Lexmond in de as gelegd – 1133

KRONIEK
2007-4

Frans de Jong
Boeken in Kortenhoeven

In het oude huis waar we woonden, aan de Kortenhoevenseweg, nu nummer 73, dat nu wacht op de slopershamer, stond op de zolder een grote geelgeverfde boekenkast. In die kast stonden werken die getuigden van de brede belangstelling van de vroegere bewoners: Joost de Jong (1838-1923), de ontwerper en bouwer van het huis en diens zoon, Frans de Jong (1876-1942). In die kast namen de Leerredenen van Van der Palm een flinke plaats in. Verder negen-tiende-eeuwse ingebonden tijdschriften over wetenschap en techniek. Spannend leesvoer! De opkomst van de fiets, de vangst van een gigantische meerval in de Lek, een beschouwing over de bouwstijl van het nieuwe station in Amsterdam – teveel om op te noemen. Verder geschiedenisboeken, dichtbundels, boeken over bouwkunde en politiek, vooral over Kuyper. Tussen dat alles stonden drie dikke delen met op hun rug de Romeinse getallen III, II en I – in die volgorde. Mijn vader vertelde me dat daarin iets over de vroegste geschiedenis van Lexmond te vinden was. Op de binnenkant van de kaft van nummer I werd in het handschrift van mijn over-grootvader vermeld dat bij het inbinden kennelijk een fout was gemaakt:, deel III was eigenlijk nummer I en andersom.

Het was een uitgave uit 1772 van de Rijmkroniek van Melis Stoke. De uitgave was samengesteld door Balthazar Huydecoper, en vormde in de 18e eeuw de grondslag voor de wetenschappelijke beoefening van het Middelnederlands. Ik vond de volgende tekst in ‘Deel I’ (= III), gemarkeerd met een potloodstreepje in de kantlijn, gedateerd op 1133:

Maer de bisscop heet andries
Was den anderen al hout dies
So dat hem florens ter stonde
Of bernde zine veste lexmonde
Dat doe was ene vaste stede

Eerste bladzijde uit de Rijmkroniek van Melis Stoke

Een intrigerende tekst – nauwelijks te lezen door de vreemde taal en de lastige lettertekens. Wie is die andries? Wie was die florens? En waar is die veste gebleven? En wie was Melis Stoke eigenlijk? Enfin vragen genoeg voor een klein ventje – en het werd aan mij uitgelegd door mijn vader. Nu recent er weer een nieuwe uitgave van de rijmkroniek is verschenen, is dat een aardige gelegenheid om het verhaal op te schrijven en met u te delen, want het biedt een doorkijkje naar de middeleeuwse geschiedenis van ons dorp.

Floris V, 1254-1296

Om te beginnen met de schrijver: Melis Stoke was een klerk in dienst van Floris V. Geen geringe functie overigens. Vermoedelijk was hij in 1235 in Zeeland geboren. Rond 1305 is hij gestorven, ik meen in Dordrecht. Dat hij kon lezen en schrijven is in die jaren uitzonderlijk. De lees- en schrijfkunst werd hoofd-zakelijk in kloosters onderwezen. Was hij een monnik? In ieder geval was hij enige tijd in dienst bij de stad Dordrecht, als onderbreking van zijn werk voor Floris. Vanaf 1290 werkte hij in het Middelnederlands aan een kroniek op rijm over het graafschap Holland. Hij baseerde zich daarbij voor de vroegere jaren (hij begint zijn verhaal in 366) op de kronieken van het klooster van Egmond. Verder beschreef hij zaken die hij zelf meemaakte, zoals de moord op Floris de Vijfde en hoorde hij getuigen. De rijmkroniek van Melis Stoke is één van de eerste boeken in het Nederlands.

 

Een plek langs de rivier

Hoe staat het verhaal van ‘florens’ en ‘lexmonde’ in de ge-schiedenis? Florens is ‘Floris de Zwarte’, later daarover meer. Lexmond kennen we en is van oudsher een nederzetting op het kruispunt van een kleine moerasstroom De Laak, intussen in het dorp Lexmond gedeeltelijk gedempt, en de wat grotere rivier de Lek. Al ruim vóór de bedijking van de Vijfheerenlanden, in het eind van de dertiende eeuw, moet dit een interessante vestigingsplek zijn geweest, omdat hij relatief hoog uitstak boven het omringende moeras. De plaats lag sedert de toename van het belang van de Lek in de volle middeleeuwen bovendien strategisch gunstig aan twee lange rakken van die rivier en dat gevoegd bij de relatieve hoogte, maakte het een mooie plek om een flink deel van de rivier mee te controleren en ook nog droge voeten te houden.

Een geologisch en geografisch met Lexmond vergelijkbare plek is Ameide. Volgens overlevering is de naam Ameide ontleend aan het veenriviertje de A, dat uitmondde in de rivier de Lek (A-mond). Dit is de plaats in de regio met de oudste geschiedenis. In dit jaar 866 wordt het al in de bisschoppelijke geschriften genoemd. Het is niet onwaarschijnlijk dat ook op de plaats van Lexmond in die tijd al mensen woonden.

In ieder geval was Lexmond in 1133 een plek van zodanig belang, dat die het vermelden waard was. De ‘veste stede’ werd afgebrand in het kader van een wonderlijke reeks van gebeurtenissen. waarbij familiekwesties en de geschiedenis van Europa door elkaar lopen. Dat verhaal past in een groter beeld van enerzijds het uiteenvallen van de grotere internationale verbanden (het Duitse rijk) en anderzijds het sterker worden van de lokale vorsten. Een eeuwige schommelbeweging.

Zo werd door Karel de Grote de macht in Europa voor het eerst sinds de Romeinse tijd weer effectief gecentraliseerd. Maar de af-brokkeling van het Karolingische Rijk begon al snel en dat werd in Nederland bevorderd door de invallen van de Noormannen tussen 810 en ± 1000. In die eeuwen ontwikkelden zich de oude Karo-lingische gouwen tot nieuwe graafschappen en vorstendommen. Daarbij namen die Noormannen soms de plek van de oude vorsten in en assimileerden zich al snel. Lexmond hoorde in de vroege middeleeuwen eerst bij de gouw Isla et Leka en kwam later aan het graafschap Opgooi, geregeerd door de familie Uten Goye. Pas veel later werd het onderdeel van het opkomende Holland. (Hollandse belasting werd er pas na 1795 gewoon betaald!)

Na de dood van Karel de Grote viel het oude keizerrijk in grote stukken uiteen. Nederland hoorde sedert 925 tot het Duitse rijk, dat in de 11/12e eeuw een hoogtepunt bereikte. In die tijd moeten we de geschiedenis van Floris de Zwarte plaatsen. De keizer van Duitsland zelf speelde daar nog een rol in. We hebben het over de twaalfde eeuw. Holland was in opkomst, de macht van de bisschoppen was tanende, met breekpunt in breder verband het concordaat van Worms (1122), waarin werd vastgesteld dat de Keizer niet langer de bisschoppen zou benoemen. Andries van Kuyk, een van de hoofd-rolspelers in het fragment uit de rijmkroniek, was de eerste Utrechtse bisschop die door de geestelijkheid zelf werd gekozen (1128–1139).

Floris en zijn familie

De vader van de andere hoofdrolspeler, Floris de Zwarte, was Floris II. Een buitengewoon zwaarlijvig persoon, hetgeen hem de bijnaam ‘de Vette’ opleverde. Bovendien was hij schatrijk, dus ook in deze zin ‘vet’. De rijkdom was grotendeels verkregen uit de inkomsten van veenontginningen en tolheffing aan de monding van de grote rivieren. Hij was een vroom man. Tijdens zijn bewind werden in het graafschap enkele reeds bestaande houten kerken vervangen door stenen kerken, waarbij het materiaal, tufsteen, door hem vanuit de Rijnstreek werd geïmporteerd. Hij huwde rond 1108 met een vrome vrouw, Geertruida, de dochter van de hertog van Opper-Lotharingen en halfzuster van de Duitse Koning Lotharius van Supplinburg.

Waarschijnlijk al bij haar huwelijk veranderde zij haar naam Geertruida in Petronilla. Hiermee wilde zij vermoedelijk haar verbondenheid met Petrus en de Heilige Stoel benadrukken. Zij deed belangrijke schenkingen aan de abdij van Egmond. Uit het huwelijk van Floris II en Petronilla zijn vier kinderen bekend: Dirk, die later als Dirk VI zijn vader opvolgde, Floris, die bekend werd als Floris de Zwarte, Simon, die kanunnik te Utrecht werd en een dochter genaamd Hadewig.

Floris II overleed in 1122 en Dirk VI aanvaardde de grafelijkheid onder de voogdij van zijn moeder. Die overleefde haar man ruimschoots en overleed op 23 mei 1144, waarna zij te Rijnsburg werd begraven. Gravin Petronilla nam in 1123 deel aan de opstand van haar halfbroer hertog Lotharius tegen keizer Hendrik V. In 1125 werd deze Lotharius zelf Duits koning. Deze machtswisseling pakte goed uit voor het Hollandse huis.

Vermoedelijk is het aan hem te danken, dat Rijnland en Leiden, sinds 1064 Utrechts bezit, bij Holland werden gevoegd.

Dirk VI, 1122-1157

Dirk VI was, toen hij graaf werd, nog  jong – 7 jaar! – en toonde aanvankelijk geen ambities. Zijn jongere broer Floris de Zwarte had een veel dynamischer karakter. Hij was de lieveling van zijn moeder, Gravin Petronilla, die in de bestuurlijke kwaliteiten van zoon Floris meer vertrouwen had dan in die van haar zoon Dirk. Dat ging natuurlijk niet goed. Zij nam tijdens haar voogdijschap het bestuur over het graafschap stevig ter hand om tijd te winnen om Floris in het zadel te helpen. Die opzet leek aanvankelijk te slagen. Uiteindelijk kwam Floris de Zwarte openlijk in opstand tegen zijn broer Dirk VI. Van 1129 tot 1131 wordt in oorkonden Floris ook als graaf van Holland genoemd. In die hoedanigheid werd hij zelfs door de Roomskoning Lotharius (niet zo gek, een halfbroer van Gravin Petronilla) en de bisschop van Utrecht erkend.

Floris de Zwarte en de bisschop

In maart 1131 was Dirk VI echter weer graaf van Holland, kennelijk na een verzoening met zijn broer. Al in augustus van datzelfde jaar koos Floris echter wederom partij tegen zijn broer Dirk. De door Floris opgestookte en tegen Dirk VI in opstand gekomen West-friezen, boden Floris de Zwarte de heerschappij over geheel Westfriesland aan en ook de Kennemers schaarden zich achter hem. De broedertwist werd in augustus 1132 door tussenkomst van de Roomskoning Lotharius bijgelegd, doch dit betekende niet dat de Westfriezen hun verzet staakten. In 1133 brandden zij de vesting Alkmaar plat.

In datzelfde jaar probeerde Floris te trouwen met een weesmeisje, waarvan Herman van Kuyk (van Arendsberge) de voogd was. Floris wilde haar bezittingen verkrijgen door een huwelijk, doch daar was de familie Van Kuyk het niet mee eens. Floris kreeg geen toestemming van de bisschop, met de naam Andries van Kuyk. Daarop wist Floris de Zwarte Utrecht binnen te dringen met behulp van de Utrechtse ministerialen. De bisschop werd door Floris de stad uitgezet en de Mariakerk werd onder leiding van Floris als hoerenkast en paardenstal gebruikt. In datzelfde jaar moest ook Lexmond er aan geloven.

Floris werd geëxcommuniceerd (vanwege Utrecht denk ik, niet vanwege Lexmond) maar dat hielp niet. Uiteindelijk werd hij in 1133 in een hinderlaag gelokt en vermoord door de heren van Kuyk. Het gaat hier om de broers Godfried ‘van kuuc’, en Herman graaf van ‘Arensberghe’. Floris viel tijdens de wilde jacht in Abstede van zijn paard en werd gedood. Hij werd naar het klooster in Rijnsburg gebracht en begraven. Keizer (Roomskoning) Lotharius (immers de halfbroer van de moeder van Floris) nam wraak op de heren van Kuyk, samen met ‘diedricke van hollant’. Het kasteel te Cuijk werd geheel verwoest en er werd in het Land van Cuijk zwaar geplunderd en gemoord.

Na de dood van de keizer in 1137 en een verzoening met de graaf van Holland mocht Herman weer terug naar het Land van Cuijk. Hij besloot er weer een kasteel te bouwen, echter niet op dezelfde plaats. Zijn keuze viel op een lage zandheuvel, die verder stroom-afwaarts op de linker Maasoever lag en door moeras werd omgeven. Rondom de nieuwe burcht ontstond, mogelijk al rond 1140, een nederzetting, die Grave ging heten en later zou uitgroeien tot vestingstad en hoofdstad van ‘den Lande van Cuyk’. Overigens ging de graaf van Holland na dit voorval op kruistocht naar het Heilige Land.

Fragmenten

Melis Stoke beschreef voorgaande gebeurtenissen aldus:

Florens de zwerte na desen vrede
Begonste een ander pijnlichede
Daer hem sine doot an lach
Want daer na niet menich dach
Van arensberghe heer herman
Entie here van kuut nochtan
Haer godeuaert hadden onder hem tween
Ene nichte want haerre zuster een
Hadse ghewonnen alst god woude
Anden here van rocheren arnoude
Na svader doot ende na der moeder
Worter voghet of ende behoeder
Van arensberghe heer herman
Tote dat soe huwelic ghewan
Want haer behoerde te comen in hant
Vaste borghe ende scone lant
Maer de man van der ioncfrouwen
Nemen waer ende bescouwen
Des zwarte florens edelhede
Ende sine grote manlichede
Ende visieren onder hem zaen
Dat sijn te here willen ontfaen
Dus hebben sine omboden dan
Ende worden daer zine man
Ende gauen hem in zine hant
Der ioncvrouwen borch ende lant
Jn wat steden dat sijt vermochten
Met hem sijt neernsteliken versochten
Die manne an haren oem
Maer de gone helt ouer droom
Noch met beden noch met mieden
Ne mochter ghene dinc an dieden
Dat hi te deser dinc iet quame
Dat florens sijnre nichten name
Florens de ver heerde al
Huus ende dorp berch ende dal
Ende dede hem pine ende grote hoede
An sinen liue an sinen goede
Ende doer den keyser de sijn oem was
Wort hi vele te machtigher das
Florens de voer al ver herghen
Des heren goet van arensberghe
Wat hi mochte buten vesten
Ende hi werde hem ten besten
Dat hi mochte met zinen neuen
Ende het stont nauweo om florens leuen
Die van vtrecht van der stede
Warens alle florens mede
So dat hem in sijn vp lopen
Vtrecht talre stont was open
Maer de bisscop heet andries

Was den anderen al hout dies
So dat hem florens ter stonde
Of bernde zine veste lexmonde
Dat doe was ene vaste stede
Ende verboot hem vtrecht mede
Om dat hi metten andren street
Op een tijt was dat florans reet
Hem tienden tutrecht vter stat
Ende hem was belaghet sijn pat
Alne wisti hier of niet
Ende eer hi hem wel besiet
Die van arensberghe ende van kuuc
Gauen op hem enen huuc
Daer hi was al onversien
Ende als hi keren waent mettien
Ende wel ware ontreden al
So quam hem een ongheual
Ende sijn paert sturte tsiere scade
Ter steden hiet abstade
Daer wart hi van hem verslagen
Ende te reynsborch ghedraghen
Jnt cloester dat sijn moeder stichte
Ende begrauen seghet ghedichte
Te hant so quam dese mare
Sinen oem den keyser lothare
Die zwaerlike verdroech de mare
Ende quaemt wreken harde zware
Met diedrike van hollant
Si uerdreuene des lants te hant
Die van kuuc ende van arensberchen
Haer lant voeren si verherghen
So dat hem al of wort te broken
Ende noch so wart mee ghewroken
Maer dat de doot de niet en spaert
Den keyser trac ter langher vaert
Hi sciet henen van desen leuene
Als men screef .xjc. xxx. en seuene
Te groten ghelucke ende te gheualle
Van arensberghe ende van kuuc alle
Want si keerden te hant te lande
Ende boden grauen diedrike de hande
Ende worden aldaer sine man
Dus quamen si des soendinx an
Als men screef ons heren iaer
C. ende .xl. daer naer
Voer graue dideric met groten here
Jnt heilighe lant van ouer meer
Toten heilighen graue ons heren
Ende daer hi thuus wilde keren.

Het rijm van Melis Stoke doet de leesbaarheid van de tekst geen goed. Daarom is het aardig om te lezen wat een latere middeleeuwse schrijver Johannes de Beke, over deze kwestie noteerde: In 1364 maakte hij zijn werk af: ‘CRONIKEN VAN DEN STICHTE VAN UTRECHT ENDE VAN HOLLANT’. Ook hij baseerde zich op de teksten uit Egmond. Hij werkte daar. Hij putte herkenbaar uit dezelfde bron als Stoke, en wellicht gebruikte hij ook de rijmkroniek. Zijn verhaal concentreerde zich op bisschop Andries. Lexmond is in zijn verhaal één van de ‘stichten’ die in de as werd gelegd.

In desen tiden Florens die men die swarte hiet, versette hem tieghen Grave Dideric sinen broeder, waerom dat hi Hollant rumen moste ende voer totten Westvriesen ende wart haer hulper tieghen sinen broeder, ende toech mit haerre hulpe ende verbrande Alcmaer ende die kerke ende oorloghede een gans jaer die Kenemaers. Ende hem sijn bi ghecomen meentelude van nywer macht ende van naturen ghierich. Ende toghen rnit desen Fiorens rnit heercracht alle Kenemerlant (doer) ende verbranden alt lant ende Grave Diderics woningen mede al tot Haerlem toe ende tieghen der nacht toghen si weder in Vrieslant. Grave Dideric versamende een deel wapentuyrs ende overvel dieghene die mitten Vriesen anghespannen waren tieghen hem, daer hi na sinen wille sekere ghiselen of nam.

Lotharius die keiser, die haer beider oem was, vernam die mare van deser twidracht ende sende enen sijnre princen in Hollant, dat hi dese twee broeders versoenen soude.  Ende alse dese twidracht gheleit was, begonde dese selve Florens enen nywen kijf, daer hi cortelike daerna om dootgheslaghen wert. Want Godevaert van Aernsberch ende Herman van Kuyc, beide twee vermaerde graven ende lieve ghebroedere, hadden ene nichte, hiet Heilewich, ende was Aleiden hoerre suster dochter ende Arnolds van Rochem haers mans. Dese Heilewich nam grave Heerman van Kuyc in sine hoede nadat haer vader ende haer moeder ghestorven waren, want hi hoer oem was. Dieghene die deser joncfrouwen dienres waren, aensaghen des voerseiden Florens manlicheit ende sine doghet, ende wouden hem hulden ende gheven hem dese voerseide joncfrouwe te wive. Mer die grave Heerman van Kuuc mitter hulpe grave Godevarts ende des bisscop Andries en wouden des hilix niet ghehenghen ende wederstont desen Florens rnit al sijnre cracht. Die van Utrecht lichte om anxt van den keiser of om liefie van den grave Diderike, so gaven si desen Florens in hoer stat te comen ende weder uut alst hem gadelic was, ende deden hem oec mede hulpe te veel tiden, also dat dese selve Florens rnit crachte brande in den Stichte Lexmonde ende andere dorpe in versmadenis des bisscop Andries.

Heerman die grave van Kuuc voerseit, alse dit gheschiet is, pensede, hi wouder laghen om leggen al heymelike ende vaen desen Florens, dien hi rnit openbaerre viantscap niet en mochte wederstaen, ende leide hem laghe buten den mueren bi der stat van Utrecht ende huyde daer sijn wapentuyrs daert heimelic was in der doncker nacht, die daer wachten alse Florens uutcomen soude te jaghen rnit sinen jonghen gheselscap, also hi ghewone was. Ende alse die dach opginc ende die sonne verlichte die eerde ende die ripe opten velde lach, quam Florens heerlike uter stat rnit x jongelingen die valkenaers waren, ende quam onverhoeds in sijnre viande laghen alse dies niet en wiste. Ende alse hi dat sach sloech hi sijn paert mit sporen ende rumede hem den breidel ende keerde hem ter stat wart. Mer hi storte neder mitten paerde ende sine viande vervolgheden ende sloeghen doot mit groten nide.

Lotharius die keiser, dien herde lede was om sijns neven doot, ende nam Heermanne van Kuuc rnit recht ende rnit oordele sijnre princen die weerdicheit sijns namen, die tevoren over alle land grave ghehieten was. Grave Dideric van Hollant, om wrake van sinen broeder voer hi mit crachte int lant van Kuuc ende warp die castele neder ende verbrande die dorpe ende vernielde alle die heerlicheit oft ene wostine ware, ende Heermanne verdreef hi uut sinen lande. Ende ten lesten na des keisers Lotharius doot wert Heerman des graven Diderix man ende swoer hem hulde ende quam weder op sijn goet, ende die bisscop Andries wart weder in sijn bisdom gheset.

In dienselven jare een ridder die Fulcolt hiet, ende also men seide die mede sculdich was an Florens doot, ontquam uten laghen die grave Dideric om hem gheleit hadde ende swam over den stroem der Mase mit sinen peerde. Die hem seer verblide omdat hi der doot ontgaen was ende maecte daerna van sinen castele dat Beme hiet een cloesterkerke, daer hi mede versoende, ende mede ten love Gods dat hi der doot also ontgaen was. Ende daer worden in ghebrocht heilighe manne, monicke der oorden van pre-monstreit, die ghenomen worden uten clooster van sunte Mariënweerde. In denselven jare die bisscop Andreas sette xii priestere van der kerke tot Staveren om hoer oneersame leven ende brochte daer weder van Oestbroec, beide monicke ende nonnen, ene conventis vergaderinge.

Dese bisscop voerseit berechte dat bisdom xi jaer ende starf in den jaer ons 90 Heren m c xxxviii optie ix. kalende van julius ende wert begraven mitten anderen eersamen bisscoppen tot Utrecht.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *