Raderboten op de Lek

KRONIEK
2002-1

Herinneringen

J. van Rijn
De Lekboot
Raderboot op de Lek

Ik was twintig jaar toen de Duitsers ons land bezetten en heb dus nogal wat vooroorlogse jaren mogen proeven. Niemand had toen haast. De auto won maar langzaam terrein en de meeste bestellingen werden met de mandenfiets, handkar en paardengespan thuis bezorgd. Vrachtgoed van betekenis ging met het spoor, Van Gend en Loos of met de binnenvaart mee. Ik heb veel uit die tijd genoteerd. Puttende uit die voorraad neem ik u graag mee door een periode waarin de fraaie radersalon-, annex vrachtboten van de ‘Reederij op de Lek’ de Lek op en af zwoegden.

De lekboot vervoerde partijen kaas, touw, huiden, vaten bier, koeien, varkens, pluimvee en kon bovendien meer dan duizend passagiers meenemen. De keren dat ik aan boord vertoefde zijn niet te tellen. Mijn grootvader woonde namelijk in mijn schooljaren in een aller-aardigst dijkhuisje in Lexmond. Als mijn ouders mij in de vakantie kwijt wilden, werd ik naar opa gestuurd. Dat kostte niets!

Ik beschouw deze dagen nog steeds als de mooiste in mijn leven en hield er vele vrienden aan over. De genoegens die de Lekboot mij verschafte zou ik niet graag hebben gemist. Zelfs niet willen ruilen voor de overdaad welke de hedendaagse jeugd krijgt voorgeschoteld. Door van het eenvoudige te genieten voorkwam ik van overdaad genoeg te krijgen. Een aanwensel dat ik nooit heb afgeleerd.

Dorpen liepen uit

De Lekboot lag aan de meerpalen in de Nieuwe Maas aan de Oosterkade in Rotterdam. Daartegenover stond een consumptietentje waar ik vijf cent aan een glas fosco en drie cent aan een gevulde koek verbraste. De boot voer naar Kuilenburg, sommige gingen door naar Wijk bij Duurstede.

’s Morgens om zes uur begon de bedrijvigheid al, als de passagiers en het grote vee zich inscheepten. De hekken langs de loopplank dienden om de levende have veilig naar de voorplecht te loodsen, het vrachtgoed was dan al binnen. Was om kwart over zeven alles aan boord, dan trokken de dekknechten de trossen van de bolders en haalden de loopplank in. De stoomfluit blies drie oorverdovende stoten uit, het sein voor de afvaart. Het schip schuurde langzaam langs de dalfpalen de rivier op.

De Lekboot aan de steiger te Ameide

Onderweg meerde het gevaarte in verschillende dorpen aan de steiger, ook wel het hoofd van het veer genoemd. Tijdens zo’n gebeuren kwam de hele goegemeente op de been, in de plaatsjes draaide het leven immers om de boot. Op het geluid van de stoomfluit zetten sommige vrouwen zelfs het koffiewater op.

In Kralingse veer was de eerste halte, gevolgd door Bolnes, Slikker-veer, Kinderdijk, Lekkerkerk, Nieuw Lekkerland, Opperduit, Streef-kerk, Bergstoep, Ammerstol en na Groot Ammers manifesteerde het zilverstadje Schoonhoven zich uit de verte middels een fraai watertorentje. Aan de overkant lag Nieuwpoort met zijn forse wallen en bastions. Vervolgens etaleerden zich de uitgestrekte griendlanden en rietvelden tussen Tienhoven en Ameide, waar naar gelang van het jaargetij ooit de stapels teenhout tegen de dijken leunden. Een prachtig stuk natuurgebied waar zich eens de hoepelmakerijen bevonden en de mannen met mandenbreien een dure boterham verdienden. Daar zwoegden de teenschillers –niet te verwarren met pedicures- die het van de stammen gesneden hout door de ijzers wrongen, nadat het in de grienden was volgroeid.

Mijn laatste etappe voer naar Lexmond, voor mij het meest geliefde dorpje aan de Lek.

De lucht van stoom

Een retourtje Rotterdam-Lexmond eerste klas kostte destijds f 1,30. Voor die krats kreeg men zeven vaaruren. Voor de tweede klas betaalde men dertig cent minder. Het retourbiljet had een onbeperkte duur.

Een verblijf aan boord was een openbaring. Zomers zat men op het door zon beschenen bovendek. Zij die tweede klas betaald hadden moesten beneden blijven. Vooral op de dinsdagen, als er veemarkt was in Rotterdam, was het knap druk. Als de veekooplui in het vooronder een klaverjasje legden, kon men de rook snijden. Mannen met eeltige knuisten rolden vakbekwaam een zware Van Nelle tussen twee vingers of propten een pruim (BZK) achter de kiezen en sigarendampers lieten het bandje onaangeroerd. Gerrit voer dagelijks met zijn handel de Lekdorpen af en Bertus uit Opperduit droeg een pet waarvan je soep kon koken. Zijn hoofddeksel werd alleen gelicht tijdens het bidden en danken voor en na het eten en als hij ’s avonds in zijn bedstee kroop.

De eerste klasse bevatte veel rood pluche en het mahoniehout stond stevig in de boenwas. Regende het, dan was het een lust in de doorgangen tussendeks te staan om de lucht van kolen op te snuiven en naar het stampen van de machines te luisteren. Het personeel bestond uit een kapitein, een stuurman, een hofmeester en een aantal dekknechten. Het hogere sliep in een eigen kooi en het lagere in hangmatten.

Pracht en praal

Op zo’n cruise over de Lek, langs uiterwaarden en slaperdijken, was allemachtig veel te zien. Fraaie hofsteden, scheefgezakte daggel-ders-, polder- en waterschapshuisjes garandeerden dat niemand zich aan boord verveelde. Stoepmeiden harkten strootjes uit het grint, boenden kaashokken en melkbussen schoon, paarden draafden voor sjezen en tilbury’s over de dijken en de bakker bracht brood en beschuit in een huifkar rond.

Op de kribben, dienende om de diepte van de rivier te bevorderen, sloegen hengelaars hun aas aan de haak en strekten lodderogende koebeesten zich lui op de zandstrandjes. Op door sleepboten voortgetrokken rijnaken wapperde het wasgoed aan de lijn, dat met behulp van de wind dezelfde dag gestreken en wel in de kast lag. Parlevinkers waren naarstig op zoek naar een pakboot, hun handel bestond uit levensmiddelen. In vrijwel elk dorp langs de rivier was een café dat zich Lekzicht liet noemen.

De komst van het massale vrachtvervoer over land was uiteindelijk oorzaak dat de Lekboot uit de vaart werd genomen. Veel herinne-ringen achterlatend.

Naschrift

Dit artikel is eerder verschenen in De Postiljon, Editie 3, van 4 september 1996

 

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *