tijd ingekwartierd geweest. Ze verbleven op de hooizolder, maar waren zo brutaal, dat ze overdag in de grote keuken kwamen zitten, waar het fornuis brandde, of in de kamer, waar een mooi klein kacheltje de ruimte verwarmde. Ze zijn maar kort gebleven, maar hebben in de tussentijd een varken geslacht in de oude schuur, die achter het huis stond. Het varken hadden ze ergens anders vandaan gehaald.

Op een dag kwamen Duitsers die boter wilden hebben, bij D.J. Brouwer op het erf. Uitgerekend die dag had hij illegaal een koe van een kennis geslacht, die dat zelf niet aandurfde. De geslachte koe was opgehangen in de schuur en de Duitsers stonden bij de deur waarachter de koe hing. Gelukkig wilden ze niet naar binnen en Brouwer was wel zo wijs om de deur niet te openen. Toen de Duitsers weg waren, deed hij het vlees meteen in kuipjes en vaten en bracht het de volgende dag met zijn paard en wagen naar de eigenaar van de koe.

Ook Duitsers uit de omgeving gaven last

In het laatste oorlogsjaar kwamen Duitse militairen, die gelegerd waren in omliggende plaatsen, regelmatig bij de boeren om aardap-pelen, kaas, boter enz. te vorderen. Sommigen gaven dit dan maar mee, maar niet alle boeren waren even gemakkelijk.

In de laatste oorlogswinter kwamen vier Duitsers, die waarschijnlijk uit Lexmond kwamen, het erf van F. Kool op om eierkolen te vorderen, die in de schuur lagen opgeslagen. Dries Kool ging voor de deur staan en liet de met geweren bewapende Duitsers niet binnen. Dries Kool riep toen aan zijn broer Toon, die daar in de buurt was: Ga eens even naar de Ortskommandant in Schoonrewoerd! Dat hielp. De Duitsers dropen meteen af, luid scheldend. Dat was nog hoorbaar toen ze twee huizen verder waren.

Paarden werden gevorderd

De Duitsers hebben een enkele maal bij sommige boeren één of meerdere paarden gevorderd, maar in november 1944 werd het grootschaliger aangepakt. De burgemeester kreeg bericht dat hij moest zorgen dat alle paarden in de gemeente op een zondag-middag, waarschijnlijk 8 november 1944, met hun eigenaren bij de kerk moesten komen. Wethouder Jan de Heer ging dat bij alle paardeneigenaren vertellen. Uit de aangevoerde paarden zochten de Duitsers die zondagmiddag de beste uit en vorderden die.
In december 1944 is mogelijk nog een tweede, minder grootschalig opgezette vordering van paarden geweest.

Identiteitskaart van een paard van D.J. Brouwer.

Kool van de Arina Hoeve had begin najaar 1944 vier paarden, waarvan er voor de zekerheid twee bij zijn zoon A. Kool (Dries) waren gestald. Dries Kool woonde toen in een huis aan de overkant van de weg en de paarden stonden in een kleine schuur achter het huis. De stal was zo klein, dat hij nog net achter de paarden kon lopen. Met een mand moest de stal worden uitgemest, want voor een kruiwagen was het te smal. De paarden waren als het ware ondergedoken en zijn daarom ook niet op de keuring geweest. De twee andere paarden van F. Kool bleven op de Arina Hoeve.

Behalve deze officiële vordering werden, zoals reeds verteld, ook wel incidenteel paarden gevorderd. De volgende drie gebeurtenissen geven daarvan een goed beeld.

De broer van A. (Dries) Kool, Anton Frederik Kool, met als roepnaam Toon, was eind december 1944 op een keer aan het bieten rijden bij een boer twee boerderijen verderop. Hij moest de bieten vanaf de kuil op een elders gelegen stuk land van die boer naar zijn boerderij brengen.

De Duitsers hadden waarschijnlijk gezien dat met paard en wagen bieten werden vervoerd en in naam van de Ortskommandant te Schoonrewoerd vorderden ze ‘s avonds het paard van F. Kool. Met dit paard en een boerenwagen moesten evacué’s vanaf het station te Leerdam worden gehaald. Nu had Kool nog een tweede paard op de Arina hoeve. (De andere twee stonden in de kleine schuur bij zijn zoon A. Kool) Het tweede paard leed echter aan droes. Kool bedacht een plan. Hij zou dit paard verwisselen met het gezonde paard. Zoon Dries Kool ging naar de Ortskommandant om hem te waarschuwen dat het paard te ziek was om naar Leerdam te gaan, maar dat haalde niets uit. Dus daarmee werden door Kool toch de evacué’s opgehaald. De volgende dag lag het paard dood in de stal. Kool had nu nog maar één paard op de Arina Hoeve, maar dat was gezond. Of er voor het overleden paard nog een vergoeding is gegeven, vermeldt de historie niet.

Vrij kort na het rijden van de evacué’s hadden Duitsers, die waar-schijnlijk gelegerd waren in Lexmond, van Kool het overgebleven paard gevorderd en waren daarmee naar Helsdingen gegaan. Daar werd het paard gestald bij een boer. Zoon Dries Kool is daarna op hoge poten naar de Ortskommandant te Schoonrewoerd gegaan. Dit was een schappelijk en eerlijk man. Hij was in zijn burgerleven ook boer geweest en begreep hoe moeilijk de situatie voor een boer was. Hij liet meteen de schuldigen halen en gaf ze, in het bijzijn van Kool, een stevige uitbrander. Het paard was daarna in de kortst mogelijke tijd weer terug bij Kool. Als dank heeft Kool de Ortskommandant een kaas gegeven.

Op een andere keer kwamen Duitsers op het erf die een paard wilden hebben. Nu had Kool wel een paar paarden achter in de wei lopen en dat hadden de Duitsers gezien, maar die wilde Kool niet geven. Hij verzon iets anders. De buurman had een paard dat ‘lange tenen’ (niet bijgekapte hoeven) had en zo stijf als een boom was. Kool stuurde niet zijn zoon Dries (die was waarschijnlijk te brutaal) maar zijn zoon Toon naar de buurman. Dries stuurde hij naar achter, naar het kippenhok. Kool dacht dat ze het paard toch niet zouden vorderen, omdat het te slecht was. Hij wilde het paard van de buurman dus alleen maar even lenen om het door de Duitsers af te laten keuren. De buurman wilde eerst niet meewerken, maar toen Toon Kool hem beloofde dat hij dan een paard van Kool in bruikleen zou krijgen, deed hij toch maar mee. Het was toen wel even schrikken toen de Duitsers het paard toch mee wilden nemen.

De Duitsers wilden van Kool ook een boerenwagen hebben. Die hadden ze intussen op het erf klaar gezet. Het was een wagen met een kromme dissel, maar daar konden de Duitsers niet mee uit de voeten. Het besturen van een wagen met een kromme dissel gaat heel anders dan één met een gewone dissel met een dubbele boom. De Duitsers liepen met paard en wagen nog de heul (brug over de wetering) over, maar hadden toen al gauw door dat het niets werd. Ze namen de wagen toen maar niet mee. Ook het paard wilden ze niet meer hebben. Bij een andere boer bij de Blauwbijl vorderden ze toen een Russische hit.

Hooi werd ook gevorderd

De Duitsers vorderden in oktober/november 1944 via de burgemeester en de gemeentesecretaris ook een bepaald gewicht hooi van de Heicopse boeren. De gemeente zorgde ervoor dat elke boer naar draagkracht zijn deel leverde. Op die manier werd de pijn zo eerlijk mogelijk over alle boeren verdeeld.

Het hooi moest worden afgeleverd aan de hooipers te Schoon-rewoerd of Schaik. Bij Kool ging dat niet goed. Hij ging met een volgeladen boerenwagen op pad. Nu bestond de verharding van de Boeicopseweg in die tijd alleen uit een paardenpad van klinkers op het midden van de rijbaan. Dat klinkerpad stak ongeveer 10 cm boven de rest van de weg uit. De wagen reed met de twee linkerwielen op dit klinkerpad en toen één wiel eraf reed, brak een rong (=pen) af. (Met een rong zat een zijkant van de wagen, leer genoemd, vast aan de hoge voor- en achterkant van de wagen, die stellingen werden genoemd.) Door het breken van de rong verzakte de leer. Halverwege Boeicop hebben Dries en Toon Kool de lading nog rechtgetrokken, maar de oorzaak was daarmee niet verholpen. Bij de scherpe bocht bij Blauwbijl viel de lading hooi toen naar beneden en moest weer moeizaam worden opgeladen.

Melk halen bij de boeren

Vanaf ongeveer 1943 haalden veel mensen melk bij de boeren. Dat waren niet alleen mensen uit Hei- en Boeicop, maar ook van de omliggende plaatsen, vooral uit Vianen en Leerdam. Iedere boer had zo zijn vaste klanten, die regelmatig terugkwamen. In mindere mate werd kaas en boter gehaald. Er werd gewoon betaald of ook wel geruild.

Er waren slechts enkele boeren die misbruik maakten van de benarde voedsel-situatie en hoge prijzen vroegen of hun producten ruilden tegen spullen van te hoge waarde. Het merendeel van de boeren in Hei- en Boeicop was goedgeefs of verkocht hun waren tegen niet al te hoge prijzen. Daar werd natuurlijk ook wel misbruik van gemaakt. Zo waren er twee Vianezen die elke dag naar Hei- en Boeicop kwamen om daar melk en andere zuivelproducten te halen. Ze hadden zo hun vaste adresjes en haalden aardig wat op. Op een dag hadden ze maar liefst zeventien flessen melk op de Zwaanskuikenbrug neergezet voor verder transport naar Vianen. Dat was natuurlijk te veel voor 2 à 3 gezinnen. Waarschijnlijk werd de melk in Vianen voor een hoge prijs verkocht. Dat was een leuke handel, maar was niet de bedoeling van de vrijgevige boeren. De handel van beide Vianezen zal na dit voorval wel snel zijn opgedroogd.

In het laatste oorlogsjaar, toen het begon te knijpen, deelde Kool elke dag ongeveer een bus melk uit aan mensen die uit Leerdam en andere plaatsen kwamen. Aanvankelijk kreeg ieder een liter melk. Het uitdelen vond plaats in de deur van de hooiberg. Er waren ‘klanten’ die om de vier dagen kwamen, maar ook wel die elke dag kwamen. Er waren boeren die hun vaste klanten soms wat te drinken of te eten aanboden, zodat ze niet met een lege maag terug hoefden.

Er kwamen echter steeds meer mensen melk halen. Om zoveel mogelijk mensen te kunnen helpen, werd toen maar een halve liter per man gegeven. Een paar ‘oude klanten’ gingen daarop tekeer, omdat ze minder kregen en moesten delen met anderen, waarop Kool zei: ‘Weg wezen jullie, en gauw!’ en ze kregen niets meer.

Hongertochten

In de hongerwinter kwamen veel mensen van over de Lek, maar ook uit Rotterdam en verder en uit het oosten naar Hei- en Boeicop om eten te halen. Soms hadden ze een fiets op houten of harde rubber banden bij zich of een kinder- of ander soort wagen, maar vaak moesten ze ook alles wat ze bij elkaar scharrelden gewoon dragen in een tas.

Deze vrouw is kennelijk niet voor niets op pad geweest. Met haar fiets zonder banden zal het een hele opgaaf zijn geweest thuis te komen met haar vracht.

Deze mensen wilden meestal geen melk hebben, omdat die slecht over een lange afstand te vervoeren en goed te houden was. Kaasjes waren favoriet, maar ook aardappels en groenten hadden ze graag. Mensen die wat later op de dag bij een boer aanklopten, vroegen vaak om een slaapplaats. Aanvankelijk waren er boeren die ze in huis in een bed lieten slapen. Dat was ook het geval bij W. de Jong, maar nadat een bed was bevuild, mochten ze alleen in het hooi overnachten. Dat was later bij alle boeren gebruikelijk, omdat je nooit wist wat voor mensen je in huis haalde.

Er kwamen nieuwe onderduikers bij

Na de onderduikers die in het vierde oorlogsjaar zijn beschreven, kwamen er in het vijfde oorlogsjaar, nog enkele bij.
In Vianen, aan de Autenase kade, stond een oud huisje dat in de volksmond ‘het bunsumnest’ werd genoemd. Hierin woonde de familie Ruitenbeek en bij hen was een jood ondergedoken. Deze man zocht in de zomer van 1944 een onderduikadres voor zijn broer met vrouw en (schoon)moeder. Voor deze drie personen was onderdak gevonden bij het gezin van Teunis Hol aan de Achterkade. Toen mevrouw Hol in verwachting raakte en er ruimte moest komen voor de baby, werd huisvesting voor de drie joden moeilijk. De overbuurman, weduwnaar Jan Middag, die woonde op Achterkade 21, in het voorste gedeelte van de oude dubbele woning, ontfermde zich over deze drie mensen. Voor het geval van nood was onder de vloer een vluchtweg gemaakt, maar daar hebben de joden gelukkig nooit gebruik van hoeven maken. De vrouwen vertoonden zich zelden buiten, maar de man wel. Om niet op te vallen had hij zijn gitzwarte haar geheel grijs geverfd en iedereen kende hem zo. Pas na de oorlog werd bekend dat dit zijn echte haarkleur niet was.

De drie joden verbleven een enkele maal ook bij het echtpaar Van Haarlem, dat op Achterkade 25 woonde en buren waren van Middag. Die hadden reeds hun neef als onderduiker in huis.

Na de bevrijding zijn ze met paard(hit) en wagen van de familie De Gans weggebracht naar een huis aan de Linge, gelegen onder de gemeente Beesd. Vermoedelijk was dat oorspronkelijk ook hun woonplaats.

Een bijzondere onderduiker was de Rotterdammer Thijs Visser. Hij was tijdelijk ondergedoken bij Willem Kool, Hei- en Boeicopseweg 122. Hij was een zogenaamde ‘line-crosser’, dat wil zeggen dat hij van bezet gebied naar het reeds bevrijde zuiden ging. Die gevaarlijke oversteek werd via de Biesbosch gedaan. Deze route nam hij ook in omgekeerde richting om een spionage-opdracht uit te voeren. Op doorreis deed hij ook Hei- en Boeicop aan, overnachtte weer bij Willem Kool en heeft toen nog met J.P. de Leeuw gesproken. Hij heeft de oorlog overleefd.

Na de bevrijding kwamen de onderduikers weer boven water en de niet-Heicoppers vertrokken weer.

Het moge dan zijn dat er relatief weinig onderduikers in Hei- en Boeicop waren ondergebracht, maar vooral de twee Joden, de gezochte politieman, de SS-er en de line-crosser waren voor de Duitsers ‘vette vissen’. Zouden ze zijn ontdekt, dan zou dat hun dood hebben betekend en waarschijnlijk ook van hen die ze onderdak verleenden.

Een verklikker in Hei- en Boeicop

Door de controleurs van het Schoonrewoerdse kantoor van het Bureau Voedsel Voorziening in Oorlogstijd (VVO) werden maan-delijks bij de veehouders controles gehouden. Er werd bijgehouden hoe groot hun veestapel was en hoeveel melk, kaas en andere zuivelproducten zij produceerden. Ook de geschatte productie van aardappelen lag vast. Hierdoor bleef er weinig ruimte over om die producten buiten de vaste markt om te verkopen, te ruilen of weg te geven.

Zo kreeg ook veehouder D.J. Brouwer op een goede dag bezoek van een controleur van het VVO om zijn veestapel te controleren. Na zijn vertrek ruilde Brouwer met een oom een kuis (=vrouwelijk) kalf met een stierkalf, simpelweg omdat dit voor zijn bedrijfsvoering beter uitkwam. Tot Brouwers verbazing kwam de controleur de volgende dag opnieuw om zijn vee te tellen. Het aantal klopte echter, dus was er niets aan de hand. De controleur, die Schaap heette, wilde niet zeggen waarom hij was teruggekomen. Later heeft een collega van hem verteld dat iemand een briefje bij Schaap door de brievenbus had gedaan, waarin werd verteld dat er bij Brouwer iets niet in den haak was. Schaap moest toen wel actie ondernemen. Het is niet bekend wie het briefje heeft geschreven en bezorgd of laten bezorgen, maar het kan niet anders of het is iemand uit de buurt geweest die een kalf op het erf heeft zien vervoeren. Hij moet daarna naar Leerdam zijn geweest, waarschijnlijk op de fiets, want ander vervoer was er niet. Deze ervaring gaf geen prettig gevoel in een gemeente waar men veel van elkaar wist.

Op een dag kwamen 4 à 5 controleurs (niet van de VVO) op het erf en betichtten D.J. Brouwer en zijn vrouw ervan kleine kaasjes zwart en tegen woekerprijzen te verkopen. Ze wisten zelfs te vertellen dat de familie Brouwer een kaasje van 2½ kg zwart had verkocht. De controleurs hadden in zoverre gelijk, dat illegaal was verkocht, maar van woekerprijzen was geen sprake. Het omgekeerde was het geval. Het kaasje van ca. 2½ kg was namelijk verkocht voor de prijs die normaal voor 1 kg werd gerekend, dus van zwarte prijzen was totaal geen sprake. Hoe de controleurs aan hun wijsheid kwamen, is niet bekend, maar een verband met het voorgaande voorval valt niet uit te sluiten.

Noodslachtingen

Zelfverzorgend waren boeren die zelf veeteelt en/of landbouw bedreven. Zij kwamen niets of weinig tekort, maar anderen moesten het met een steeds kariger wordend rantsoen doen. Een noodslachting was voor deze mensen een feest. Maar niet alle noodslachtingen leidden daartoe, zoals het volgende bericht van 4 november 1944 bewijst. De veehouder De J. alhier kwam tot de ontdekking dat een zijner varkens niet geheel in orde was. Met het oog op de voedselvoorziening liet De J. het varken direct afmaken en daarna deed hij langs den gebruikelijken weg aangifte. Toen hij echter den volgenden morgen naar zijn keu wilde gaan kijken, bleek het beest spoorloos verdwenen te zijn, zoodat aangenomen werd dat langvingers het hadden meegenomen. De politie stelde een onderzoek in.

Twee weken later was het echter raak. Een koe van de veehouder De W. alhier, die in nood was geslacht, werd voor de consumptie goedgekeurd en onder de inwoners uitgepond, wat voor allen een mooi buitenkansje beteekende5.

Het ging goed met de kerk

Het kerkbezoek was almaar toegenomen waardoor een gebrek aan zitplaatsen ontstond. Men huurde toen nog plaatsen in de kerk, met het gevolg dat sommige plaatsen leeg bleven wanneer de huurder niet in de kerkdienst verscheen. In 1941 werd deze misstand veranderd. Boven de consistoriedeur werd een rood lampje aan-gebracht, dat drie minuten voor aanvang van de dienst ging branden en betekende dat alle open plaatsen vanaf dat moment vrij waren.

In de loop der tijd kwam men steeds meer plaatsen tekort, zodat men naar een oplossing begon te zoeken om het aantal zitplaatsen uit te breiden. Dit werd gevonden door het orgel achteruit te zetten tot achter het houten schot. Zo kwamen er in de tweede helft van 1944 vijftig zitplaatsen op de galerij bij, die ook werden verhuurd. Armer zal de kerk van deze wijziging niet zijn geworden.

Het orgel is hier nog niet naar achter verplaatst. De foto is genomen tussen 1941 en 1944.

 Niet alleen het kerkbezoek was gestegen, ook de collecten. Zo werd eind augustus 1944 in de kerk gecollecteerd voor de inwendige zending op Gereformeerde grondslag, wat f 243,55 opbracht. Wel een heel verschil met de opbrengst van de Winterhulp-collecten van enkele jaren eerder6.

Kolen en brandhout
De Rijskade, die in het bezit was van de diaconie.

Brandstoffen waren eind 1944 zeer schaars geworden, ook in Hei- en Boeicop. De diaconie nam daarom eind november 1944 het lofwaardige besluit om aan hen, die daarvoor in aanmerking kwamen, voor een billijke prijs boomen te verkoopen. Velen hebben van dit aanbod gretig gebruik gemaakt. De bomen werden gerooid door Job Burggraaff, zijn vader en oom. Ze werden in stukken van ongeveer twee meter lengte gezaagd en door Luc Hol naar de afnemers gereden. Die moesten ze verder maar kleiner maken. Voor de bomen werd vijf tot acht gulden per stuk gevraagd.

Per advertentie werd gedreigd met vervolging wanneer de personen, die illegaal bomen hadden gekapt, zich niet zouden melden.

Of het dezelfde bomen betrof is niet bekend, maar juist rond die tijd was de arbeider L. aan het bomen vlotten in de polder Heicop en viel daarbij in het water. Hij was gelukkig niet alleen, en werd spoedig uit het water gehaald.

Een nog kouder bad kreeg mej. V. uit Lexmond. Zij was met haar broer F.B., die in Hei- en Boeicop woonde, op de achter-wetering van de polder Heicop bezig een slee, beladen met een vracht hout, voort te duwen, terwijl haar broer de slee trok. Op een gegeven moment viel hij, waardoor het ijs scheurde en de slee met het meisje door het ijs zakte. Doordat het ijs geregeld afbrokkelde, kon zij zich niet op het droge werken, maar gelukkig waren een paar anderen in de buurt die haar eruit haalden. Haar broer had een paar ribben gebroken zodat de dokter eraan te pas moest komen7.

Geen elektriciteit meer

Elektriciteit was ook al schaars geworden. Alleen wanneer men een vergunning had, mocht men elektriciteit afnemen. De andere percelen werden afgesloten. Door kolengebrek werden door het Gemeentelijk Energiebedrijf Dordrecht (GEBD), die de elektrische stroom leverde, stroomloze uren ingevoerd. Van 3,30 tot 17,30 uur werd geen stroom meer geleverd en de rantsoenen werden tot 30% verminderd. Doordat de Duitsers de zes turbogeneratoren van de centrale te Dordrecht naar Duitsland wilden afvoeren, werd op 20 november 1944 de levering van elektriciteit geheel stopgezet. Reeds in 1942 was er een koppeling gemaakt tussen de elektriciteitsnetten van Dordrecht en Rotterdam, waardoor het mogelijk bleef om belangrijke industrieën, ziekenhuizen, bakkers, Duitse instellingen en onderkomens, toch te voorzien van stroom.

De volgende tabel geeft een overzicht van de geleverde elektriciteit8.

Jaar                Totaal geleverde kWh

1939                            13.582
1940                            12.019
1941                            14.462
1942                            40.554
1943                            47.602
1944                            54.405
1945                            77.748
1946                            48.555

Uit deze officiële opgave van het GEBD blijkt dat vanaf 1942 ineens veel meer stroom werd afgenomen, met als topjaren 1944 en 1945. Hiervoor is nog geen verklaring gevonden. Gewone burgers hadden vaak geen elektriciteit, dus eerder zou een drastische afname zijn verwacht.

De boeren hadden in elk geval geen elektriciteit meer. Met een paar stormlantaarns moest men toen in de stal gaan melken en het overige werk doen. Ook voor de paardenstal en andere ruimten waren lantaarns nodig. Petroleum was toen nog wel te koop, maar men moest dan wel bonnen hebben en die kreeg niet iedereen. De boeren kregen daar wel voldoende bonnen voor.

Er werd ook gesjoemeld met de petroleum. Volgens zeggen was er in Zijderveld een olieboer die de kruikjes half vulde met petroleum en ze op de Bolgerijenseweg in de sloot afvulde met water.

Er werd heel wat gestolen

Eind oktober werd bij de veehandelaar C.de J. een schaap in het weiland gedood en daarna meegenomen. Een paar dagen daarna werden een aantal kippen vermist.

Begin december 1944 verdwenen bij de arbeider De B. een paar konijnen en eind december bij veehouder B. een schaap en bij veehouder De J. maar liefst drie schapen.

Eind december 1944 miste de koopman V. op een morgen twee schapen in de wei en daarna kwam hij tot de ontdekking dat ook zijn kuil, waarin 12 hl aardappelen lagen opgeslagen, was leeggehaald.

Behalve etenswaren werden er ook brandstoffen gestolen. Begin 1944 gebeurde dat ’s nachts uit de machinekamer van het gemaal van de polder Neder-Heicop, waar Den B. machinist was. Diezelfde nacht werd olie gestolen uit de machinekamer van machinist K. Uit een politieonderzoek bleek dat de buit met een vaartuig was vervoerd en in Vreeswijk was opgespoord9.

Ook bij de boeren werd het minder

De boeren moesten het ook wat minder aan doen. Door ruiling konden ze nog wel kleding, koffie, thee, tabak, brandstof en andere gewilde goederen op de kop tikken, maar ook dat werd minder. Na Dolle Dinsdag, 5 september 1944, kwamen steeds meer mensen uit andere streken bij de boeren om eten vragen.

Klompen waren ook bijna niet meer te koop. Alleen door ruilen tegen kaas, boter, graan enz. kon men nog aan klompen komen. Bestaande klompen werden daarom zo lang mogelijk gedragen. Kapotte kappen werden gerepareerd door er een stalen bandje omheen te zetten en door de zolen te voorzien van een rubberen of leren zool, werd de levensduur verlengd.

Hoog water in de polder

Midden december 1944 stond het water in de polders hoog door de vele regens en de hoge rivierstand. Gehele landerijen stonden blank en het water stond reeds in sommige laagstaande woningen. Ze waren nog niet ontruimd, maar bij nog hoger water zou dat wel moeten. Een aan de weg gelegen woning kon slechts met behulp van een schouw worden bereikt, omdat de toegangsweg geheel onder water stond.

Rond de jaarwisseling begon het water in de rivieren en het Merwedekanaal te zakken en konden de polders worden bemalen. Daarvoor was slechts één elektrisch gemaal beschikbaar. Eerst kwam de polder Heicop aan de beurt en daarna de polder Boeicop. Pas daarna zou de Viaanse polder Bolgarijen worden bemalen. Ook de hoekmolen maalde bij voldoende wind lustig mee10.

Veel evacués in Hei- en Boeicop

Op 13 december 1944 kreeg de bevolking van Tiel en omgeving het bevel dat voor 28 december de bevolking de streek moest hebben verlaten. Er kwam een grote stroom vluchtelingen op gang, waarvan er, op last van hogerhand, een aantal ook in Hei- en Boeicop moest worden ondergebracht. Op 23 december kwam de stoet aan. De meesten werden gehuisvest bij de zogenaamde zelfverzorgers, omdat die geacht werden het meeste eten beschikbaar te hebben. In totaal kwamen 206 evacués naar Hei- en Boeicop. De meesten (164) kwamen uit Tiel. De anderen kwamen uit Dodewaard (10), Echteld (3), ’s-Hertogenbosch (4), Kerk Avezaath (15), Leerdam (1), Ochten (8) en Oosterbeek (1). Het was een ware invasie11.

Verzet en illegale bladen

Van georganiseerd verzet of verzets-acties in Hei- en Boeicop is gedurende de gehele oorlog niets bekend. Ook niet over ver-spreiding van illegale bladen.

Met dank aan:

Dhr. G.C. Brouwer
Mevr. A.C. Brouwer-Middelkoop †
Dhr. J. Burggraaff
Dhr. D. de Jong
Mevr. M.E. de Jong-de Jong
Dhr. A. Kool
Dhr. J.P. de Leeuw

Bronnen
  • Archieven:

Gemeentearchief Zederik, archief Hei- en Boeicop (GAZ-HB)
Particulier archief

  • Interviews met diverse personen
  • Kranten:

De Teisterbander

  • With, Joh. de, Aangaende den dorpe van Heycop, uitg. D.J.Brouwer/Ver. Hist. Lexmond en Hei- en Boeicop, 2000
  • Zijderveld, W. van, In Lexmond gebeurde niets ………, uitg. auteur, Lexmond, 1995
Noten
  1. De Teisterbander 1 en 29 juli 1944
  2. De Teisterbander 19 aug. 1944
  3. De Teisterbander 17 juni, 8 en 22 juli en 16 sept. 1944
  4. De Teisterbander 9, 16 en 30 sept. 1944
  5. De Teisterbander 4 en 18 nov. 1944
  6. De Teisterbander 12 en 30 aug. 1944; With, Aengaende, 56
  7. De Teisterbander 2 en 9 dec. 1944; 13 jan. 1945
  8. De Teisterbander 14 okt. 1944; Zijderveld, In Lexmond, p. 142; GEB Dordrecht
  9. De Teisterbander 28 okt., 9, 23 en 30 dec. 1944
  10. De Teisterbander 16 dec. 1944 en 6 jan. 1945
  11. De Teisterbander 30 dec. 1944; GAZ-HB, inv. 10-2

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *