Hei- en Boeicop in de Tweede Wereldoorlog (1)

KRONIEK
2005-3

Het eerste oorlogsjaar

Walter van Zijderveld
Inleiding

Hei- en Boeicop is redelijk ongeschonden uit de Tweede Wereldoorlog tevoorschijn gekomen. Bij oorlogshandelingen of in het verzet zijn geen slachtoffers gevallen en honger werd er ook niet geleden. Natuurlijk ondervond men wel de gevolgen van de schaarste aan goederen en moest men meer aardappelen eten, geen of weinig brood en geen of weinig vlees, moest men surrogaatthee en -koffie drinken en inlandse tabak roken, maar zover bekend heeft niemand hongeroedeem gehad. Ook had men last van de maatregelen die de Duitsers namen, maar ook die last was op het dorp beperkt. Niettemin is het ook in Hei- en Boeicop een ingrijpende periode geweest, waard om daar eens uitgebreid bij stil te staan.

Afgezien van overkomende vliegtuigen en af toe een beschieting of een luchtgevecht, vormden neerstortende vliegtuigen de enige gruwelijke werkelijkheid van de directe oorlogshandelingen. In totaal stortten er in de gemeente of direct buiten haar grenzen drie vliegtuigen neer. Er woonden geen Joden in Hei- en Boeicop, dus deportaties van dorpsgenoten kwamen ook niet voor. Weliswaar waren er enkele inwoners die sympathiseerden met de Duitsers, maar, zover bekend, was niemand lid van de NSB.

Er is niet gestreefd naar volledige geschiedschrijving. Alleen de belangrijkste bronnen zijn geraadpleegd, aangevuld met verhalen van oude inwoners van Hei- en Boeicop. Het resultaat is een historisch verantwoorde sfeertekening van de oorlogsjaren.

Voorjaar 1940

In 1940 was er, behalve de overheersende veeteelt, ook nog aardig wat landbouw in Hei- en Boeicop. Door de mobilisatie waren in het voorjaar ruim dertig jonge kerels elders in militaire dienst, die anders op de boerderij zouden werken. Hun afwezigheid was in het begin van het jaar niet zo merkbaar geweest, omdat er ’s winters nu eenmaal minder werk is op de boerderij. Bovendien was er een lange vorstperiode geweest, waardoor ook buiten niet veel kon worden gedaan. Er waren drie werklozen in Hei- en Boeicop ‘die van de steun trokken’, zoals men toen zei. Dat veranderde begin maart. Alle werklozen waren toen weer aan het werk en men kwam voor de vele landbouwwerkzaamheden handen tekort1.

Er bestond voor de oorlog al een distributiesysteem. Koffie, thee, petroleum, suiker en peulvruchten waren toen al op de bon. Op 29 augustus 1939 was ook een gemeenschappelijke regeling voor de distributiedienst tot stand gekomen tussen Hei- en Boeicop en Schoonrewoerd2. Beide gemeenten hadden dezelfde burgemeester, dus dat was wel logisch.

Voor de melkveehouders en de melkboeren die hun melk langs de deur verkochten, waren het mindere tijden, want op 15 april werd de uitgevente melk een cent per liter goedkoper. De volle melk kostte toen nog maar negen cent per liter en karnemelk zes cent3.

In 1938 was er, op bevel van de overheid, een luchtbeschermings-dienst opgericht. Begin april 1940 moest er ook met spoed een uitkijk- en luisterdienst worden ingesteld. Die had tot taak om tijdig te waarschuwen wanneer er bommen zouden vallen of er een andere oorlogshandeling plaats vond. In Lexmond moest daartoe een deel van het personeel van de luchtbeschermingsdienst ‘s nachts wachtlopen op de toren. In Hei- en Boeicop liep men niet zo hard van stapel en het duurde nog tot ongeveer 20 april 1940 voor de gemeente actie ondernam. Het gemeentebestuur van Hei- en Boeicop wilde kennelijk de mannen sparen, want in opdracht van de burgemeester werd een circulaire rondgebracht, waarin vrouwelijke vrijwilligers werden opgeroepen zich op te geven voor het bezetten van de luisterpost. Het werd een succes. Er meldden zich voldoende vrijwilligsters, zodat de luisterpost kon worden bemand. Of de dames inderdaad in het Hei- en Boeicopse kerktorentje op de uitkijk hebben gezeten, is niet bekend, maar niet waarschijnlijk. Een maand later moest het torentje worden gerepareerd en het torenuurwerk worden gerestaureerd, zodat het boven door al die werkzaamheden wel krap zal zijn geweest. Maar toen was de oorlog al begonnen4.

HET EERSTE OORLOGSJAAR

Op 10 mei 1940 stortte een vliegtuig neer

Op de eerste oorlogsdag, 10 mei 1940, maakte Hei- en Boeicop meteen kennis met de gruwelen van de oorlog. ’s Morgens vroeg werd de Nederlandse lichte bommenwerper nummer 387, van het fabrikaat Douglas-Northrop, type DB-8A/3N, door Duitse jagers boven Hei- en Boeicop beschoten en stortte neer in de polder Laag Middelkoop van de ge-meente Leer-broek, ongeveer honderd

meter vanaf de Huibert, de grens met Hei- en Boeicop. Beide inzittenden overleefden de ramp.

Een Northrop DB-8a/3N lichte bommenwerper, hier nr. 390.
De neergestorte Douglas-Northrop nr. 387, met onbekend persoon.

Rond 20 juni stootte veehouder Van Middelkoop, toen hij in de polder Heicop aan het grasmaaien was, tegen een hard voorwerp, wat een machinegeweer bleek te zijn. Munitie was er niet bij5.

De uitgebreide beschrijving van het neerstorten van het vliegtuig is opgenomen in de Lek en Huibert Kroniek, 6e jg, nr. 3, augustus 2004, Een ongelijke strijd door Joh. de With.

De neergestorte nr. 387, nu vanuit een andere hoek.
Vee uit de Betuwe

In de eerste dagen van de oorlog werden de uiterwaarden van de Linge onder water gezet en werd ook de binnendijks gelegen streek tussen Buren en Maurik gedeeltelijk geïnundeerd. Deze delen behoorden tot de Hollandse Waterlinie. Die werd weliswaar niet verder onder water gezet, maar in verband met eventuele gevechts-handelingen moest het hele gebied ten oosten van de Diefdijk toch worden ontruimd. Vanaf 13 mei 1940 trok er daarom veel vee vanuit de Betuwe door Hei- en Boeicop, op weg naar Lexmond. Daar zou het vee worden verzameld en eventueel per schip verder worden vervoerd. Van dat laatste is door de oorlogshandelingen niets terecht gekomen.

Het was een onafzienbare stoet die door Hei- en Boeicop trok. Uit Beesd en omgeving kwam 2850 stuks vee en ook uit de buurt van Culemborg zal vee zijn aangevoerd. In Lexmond kwamen ongeveer 5000 stuks vee aan en het meeste hiervan zal over Hei- en Boeicop zijn aangevoerd.

Er waren, vooral veroorzaakt door de mobilisatie, veel te weinig begeleiders. Het plan was geweest om één man per tien stuks vee mee te geven, maar dat aantal werd bij lange na niet gehaald6. Dat had voor de beesten beroerde gevolgen. Koeien werden onderweg niet gemolken en moesten al loeiend verder lopen. Vooral de kalveren hadden het zwaar om een grote afstand te lopen. Sommige waren kreupel geworden. Het was een ramp van de eerste orde.

’s Nachts overnachtten de beesten op verschillende kampen land in Hei- en Boeicop en hier hielpen de inwoners met het melken. Dat was wel nodig ook!

Er waren ook veulens meegekomen en veel van hen hadden kapotte hoeven. Al met al was de doortrekkende stoet dieren geen verheffende vertoning.

Het meeste vee is maar vier of vijf dagen in Lexmond gebleven, dus rond 18 mei moet de Hei- en Boeicopseweg weer vol met doortrekkend vee zijn geweest, nu de andere kant op en beter begeleid en georganiseerd.

Nederlandse militairen in Hei- en Boeicop

Nadat de Duitsers op vrijdag 10 mei 1940 Nederland waren binnengevallen, kwamen er aanzienlijke troepenbewegingen op gang. Als eerste arriveerde op 10 mei de 111 Verbandafdeling van het Rode Kruis7. Op 13 mei vertrokken ze weer.

Intussen begonnen Nederlandse eenheden elders in het land zich terug te trekken. Zo kon het gebeuren dat reeds op zondag 12 mei pontonniers in Hei- en Boeicop kwamen, die wagens bij zich hadden waarop pontons en boten geladen waren. Zij werden gelegerd bij verschillende boeren en zijn 1 à 2 nachten gebleven. Daarna trokken ze weg, richting Lexmond.

Op maandag 13 mei, vroeg in de morgen, arriveerden in Hei- en Boeicop opnieuw terugtrekkende Nederlandse soldaten. Een deel van de soldaten was ‘paardenvolk’, terwijl een ander deel zich op de fiets verplaatste. Ze werden overal ondergebracht. Geen huis of stal werd onbenut gelaten. Gelukkig was het vee buiten, dus was er binnen ruimte genoeg. Ook bij veeboer A.W. Middelkoop werden militairen ondergebracht. De gewone soldaten die hier waren gelegerd, sliepen in het achterhuis (de stal) op stromatrassen op de grond. In de schuur brachten ze meestal de vrije tijd door. Daar zaten ze dan te kaarten en andere spelletjes te doen. Het waren overwegend Rotterdamse havenarbeiders en Brabanders. Er waren drie soldaten uit Zeeland bij, die kennelijk uit een ander milieu kwamen. Ze voelden zich bij de andere soldaten niet erg op hun gemak en zonderden zich enigszins af. Zij verbleven vaak in een kleinere schuur, waar de boerin, mevr. Middelkoop, kaas maakte. Om de tijd te doden hielpen ze haar daar mee. Bij Middelkoop stonden ook nog zes militaire paarden op stal.

Op de foto met de soldaten, die genomen is bij de schuur van Middelkoop, staan ook soldaten die elders sliepen.

De staf van dit onderdeel en hun verzorgers verbleven en sliepen in de woning van Middelkoop. Het gevolg hiervan was, dat er weinig woon- en slaapruimte voor het gezin overbleef.

Bij Brouwer sliepen 21 militairen, maar hier op de hooizolder. Op het erf stond ook de keukenwagen, waar vier koks het eten voor de soldaten klaarmaakten. Dat was niet de enige keukenwagen die in Hei- en Boeicop stond. Ook bij F. Kool op de Arina Hoeve, Hei- en Boeicopseweg 14, stond een keukenwagen.

Bij de andere boeren zal de inkwartiering wel op soortgelijke wijze zijn verlopen. De verhouding tusschen de inwoners en militairen is uitstekend, waardoor verwacht mag worden dat nieuwe hechte banden van vriendschap zullen worden gesloten, aldus de krant8.

Na verloop van tijd vertrokken er steeds meer Nederlandse militairen uit Hei- en Boeicop. Op zaterdag 15 juni 1940 waren de laatste naar Culemborg vertrokken. Eindelijk is de lang verbeide rust in ons landelijk dorpje weergekeerd, verzuchtte de krant. Men kon nu alle aandacht wijden aan de hooibouw, die op het punt stond te beginnen. De kwaliteit van het gras was goed, dus het beloofde een goed jaar te worden.

Op deze foto staan alle officieren die in H+B waren gelegerd, dus niet allen verbleven bij Middelkoop

Voordat de militairen vertrokken, sloegen oneerlijke personen nog hun slag. In de nacht van 10 op 11 juni werd van een militaire vrachtauto de reserveband gestolen en van een andere, behalve de reserveband, ook nog een compleet wiel9.

De militairen hadden ook het een en ander achtergelaten. Zo visten een paar jongens rond 17 juni een busje uit de wetering, dat bij opening een sterke, prikkelende lucht verspreidde. Het hoofd van de openbare lagere school, H.K. Schuitemaker, die ook chef van de gasdienst van de Luchtbescherming was, werd erbij gehaald. Hij constateerde dat de inhoud bestond uit pijpjes traangas, waarna hij onmiddellijk zorgde dat dit gevaarlijke goedje te bevoegder plaatse werd gedeponeerd. Maar dat was lang niet het enige wat de militairen hadden achtergelaten. Ook een aardige hoeveelheid uitrustingsstukken en andere goederen was bij de Hei- en Boeicoppers aanwezig. Rond 8 juli 1940 werden die spullen per wagen bij de inwoners opgehaald. Er zal ook wel het nodige zijn achtergebleven10.

Een doorgedraaide soldaat

Er waren dienstplichtigen die het in militaire dienst helemaal niet zagen zitten. Zo iemand was de dienstplichtige D., die bij De H. was ingekwartierd. Hij had al een paar maal te kennen gegeven dat hij het leven moe was en toen hij op zaterdagmiddag 11 juni niet op het appèl verscheen, werd het ergste vermoed. De commandant zond de andere militairen op zoektocht uit. Ze moesten zoeken bij De H. in zijn kwartier en omgeving en verder weg de polder in, zowel te voet als per schouw. Alles bleef zonder resultaat.

Intussen had men om een Rijkspolitie-hond uit Amersfoort gevraagd, maar omdat er geen auto beschikbaar was, kon deze niet komen. De zoektocht werd toen maar stopgezet. Groot was de verbazing, toen men hem de volgende morgen, op zondag, vond in de stal bij De H. Hij was met een ijzerdraad om zijn lichaam vastgebonden aan een paal, waarbij hij opgewonden verwarde verhalen vertelde. Volgens hem was hij gegrepen en in deze staat gebracht. Daar geloofde men niets van en vermoedde, waarschijnlijk terecht, dat hij het zelf had gedaan. Hij is naar het ziekenhuis te Utrecht gebracht en daar opgenomen11.

Nederlandse militairen in de scholen

Ook in beide scholen waren Nederlandse militairen gelegerd. Het eerst werd de openbare school ontruimd. Dat gebeurde rond 21 mei 1940, zodat daar weer les kon worden gegeven. Rond 30 mei vertrokken ook de soldaten uit de Bijzondere school. Een groot deel verliet Hei- en Boeicop, maar het andere deel werd bij de inwoners ondergebracht. Na een grote schoonmaak van de school konden ook de kinderen van deze school weer les krijgen.

Dat was in het begin wel behelpen, want het schoolhoofd van de Bijz. school, H.C. Boerboom, was ook gemobiliseerd. Hij kwam pas rond 11 juni weer in Hei- en Boeicop terug. Tijdens de afwezigheid van Boerboom had G. Verhoef uit Ameide als schoolhoofd gefungeerd en bleef daarna als kwekeling les geven12.

De gecamoufleerde kerk

De kerk van Hei- en Boeicop was bedekt met een pleisterlaag, die om de twee jaar werd gewit. Medio mei zou de kerk geheel opnieuw gewit worden, terwijl de dekschilden van de steunbeeren  weer met zwart bijgewerkt zullen worden. Wanneer alles weer klaar was, zou er een gebouw staan waarop onze inwoners trotsch kunnen zijn, aldus de krant van 11 mei 1940.

De commandant van de Nederlandse militairen die in Hei- en Boeicop werden gelegerd, dacht daar heel anders over. Hij vond het witte kerkje een prachtig herkenningspunt voor de vijandelijke vliegtuigen en dus gevaarlijk voor zijn manschappen, paarden en materieel. Hij gaf opdracht het witte kerkje donker te verven. Er was haast bij en hij gaf opdracht dat dit nog dezelfde dag, zondag 12 mei, moest gebeuren. Omdat er zo gauw niets anders voorhanden was, werd groene carbolineum met behulp van een bomenspuit op de muren gespoten. Die drong diep in de pleisterlaag door. Gedesillusioneerd schreef de krant daarop: Mochten we in één onzer vorige nummers schrijven van het uiterlijk schoon van ons fraaie kerkgebouw, door de tijdsomstandigheden heeft dit gebouw een groote verandering ondergaan door de noodig geoordeelde camouflage.

Later heeft men nog geprobeerd de kerk wit over te verven, maar de groene carbolineum kwam daar weer gewoon doorheen. Er zat niets anders op dan de pleisterlaag af te hakken. Dat was een hele klus en men heeft toen maar gelijktijdig de kerk gerestaureerd. Dat was in 1941/1942. De witte pleisterlaag is er niet meer opgebracht. Dat had een voordeel: van het periodieke witten was men verlost!13.

De militaire paarden

De militairen hadden veel paarden meegebracht. Die werden gestald bij de boeren of in hun weilanden gezet.

De paarden stonden op verschillende locaties in het dorp. Eén daarvan was de bunder land achter de Arina Hoeve van F. Kool, waarschijnlijk de grootste boerderij in die tijd. Hierop waren veel legerpaarden van de Nederlandse militairen samengebracht. Het waren er veel meer dan honderd, waarschijnlijk wel honderdvijftig. Dat was veel te veel voor het stuk land en het was al snel kaalgevreten. De paarden moesten daarom met haver worden bijgevoerd. De man die dit moest doen liep dan in de wei met de zak haver door de hongerende paarden heen en moest ze met een stok van z’n lijf houden. Geen prettig werkje!

In de kudde paarden liepen enkele stelletjes, dat wil zeggen paarden die kennelijk bij elkaar hoorden. Kool gebruikte die en spande een stelletje voor de grasmaaier. De paarden waren aan elkaar gewend en het werken ermee ging vlot.

Op 13 juni 1940 waren de meeste paarden reeds vertrokken, grotendeels kaalgevreten weilanden achterlatend. Alleen bij Kool bleven ze wat langer.

De kaalgevreten en vertrapte hooi- en weilanden betekenden een grote schadepost voor de veehouders. Veevoer was schaars, dus ook duur, in die tijd van mobilisatie en oorlog. De schade kwam daardoor dubbel hard aan. De paarden hadden ook in de boomgaarden schade aangericht. Burgemeester A.J. de Wolff stelde een schadecommissie in, die de geleden schade opnam, waarna getracht werd een schadevergoeding daarvoor te krijgen. Dat kostte veel tijd en moeite. Uiteindelijk kregen de Hei- en Boeicopse veeboeren eind september 1941 hun geld. Dat was twee maanden later dan de veeboeren uit Schoonrewoerd14.

Er waren ook legerpaarden die niet werden weggehaald en waar de Hei- en Boeicoppers gemak van hadden. Op 5 juni 1940 had de Hollandse militaire commandant te Hagestein namelijk bekend gemaakt dat hij gratis legerpaarden voor landbouw en andere doeleinden wilde uitlenen, mits men zelf voor het onderhoud zorgde. Zo werd het rijk van een probleem verlost. Een aantal Hei- en Boeicopse landbouwers ging op dat aanbod in.

Op 20 juli 1940 werd de Vesting Holland opgeheven en voortaan zouden alle legerpaarden onder de Duitsers vallen. Voorlopig mochten de leners de paarden houden, maar ze moesten wel opnieuw door de Duitsers worden geregistreerd. Op woensdag 7 augustus moesten de Hei- en Boeicopse landbouwers met hun geleende legerpaarden in Leerdam verschijnen, om de gezondheidstoestand van de paarden vast te stellen. Althans, zo bracht men het. In wezen was het alleen maar bedoeld om een registratiesysteem op te zetten, waardoor een latere vordering gemakkelijker werd. Wilde men de paarden nog langer gebruiken, dan moest ter plekke een nieuw leencontract worden afgesloten, nu met de Duitsers, in plaats van met de Hollandse militairen.

De boeren hebben niet veel lol gehad van hun gratis leencontract. De laatste vier Duitse legerpaarden moesten de landbouwers eind oktober 1940 al inleveren15.

De dienstplichtige militairen uit Hei- en Boeicop

Tien of elf dagen na het begin van de oorlog was van de ruim dertig mannen, die tijdens de oorlog in Hollandse militaire dienst waren, bericht ontvangen dat ze ongedeerd door de oorlog waren gekomen. Van drie ontbrak echter nog elk spoor. Men hoopte dat ze tijdens de gevechten niet gesneuveld waren of als gevangenen in Duitse handen waren geraakt.

Eind juni waren bijna alle mannen weer thuis. Rond 11 juni 1940 kwamen twee van de drie vermiste militairen, waarvan men nog niets had gehoord, onverwacht tegen middernacht thuis. De derde, J.L. Holl, had een telegram gezonden. Die verbleef in een ziekenhuis te Amsterdam, maar zijn verblijf daar had niets te maken met de oorlogshandelingen. Het was nu wel zeker dat de Duitse inval geen slachtoffers had gemaakt, die uit Hei- en Boeicop kwamen16.

Eén van de twee onverwacht thuiskomende militairen was Dirk de Jong. Bij het uitbreken van de oorlog was hij gelegerd in Bergen op Zoom en moest al snel met zijn legeronderdeel naar Rotterdam om daar de bruggen te verdedigen. Dat betekende dat ook het Hollands Diep moest worden overgestoken. Omdat de overtocht via de Moerdijkbrug door de gevechten daar niet mogelijk was, werd het Hollands Diep ’s morgens om half vier met roeiboten overgestoken. Ze landden en bleven achter de dijk in dekking liggen, terwijl de Duitsers hen vanuit het brughuis beschoten. Een grote boot heeft hen daarna opgehaald. De soldaten moesten zo snel mogelijk aan boord, maar werden toen gelukkig niet vanuit het brughuis beschoten. Dat gebeurde wel toen de boot wegvoer. Met een mitrailleur werd teruggeschoten, waarna het schieten ophield. Bij deze actie zijn enkele collega’s gesneuveld. D. de Jong geraakte uiteindelijk in Duitse gevangenschap en na ruim veertien maanden dienst en gevangenschap kwam hij eindelijk rond 11 juni 1940 weer thuis.

Veertien maanden later, rond 15 augustus 1941, kwam J.L. Holl weer terug bij zijn ouders. Hij had tijdens de oorlogsdagen koude gevat en wel van dien aard, dat hij in het militaire hospitaal moest worden opgenomen, waarna hij is verpleegd in het sanatorium te Zevenbergen, waaruit hij thans ontslagen is. Hij was twee jaar van huis geweest17.

De ellende werd groter

Wanneer de Hei- en Boeicoppers gedacht hadden dat de grootste ellende nu wel voorbij zou zijn en het vooroorlogse leventje weer kon worden opgepakt, dan hadden ze zich danig vergist.

Reeds een dag na de capitulatie begonnen er al een paar dingen te veranderen. De prijzen van alle goederen en diensten werden bevroren op het peil van 9 mei 1940, hamsteren werd verboden, evenals het luisteren naar buitenlandse of Nederlandstalige anti-Duitse radio-uitzendingen. Alle postduiven moesten worden gedood (bleek later alleen te gelden voor buitenlandse postduiven) en jachtgeweren en alle andere schietwapens, handgranaten enz. moesten worden ingeleverd. Voor samenscholingen op straat, het verspreiden van vlugschriften, het beleggen van openbare vergaderingen en optochten, moesten de Duitse autoriteiten vooraf toestemming geven. Alle verkeer met motorvoertuigen werd verboden en men mocht alleen benzine of dieselolie verkopen als men daar een speciale vergunning voor had. Op overtredingen stonden strenge straffen.

Op 16 mei 1940 werd de zomertijd ingevoerd. Deze bestond in Duitsland al langer en door de invoering ervan hadden de Duitsers geen tijdproblemen18.

Voor de Nederlanders waren al die veranderingen wel even wennen, maar na een paar weken begon het gewone leven weer zijn min of meer normale gang te nemen. Dat was zeker het geval toen medio juni 1940 alle Nederlandse militairen uit Hei- en Boeicop waren vertrokken.

De distributie zette door

Elk gezinshoofd had reeds voor de oorlog een stamkaart en aan hen werden op 22 mei 1940 de eerste distributiebonboekjes uitgereikt. Dit was de eerste keer dat de mensen in de rij moesten staan en dat zou in de toekomst nog veel vaker het geval zijn. Voor mensen die zwaar lichamelijk werk deden, was het weekrantsoen voor brood nauwelijks voor de helft toereikend. Deze lieden kregen daarom extra broodkaarten, wat vooral in de hooitijd van harte welkom was. Op 24 juli werden de eerste bonnen voor vet en boter uitgereikt. Dat gebeurde in de raadzaal in Het Oude Rechthuis. Er gingen langzamerhand meer producten op de bon en de werkzaamheden voor het distributiepersoneel namen steeds meer toe. Eind augustus 1940 was het distributiekantoor in de raadkamer al drie ochtenden per week vanaf 9 uur open, en wel op maandag, woensdag en vrijdag. De maandag viel er al snel af en begin januari 1941 was het distributiekantoor alleen maar vrijdags open, van half tien tot tien uur. Dat was wel erg minimaal en later kwam daar toch de woensdag-morgen weer bij. Voor het afhalen van bonnen werden speciale tijden aangewezen. Het betekende wel dat men dan in de rij moest staan, iets wat nieuw was voor de Hei- en Boeicoppers19.

Petroleum

Elektriciteit was er al vanaf 1931, maar lang niet alle inwoners hadden een aansluiting. Dat was bijvoorbeeld het geval bij huizen die te ver vanaf de hoofdkabel lagen. Deze en arme inwoners kregen daarom begin oktober 1940 petroleumbonnen, maar die mochten alleen worden gebruikt voor huisverlichting. Wanneer ze elektriciteit kregen, moesten ze meteen hun bonnen weer inleveren. Misschien omdat petroleum al langere tijd schaars en op de bon was, werden in de herfst van 1940 de percelen van een aantal Hei- en Boeicoppers aangesloten op het elektriciteitsnet. Dan hadden ze toch licht. Verschillenden treuzelden echter met het inleveren van hun petroleumbonnen, waarop de overheid meteen met een proces-verbaal ging dreigen. Waarschijnlijk heeft dat wel geholpen20.

Persoons- en identiteitsbewijzen

Om de Nederlanders beter in de gaten te kunnen houden, werd door de Duitsers het persoons- of identiteitsbewijs op 1 oktober 1940 ingevoerd. Op 25 september 1940 moest elke inwoner van Hei- en Boeicop, die ouder dan vijftien jaar was, zich hiervoor persoonlijk tussen half tien en twaalf uur aanmelden in de raadkamer. Men moest een pasfoto meebrengen, die volgens bepaalde richtlijnen was gemaakt. Dat was een geheel nieuw iets voor verreweg de meeste Hei- en Boeicoppers, want in die tijd had je maar zelden een pasfoto ergens voor nodig. Een fotograaf was er niet in het dorp en dus kwamen een tweetal fotografen van elders die volop werk hadden om gegadigden op de voorgeschreven wijze te vereeuwigen. Ze hadden ergens hun fototoestel opgesteld en daar konden de inwoners zich dan laten portretteren. Bij ouden van dagen en gebrekkige kwamen de fotografen echter aan huis. Voor de foto moest uiteraard betaald worden, maar het persoonsbewijs kregen ze gratis21.

Persoonsbewijs D.J. Brouwer

Omdat de persoonsbewijzen niet direct konden worden geleverd, kreeg men eerst een identiteitskaart.

Lang niet alle inwoners hadden een identiteitskaart opgehaald en nog vele maanden daarna verschenen er oproepen in de kranten om dat toch vooral maar te gaan doen. Vooral ouderen lieten nogal verstek gaan. Die dachten waarschijnlijk dat ze zo’n bewijs toch nooit nodig hadden, simpelweg omdat ze nooit het dorp verlieten.

Vanaf 1 november 1940 kon men echter alleen maar op vertoon van de identiteitskaart of het persoonsbewijs bonnen krijgen, dus gold: geen kaart of bewijs, dan geen bonnen en dus geen eten. De boeren maakten zich daar uiteraard niet zo druk om, maar helaas voor hen, ook andere artikelen gingen op de bon. Een persoonsbewijs was dus onontbeerlijk. De nalatige Hei- en Boeicoppers zullen dus op het laatste moment nog wel een persoonsbewijs hebben aangevraagd.

Oude kleding ruilen voor bonnen

Kleding was reeds in het midden van 1940 een schaars artikel geworden. Zeker voor armere gezinnen werd kleding, en speciaal winterkleding, een steeds groter probleem. Om hier iets aan te doen werd een landelijke actie gestart, waarbij goede gebruikte kleding kon worden ingewisseld tegen kledingbonnen. Hierop konden dan nieuwe kleren worden gekocht. De gebruikte kleding werd dan gratis aan de daarvoor in aanmerking komende behoeftige personen gegeven.

In Hei- en Boeicop vond de inzameling plaats op donderdagavond 10 oktober 1940 in de raadkamer. Iedereen die een textielkaart had, kon tegen inlevering van een herenkostuum, een wollen deken, een wintermantel of een winterjas (ook kinderjas) een speciale vergunning krijgen om een nieuwe winterjas of –mantel of de benodigde stof daarvoor te kunnen kopen. De Hei- en Boeicoppers voelden hier echter niets voor en op die avond kwam er niemand opdagen!22

Donker Hei- en Boeicop

Vanaf 10 mei had alles verduisterd moeten zijn in Hei- en Boeicop, maar daar hielden de inwoners zich niet zo erg aan. Begin juni 1940 werd er bij huizen, stallen en schuren nog veel uitstralend licht geconstateerd. Ook de fietsen hadden voor en achter nog een licht. Dat mocht niet, alleen blauw licht was toegestaan. Dat men daarbij ook niet veel zag, kon de bezetter niets schelen.  Het glas van de fietslampen moest men blauw verven of met blauwe stof beplakken, waarbij een strookje van 5 bij 1 cm mocht worden vrijgehouden. Dan zag men tenminste nog iets. Later dat jaar werd de toegestane opening verkleind tot 3 bij 0,4 cm en deze moest in de bovenste helft van de lantaarn worden aangebracht. Daarboven moest dan ook nog een kapje komen. Zo kon men helemaal niets meer zien op de fiets! Eind 1940 kwamen blauwe fietslampjes in de handel, maar dat was ook geen verbetering, alleen gemakkelijker.

Begin september, toen de avonden al donkerder werden, begon men de fietsverlichting te controleren en twee personen kregen een proces-verbaal. In december volgde nog een controle en toen waren weer een aantal personen de klos.

Ook de lichtuitstraling van de huizen, schuren en stallen begon men in september 1940 te controleren. Dat werd uitgevoerd door de politie en de leden van de luchtbeschermingsdienst, dus veel bekeuringen zullen er wel niet zijn uitgedeeld23.

Voor de plaatselijke afdeling van de EHBO had de verduistering ook grote gevolgen. De vereniging oefende altijd in de openbare lagere school, maar omdat het lokaal moeilijk te verduisteren was, werden de oefenavonden vanaf september 1940 in de raadkamer gehouden. Ook de reizende bibliotheek, waarvan een afdeling in de openbare lagere school was gevestigd, kon in de donkere uren daar niet meer terecht. Toen het nieuwe seizoen op 1 oktober 1940 begon, werden de openingstijden verschoven naar dinsdags van vier tot vijf uur, dan hoefde men geen licht te gebruiken en dus ook niet te verduisteren.

Voor de kerkgangers was de verduistering ook geen gemak. De kerk was weliswaar goed verduisterd, maar om bij duistere avonden naar en van de avonddienst te komen, was een probleem.

Aan de straatverlichting had je niets en zaklantaarns waren uiteraard ook verboden, tenzij die goed waren afgeschermd. Maar met een afgeschermde lantaarn zag je nog niet veel. Lopende kerkgangers, die altijd donker gekleed waren, konden in het duister gemakkelijk worden aangereden door de bijna onverlichte fietsers. In de krant van 5 oktober 1940 verscheen daarom het advies: Voorts wordt de kerkgangers, die de avonddiensten bijwonen, in hun eigen belang aangeraden bij het naar huis gaan zoveel mogelijk het midden van de weg te houden, dit in het belang van wielrijders, die dan ongehinderd kunnen passeeren.

Luxe verduisteringslantaarn waarmee men in de buitenlucht mocht komen.

Om de kerkingang in het donker beter zichtbaar te maken, liet de kerkenraad in diezelfde maand de treden bij de deur en verschillende delen van de kerkheul wit verven.

Ook bij de Zwaanskuikenbrug was het in het donker gevaarlijk, omdat men gemakkelijk naast de brug kon lopen, in plaats van erop. Daarom liet Rijkswaterstaat in oktober 1940 rood-wit geblokte houten vleugels aanbrengen naast de brugoprit. De brug zelf was niet geheel onverlicht, want rond 11 december 1940 werden vanwege de schaarste de petroleum-seinlichten van de brughoofden vervangen door elektrische lampen. De petroleumlampen op de brug bleven echter gehandhaafd24.

De luchtbescherming

De Luchtbeschermingsdienst was blijven bestaan, maar nu moest gelet worden op de verrichtingen van de geallieerde vliegtuigen, in plaats van die van de Duitsers. Het vrijwillige karakter was ook verdwenen en de leden werden gewoon aangewezen. Ze hielden nog elke dag wacht, maar per post en per nacht was er maar één persoon. Dat veranderde medio september 1940, toen de avonden langer werden. Er moesten toen twee man per post komen. De ene voor de eerste en de andere voor de tweede helft van de nacht. Daarvoor was het aantal manschappen te klein en om dat tekort op te vangen moesten alle dienstplichtigen meedoen. Dat was een tegenvaller voor hen. In augustus 1940 waren 190 mannen van 17-65 jaar (vrouwen waren vrijgesteld) ingedeeld bij de Luchtbeschermingsdienst. In september kwamen daar nog dertig bij. Wanneer men niet kwam opdagen, kreeg men een bekeuring, zoals een zekere H. overkwam.

Ergens in de maanden daarna werd het systeem gewijzigd en ging men over tot vaste krachten. Die kregen wel betaald, dus was hun animo wat groter. In maart 1941 kregen ze zelfs nog 6% loonsverhoging!

Wanneer er alarm geslagen moest worden, zou de kerkklok worden geluid. Om misverstanden te voorkomen mocht daarom vanaf midden juli 1940 de kerkklok alleen maar luiden bij luchtalarm. In andere gevallen, dus om twaalf uur ’s middags, bij aanvang van de kerkdiensten en bij sterfgevallen, werd de kerkklok niet meer gehoord. Dit tot groot verdriet van de Hei- en Boeicoppers25.

Spertijd

Bij het donker worden van de avonden werd een uitgangsverbod van kracht. Na tien uur ’s avonds mocht men niet meer op straat zijn. Ook in Hei- en Boeicop moest men zich daaraan houden. In die tijd, toen nog maar weinig mensen in het dorp een horloge hadden, laat staan dat dagelijks droegen, richtte men zich op het slaan van de torenklok, Nu wilde het geval dat het torenuurwerk in het voorjaar was gerenoveerd, maar desondanks nu veel te snel liep. Soms gaf hij wel een half uur te vroeg aan. Er waren ook tijden dat de klok niet veel afweek, maar in het laatste weekend van oktober 1940 was het weer zover. Reeds te 15 minuten voor 10 uur deed het torenuurwerk zijn tien slagen hooren, waardoor ieder verschrikt opkeek en zich haastte zich van den weg te verwijderen. Pas in december werd het torenuurwerk gerepareerd.

Oud en Nieuw 1940/1941 verliep, mede door de spertijd, ook heel rustig. Slechts een kleine herinnering aan dit gebeuren vond men in een klein bijeengebracht allegaartje op één der kruispunten van de weg. Na klokslag twaalf was er echter niemand meer te zien26.

De boeren kregen het moeilijker

Voor de land- en tuinbouw waren al vrij spoedig vaste prijzen ingevoerd om prijsopdrijving tegen te gaan en voor veel zaken waren plotseling vergunningen nodig. Voor de veeboeren was het al niet veel beter. De prijzen van slachtvee lagen vast, waardoor het aanbod sterk terugliep. Vergunningen voor huisslachtingen waren al voor de oorlog nodig. Medio juli 1940 werd het verboden huisslachtingen van varkens, schapen en geiten te verrichten en voorlopig zouden er ook geen vergunningen worden afgegeven. Een paar maanden later was dit wel weer mogelijk, maar dan moest dit vier dagen van tevoren worden aangemeld. Er moest dan altijd een controleur bij aanwezig zijn, die het gewicht bepaalde en toezicht hield. Voor Hei- en Boeicop was dat de heer Van Straaten uit Hagestein. Noodslachtingen van runderen en varkens konden ook al niet zonder meer worden uitgevoerd. Daarvoor moest eerst een vergunning bij de gemeenteveldwachter worden aangevraagd. Het vlees dat werd goedgekeurd mocht de veehouder echter niet zelf houden, maar hij moest het ter beschikking stellen aan de Nederlandsche Veehouders Centrale27.

In juni 1940 waren in Hei- en Boeicop aanwezig: 1520 stuks rundvee, 557 varkens, 101 paarden, 298 schapen, 64 geiten, 2443 kippen en 360 eenden. Al met al een behoorlijke hoeveelheid dieren.

Om de vleesvoorziening veilig te stellen, werden de veehouders verplicht om in de periode van december 1940 tot 1 maart 1941 koeien aan te bieden aan de handelaren. Een boer met vijf tot negen koeien moest één koe verkopen en verder moest van elke vijf koeien er één worden verkocht. De handelaren waren uiteraard ook niet vrij om de koeien te verkopen. Hoe en aan wie werd allemaal van bovenaf geregeld28.

Dat gold ook voor de melkprijs, maar dat ging voor de boer de goede kant op. Begin juli 1940 werd de prijs voor consumptiemelk, langs huizen rondgevent, met één cent per liter verhoogd, waardoor de volle melk toen negen en de karnemelk zes cent per liter kostte. Krap twee maanden later kwam daar nog eens een cent bovenop en werd ook de boter duurder. Die kostte toen f 1,84 per kg. In december 1940 was de prijs voor melk al gestegen tot dertien cent per liter, maar voor karnemelk was die nog steeds zeven cent. De melk was nu wel duurder, maar ook slechter geworden, want volle melk mocht niet meer worden verkocht. Die moest eerst worden afgeroomd en heette dan ‘gestandaardiseerde melk’. Niet alleen de melkhandelaren, maar ook de veeboeren mochten volle melk niet meer direct aan particulieren leveren29.

De geitenkeuring

In Hei- en Boeicop werd jaarlijks een geitenkeuring georganiseerd door de afdeling Hei- en Boeicop ‘Verbetering zij ons Doel’ van de Provinciale Bond van Geitenfokvereenigingen in Zuid-Holland. Door het gebrek aan benzine konden de geiten niet per auto worden afgehaald bij het kanaal. Dat probleem loste men op door de keuring te verrichten in een weiland van de heer H. Stravers, dat aan de Kanaaldijk lag. Toch kwamen er dat jaar maar weinig geiten, namelijk 23 stuks30.

Kolen en hout

Kolen, hout en andere grondstoffen dreigden al snel schaars te worden. De bakkers hadden daar onverwacht mee te maken gekregen. Zij waren gewend dat zij bij de houtschillers in het dorp de schillen konden verzamelen en dan in hun ovens konden verbranden. Dat verzamelen hadden ze ook dat jaar gedaan, maar ze mochten ze niet opstoken. De schillen werden in beslag genomen omdat er gebrek aan looistof voor de leerindustrie was, en dat kon goed uit de schillen worden gehaald.

In oktober 1940 werd een kap- en rooiverbod voor alle bomen en houtgewas ingevoerd en alleen met een vergunning mocht er gekapt worden.

Ook kolen waren die eerste oorlogswinter schaars. Om zo zuinig mogelijk met de warmte om te gaan, gingen beide scholen op zaterdag dicht en als compensatie moesten de kinderen nu op hun vrije woensdagmiddag naar school. Om zonder verlichting te kunnen werken, werden de schooltijden veranderd en wel ’s morgens van 10-1 uur en ’s middags van 2-4 uur.

Voor de twee zondagsscholen die Hei- en Boeicop in 1940 telde, had de kolenschaarste ook verstrekkende gevolgen. Op de ene school gingen hoofdzakelijk kinderen die op de openbare lager school gingen en op de andere die de bijzondere school bezochten. Door
kolengebrek werd toen besloten beide zondagsscholen samen te voegen en dat is verder ook zo gebleven31.

Auto’s en paarden werden gevorderd

De Duitsers hadden overal behoefte aan, dus ook aan transportmiddelen. Op 8 augustus 1940 werden van een tweetal Hei- en Boeicopse expediteurs de vrachtauto’s in beslag genomen omdat zij niet de juiste vergunning hadden om te mogen rijden. Als een haas hebben zij die vergunning toen aangevraagd en gekregen. Waarschijnlijk kregen ze daarmee hun auto’s niet terug, want ze protesteerden omdat ze een te laag bedrag als schadevergoeding hadden ontvangen. Dat hielp, want het bedrag werd verhoogd.

Omdat er toch niet of maar weinig gereden werd, werd de benzinepomp van L. Holl rond 20 september 1940 afgesloten en die van de expediteur De Jong volgde rond 5 oktober. Hierdoor kon er geen benzine meer in Hei- en Boeicop worden getankt.

De Duitsers wilden ook paarden hebben, maar dan alleen de betere paarden. De boeren moesten daarom hun paarden rond de jaarwisseling 1940/1941 laten keuren, waarna zou worden bepaald welke paarden zouden worden gevorderd. Zeven paarden werden goedgekeurd, dus die waren de boeren kwijt. Twee boeren dienden nog een verzoek in om vrijgesteld te worden van de vordering, maar de afloop daarvan is niet bekend32.

Naar Duitsland?

In Duitsland waren veel mannen onder de wapenen. Hierdoor was in Duitsland een groot gebrek aan arbeidskrachten. De Duitsers hadden het plan om werkloze Nederlandse mannen naar Duitsland te zenden. Die moesten de opengevallen plaatsen invullen. Nu waren medio augustus 1940 in Hei- en Boeicop twee werklozen. Hun steunverlening werd meteen ingetrokken en pogingen zullen worden aangewend voor plaatsing in Duitsland, waarvoor zij reeds zijn goedgekeurd. Gelukkig ging het feest niet door, want meteen daarop hadden ze voorlopig weer werk gevonden. In september was het gevaar kennelijk geweken, want toen was er weer één werkloze, die echter wel steun kreeg. In december weer niemand en in februari 1941 weer één33.

St. Nicolaas kwam niet

Zeer veel teleurgestelde kindergezichtjes kon men verleden week donderdag, 5 december, aanschouwen bij het uitgaan der beide scholen. Tersluiks keken vele paren kinderogen naar den winkel van bakker De With, met nog een kleine hoop dat de goede Sint soms toch nog, evenals zoovele jaren, aan hen gedacht zou hebben. Ondanks die stille hoop en alle gefluister, bleef de winkeldeur gesloten en vervolgden de kinderen hun weg. De goede Sint was dit jaar niet gekomen, waardoor bakker De With door tijdsomstandig-heden werd gedwongen, met deze aloude traditie te breken34. Deze traditie was, dat aan alle kinderen gratis een speculaaspop werd uitgereikt.

Geheel rechts de bakkerij van Arie de With, die eruit ziet als een gewone boerderij. De With staat in de deuropening, samen met zijn vrouw Jantje Blokland.
Winterhulp Nederland

De Winterhulp was een al in het begin van de dertiger jaren ingestelde landelijke sociale hulpdienst, die op vele manieren geld inzamelde voor de armen onder ons. Daarnaast waren er nog vele andere charitatieve instellingen actief. Naar Duits voorbeeld beval Seys-Inquart op 28 oktober 1940 dat alle charitatieve instellingen werden opgeheven en in plaats daarvan kwam de stichting Winterhulp Nederland (WHN). De opbrengst van haar acties zou ten goede komen aan kinderrijke gezinnen, oude en gebrekkige echtparen en alleenstaande personen. Heel Nederland liep warm voor dit mooie idee. Ook Hei- en Boeicop, waar ook een Winterhulpcomité werd gevormd. De opbrengst van de eerste collecte, die werd gehouden op 29 en 30 november 1940, bedroeg
f 35,95. Op 27 december 1940 werd de volgende collecte gehouden en bracht f 39,75 op, dus meer dan de vorige. Daarna werd de opbrengst echter steeds minder, zoals uit bijgaand staatje blijkt. In maart 1941 werd in plaats van te collecteren met een bus, met een lijst rondgegaan. Dat leverde meteen een hogere opbrengst op! Ook in april werd met lijsten rondgegaan, maar toen was de animo al minder geworden.

Nov.  1940           f   35,95*
Dec.  1940           –   39,75
Jan.   1941           –   24,30
Febr. 1941           –   19,90
Febr. 1941           –   10,40
Mrt.   1941           –   15,04
April  1941           –     9,75
Mei    1941           –     6,70
Totaal                  f 161,79

* Dit bedrag is niet zeker.

Na mei stopten de collecten tot het volgende winterseizoen. De Hei- en Boeicoppers kregen wel iets terug voor hun gaven. Aan de gezinnen die dit nodig hadden, werden waardebonnen gegeven, waarmee ze dan goederen konden betalen. De eerste waardebonnen, met een totale waarde van f 50,-, werden in december 1940 reeds uitgegeven. In februari 1941 kreeg de gemeente weer f 200,- om te verdelen. Hiervan werd f 50,- direct uitgedeeld, maar de resterende f 150,- op een meer officiële manier. Daartoe werd op 11 februari 1941 in de raadkamer een vergadering van het Winterhulpcomité belegd, onder voorzitterschap van burgemeester A.J. de Wolff, waarin aan 22 gezinnen voor f 150,- aan waardebonnen werd uitgereikt. Op 5 april werd op dezelfde manier
f 207,50 aan waardebonnen verstrekt. Totaal was dat dus f 457,50, bijna driemaal zoveel als dat er in Hei- en Boeicop was opgehaald!

Bij trouwplechtigheden in de raadkamer werd altijd gecollecteerd voor de Kleine Armen, dus de diaconie. Vanaf ongeveer 20 mei 1941 kwam de opbrengst echter ten goede aan Winterhulp Nederland. In juni werd de bus geleegd en bleek f 22,18 te bevatten35.

Wapens en schieten

De Bijzondere Vrijwillige Landstorm (BVL), waarvan in Hei- en Boeicop in 1925 een afdeling was opgericht, en die eigenlijk niets meer was dan een schietvereniging, werd in 1940 verboden. Op vrijdagmorgen 13 september 1940 had in het café Het Oude Rechthuis de laatste vergadering plaats, waarbij het overgeschoten geld geschonken werd aan een vereniging van aller belang te Hei- en Boeicop. Welke dat was, is onbekend.

Gewapend verzet bestond toen nog niet, laat staan dat dit in Hei- en Boeicop het geval was. Toch deed de gemeentepolitie eind april 1941 in een woning huiszoeking naar wapens. Er werd echter niets gevonden36. Voor meer bijzonderheden van de BVL, zie de Lek en Huibert Kroniek, 3e jg. nr. 4, nov. 2001, De Bijzondere Vrijwillige Landstorm, kortweg ‘De BVL’ genoemd, van Joh. de With.

Het gewone leven ging door

De scheepvaart op het Merwedekanaal was ook weer op gang gekomen. De Nederlandse vlag mocht echter niet meer worden gevoerd, dus voeren de meeste schepen de eerste maanden na de capitulatie met een witte vlag rond, terwijl de rest het zonder deed.

De aardappeloogst en de prijzen waren goed, ondanks het optreden van de aardappelziekte op verschillende percelen. In het najaar kwam er ook een muizenplaag, die in die schaarse tijd niet welkom was. Het waterpeil in de polders was in november door de overvloedige regenval hoog, waardoor de veehouders hun vee op stal moesten halen. Dat vonden ze niet leuk, want door de zeer strenge voorschriften der verduistering, is het voor vele boeren een groot ongerief de stallen behoorlijk af te schermen.

Er kwam op 1 november 1940 ook een rijksveldwachter, ter ‘assistentie’ van de gemeenteveldwachter. Ook het aantal telefoonaansluitingen vermeerderde met één. Het aantal werd nu twaalf in plaats van elf, omdat C. Westerhout in december 1940 ook een aansluiting kreeg. De autobussen reden echter nog niet.

Ook met de kerk ging het goed. Niet alleen is het kerkbezoek tijdens de godsdienstoefeningen steeds groot, ook op ander geestelijk terrein worden vele vruchten geplukt, daar niet minder dan zestien personen op zondag a.s. (13 april 1941) als lidmaat van de N.H. kerk alhier bevestigd zullen worden37.

Veearts Van den Brink en het verzet

Veearts H.H. van den Brink uit Vianen zat reeds vroeg in het verzet, zoals blijkt uit het volgende verhaal. D.J. Brouwer had in februari/maart 1941 een droge koe, dus een koe die geen kalf had en geen melk meer gaf, en wilde die weg doen. Hij vertelde dit aan Van den Brink, die Brouwer aanraadde het beest op de boerderij te slachten. Dat werd toen gedaan door Bertus den Besten uit Vianen. Den Besten voerde de geslachte koe ook af in zijn kar. Dat was een speciale veewagen met een paard ervoor. De wagen had een lage bodem, zodat bij geopende klep het vee gemakkelijk de kar in kon lopen. De kar had twee grote en twee kleine wielen. Vianen was niet de eindbestemming van de geslachte koe, want Van den Brink zorgde er daarna voor dat het vlees naar Amsterdam werd gebracht, waar het aan de februari-stakers (25/26 febr.) ten goede zou komen. Van den Brink was hiermede één van de eerste verzetsmensen uit de regio.

D.J. Brouwer kende hem goed en wist dat hij bij de ondergrondse zat. Hij gaf hem af en toe een bijdrage als steun voor het ondergrondse werk en/of de onderduikers. Dat zullen meerdere boeren hebben gedaan.

Diverse boeren, zoals bijvoorbeeld F. Kool, verkochten in de latere oorlogsjaren schapen aan Van den Brink. Nadat ze geslacht waren bracht hij ze over de Lek om ze uit te delen aan onderduikers of verzetsmensen.

Bronnen
  • Alphen, J. van, Tussen Waal en Lek: 1939-1945, Grafisch bedrijf Avanti BV, Zaltbommel, 1984.
  • Archieven:
    Gemeentearchief Zederik
    Archief Lexmond
    Particulier archief
    Stadsarchief Leerdam, archief Schoonrewoerd
  • B., In vijf dagen strijdend ten onder, in De Vliegende Hollander, juni 1978
  • Interviews met diverse personen
  • Koolhaas Revers, J., Evacuaties in Nederland, 1939-1940, Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag, 1950
  • Kranten:
    De Geldermalser
    De Leerdammer
    De Schoonhovensche Courant
  • B., We waren nergens meer, in De Vliegende Hollander, mei 1982, p. 14-16
  • Ojen Jr., G.J., De Binnenlandse Strijdkrachten, deel I en II, Staatsuitgeverij, ‘-Gravenhage, 1972
  • Rappard, Mr. L.R.J. Ridder van, Hoe was het ook weer, 2 delen, Boom-Pers, Meppel, 1979
  • Sijes, B.A., De Arbeidsinzet. De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Monografieën Nr. 11, SDU Uitgeverij, ’s-Gravenhage, 1990
  • With, Joh. de, Aangaende den dorpe van Heycop, D.J. Brouwer/Ver. Hist. Lexmond en Hei- en Boeicop, 2000
  • With, Joh. de, De Bijzondere Vrijwillige Landstorm, kortweg ‘De BVL’ genoemd in Lek en Huibert Kroniek, 3e jg. nr. 4, nov. 2001
  • With, Joh. de, Een ongelijke strijd, in Lek en Huibert Kroniek, 6e jg. nr. 3, augustus 2004
  • With, Joh. de, Met het oog op de kerk, Ver. Historisch Lexmond en Hei- en Boeicop, Lexmond, 2005
  • Zijderveld, W. van, In Lexmond gebeurde niets ………, uitg. auteur, Lexmond, 1995
  • Zijderveld, W. van, Zo was het vroeger in Hei- en Boeicop, Ver. Historisch Lexmond en Hei- en Boeicop, Lexmond, 2003

Met dank aan:
Dhr. G.C. Brouwer
Mevr. A.C. Brouwer-Middelkoop
Dhr. D. de Jong
Mevr. M.E. de Jong-de Jong
Dhr. A. Kool

Gebruikte afkortingen:

DGel      – De Geldermalser
DL          – De Leerdammer
GAZ-L    – Gemeentearchief Zederik, archief Lexmond
SAL-S    – Stadsarchief Leerdam, archief Schoonrewoerd
SC          – Schoonhovensche Courant

Noten

  1. DL, febr. en 16 mrt. 1940
  2. Stadsarchief Leerdam, Archief Schoonrewoerd, inv. nr. 13.5
  3. DL 16 april 1940
  4. With, Aangaende, p. 127-128; Zijderveld, In Lexmond, p. 12; DL 23 apr. en 11 mei 1940
  5. DL 25 juni 1940; With, Ongelijke strijd; Chr. B. Strijdend ten onder; L.B., We waren nergens meer
  6. Koolhaas, p. 391, 398, 490-492, 500-501 en 503; Alphen, p. 12 en 15; SC 29 mei 1940
  7. DL 25 juni 1940
  8. DL 22 mei 1940
  9. DL 13 en 18 juni 1940
  10. DL 22 juni 1940; DGel 11 juli 1940
  11. DL 8 juni 1940
  12. DL 22 en 29 mei, 1 en 13 juni 1940
  13. DL 11 en 22 mei 1940; With, Aengaende, p.53; With, Kerk, p. 59; Zijderveld, Vroeger, p. 34
  14. DL 22 mei, 13 en 22 juni 1940, 25 sept. 1941; DGel 24 juni 1941
  15. GAZ-L, map. 14-133, 5 juni 1940, 10 juli, 7 en 13 sept. 1940; DGel 8 aug. en 26 okt. 1940
  16. DL 22 en 29 mei, 1, 13 en 18 juni 1940
  17. DL 19 aug. 1941
  18. Rappard, I, p. 283; SC 17 mei 1940; Ojen, p. 1002
  19. DL 29 mei en 25 juni, 25 juli en 29 aug. 1940; DGel 7 jan. 1941
  20. DGel 8 en 10 okt. 1940 en 15 mrt. 1941: With, Aengaende, p. 143-144
  21. DGel 24 en 26 sept. 1940
  22. DGel 10 en 125 okt. 1940
  23. DL 5 en 8 juni 1940; DGel 5 sept. en 19 dec. 1940
  24. DGel 31 aug., 1, 5 en 29 okt. 1940
  25. DGel 16 en 20 juli, 31 aug. en 26 sept. 1940
  26. DL 11 juni 1940; DGel 2 nov. en 10 dec. 1940
  27. DGel 16 juli, 26 sept., 2 en 12 nov. 1940; 7 jan. 1941
  28. SC 9 dec. 1940; DL 22 juni 1940
  29. DGel 4 juli, 1 aug. en 3 dec. 1940
  30. DGel 10 sept. 1940
  31. DL 25 juni 1940; DGel 22 okt. en 2 nov. 1940
  32. DGel 13 en 15 aug., 21 sept. en 8 okt. 1940, 9 jan. 1941
  33. DGel 8 en 15 aug., 12 sept. en 17 dec. 1940, 6 febr. 1941
  34. DGel 10 dec. 1940
  35. SC 6 en 11 dec. 1940; DGel 28 dec. 1940, 9 jan., 6, 11, 13 en 20 febr., 25 mrt., 12 apr., 6, 10 en 21 mei en 17 juni 1941
  36. DGel 17 sept. 1940 en 1 mei 1941
  37. DGel 8 juni, 29 okt., 14 en 26 nov. en 17 dec. 1940, 8 en 12 april 1941

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *