Lexmond in de Tweede Wereldoorlog

KRONIEK
2005-2

IN LEXMOND GEBEURDE NIETS …………

Walter van Zijderveld

Het boek met bovenstaande titel verscheen in april 1995 en in tussentijd zijn er nog meer feiten boven water gekomen. Het leek een goed idee om nu, tien jaar later, de aanvullende gegevens aan u door te geven en een paar fouten te herstellen. Uiteraard kunnen ook hierin onvolkomenheden zitten, alhoewel gepoogd is de informatie zoveel mogelijk te controleren.
Voor de geïnteresseerden: het boek is nog te koop bij W. van Zijderveld, Berkenlaan 7, Lexmond, voor de prijs van € 13,50.

Vee uit de Betuwe

In de eerste dagen van de oorlog werd er vanuit de Betuwe veel vee aangevoerd (pag. 22). Dat kwam via Hei- en Boeicop naar Lexmond. De dieren moesten uiteraard lopen. Er was veel te weinig bege-leiding en dat leidde tot chaotische taferelen. Onderweg werd er niet of nauwelijks gemolken, waardoor de koeien het benauwd kregen en veel en hard loeiden. Onderweg werden er zelfs nog enkele kalveren geboren!

In Lexmond aangekomen, werden de koeien opgevangen op de Bastaard, dat is een perceel land ten westen van de Bastaardkade, ongeveer tussen de huidige boerderij van Van Duuren (Kraayendaal 8) en de iets verder naar het westen gelegen boomgaard. De koeien liepen hier los, maar op het weiland naast Arie Zijderveld werden ze aan de lijn gezet. Waarom dit werd gedaan, is niet duidelijk. Vanuit de Bastaard werden de koeien gedistribueerd over andere Lex-mondse boeren.

De LO

In november 1942 zag de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers (LO) het licht. In veel gemeenten werd een afdeling hiervan opgericht en op pag. 85 werd verondersteld dat Cees Bos uit Achthoven de plaatselijke contactpersoon was. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn geweest. Samen met de gereformeerde dominee Zemel en de veearts H.H. van den Brink, beiden uit Vianen, heeft hij niet lang daarna de regionale LO-afdeling opgezet.

Herdenkingstegel van Wim van Cappellen, die in Lexmond was ondergedoken.

In Lexmond deed de gereformeerde dominee D.J. Coumou ook mee. Zo regelde hij dat de Ottolander Teus Verrips bij Govert Scherpen-zeel kon onderduiken. Verrips werd daar naartoe gebracht door Marius Bos, de zoon van Cees Bos uit Achthoven.

Er was ook een onderduiker bij de groep aangesloten. Deze heette, volgens zijn valse persoonsbewijs, Martin Jacob Dijkshoorn, maar in werkelijkheid Marius de Jong. Hij kwam uit Haarlem en was in Lexmond ondergedoken bij Versluis in Achthoven. In het artikel De Boeren van Lakerveld tijdens Wereldoorlog II, dat in het volgende nummer wordt opgenomen, vertelt Peter van Toor meer over hem.

Bonkaarten verspreiden

In hetzelfde artikel vertelt Peter van Toor dat hij en zijn tweelingbroer Dirk bonkaarten voor de onderduikers verspreidden. Dat ging goed van maart 1943 tot 26 juni 1944, toen ze bij een grootscheepse razzia in Ameide werden gearresteerd.

Op pagina 117 van In Lexmond gebeurde niets ……… wordt vermeld dat ze zilveren muntstukken bij zich hadden. Dit blijkt niet juist te zijn, maar wel had Peter van Toor bij zijn arrestatie twee vellen bonkaarten in zijn jaszak, die hij bij G.H. Spek in Tienhoven had moeten afleveren. De bonkaarten moest hij zien kwijt te raken voordat de overvalwagen zijn bestemming had bereikt. Dat was het beruchte hoofdkantoor van de Sicherheitsdienst (SD) op de Heemraadssingel. De vrachtwagen waarin de arrestanten werden vervoerd, had een zeildoeken overkapping, met aan de binnenkant horizontale latten. Langs de zijkanten stonden zitbanken. De bonkaarten gewoon naar buiten gooien ging niet. Dit zou trouwens veel te gevaarlijk zijn geweest, want achter de vrachtauto reden enkele motoren van de Feldgendarmerie. Goede raad was duur. Van Toor versnipperde de bonkaarten in zijn jaszak, zo goed en zo kwaad als dat ging. Daarna stopte hij de snippers tussen het tentzeil en de latten. Dat moest zo onopgemerkt mogelijk gebeuren, want op de achterklep zaten een paar mannen van de ophaaldienst met hun geweer tussen de knieën geklemd. Gelukkig hadden ze niets in de gaten en ruimschoots voordat Rotterdam bereikt was, waren de bonkaarten verdwenen1.

De in Kortenhoeven neergekomen Duitse vlieger
Het succesvolle Duitse jagertype Messerschmitt ME-109

Op woensdag 28 juli 1943 rond twaalf uur ’s morgens, stortte, na een luchtgevecht, een Duits vliegtuig neer. Het was een Messerschmitt, type Bf-109 G-6, waarmee een topsnelheid van ruim 600 km/h kon worden behaald. Het vormde een onderdeel van de eerste Gruppe von Jagdgeschwader 3 (I./JG3). De naam van de piloot was Luite-nant Kurt Roisch. Zoals beschreven op pag. 106-107 in het boek, werd hij zwaar gewond naar een ziekenhuis in Utrecht afgevoerd, waar hij twee dagen later, op 30 juli 1943, aan zijn verwondingen overleed.

Op 28 juli 1943 kwamen de vlieger en de brokstukken op de aangegeven plaatsen neer. 1-de motor, 2-de romp met de vleugels, 3-het staartstuk en 4-de vlieger. De rijksweg bestond toen nog niet.

Het vliegtuig vloog, net voor het neerstortte richting Meerkerk. Het ontplofte in de lucht en kwam in drie stukken naar beneden.
Het recht afgebroken, ongeveer zes meter lange, staartstuk (3) kwam terecht in de sloot, die net ten westen van de toen nog niet bestaande boerderij van A.M. van Duuren, Kraayendaal 8 loopt. De roerflappen werkten zelfs nog. Het staartstuk was in lengterichting in de sloot terecht gekomen.
De romp met de vleugels (2) kwam neer in de sloot ten oosten van de huidige boomgaard aan de Kraayendaal. De romp lag ongeveer in langsrichting boven en in de sloot en beide vleugels lagen op het land. In deze vleugels zaten de mitrailleurs.

De motor kwam iets verder naar het westen neer (1), in de scheidingsloot die tussen de percelen achter de huizen Lakerveld 84 en 86 (Het Kwartelnest) liep. Dit is de motor die op pag. 108 werd vermeld en waarvan toen de herkomst niet bekend was.

De piloot kwam neer in de griend (4), die toen bij de Kortenhoevense Wetering lag. Zoals in het boek is beschreven, was de Feldgen-darmerie snel ter plaatse. Waarschijnlijk had de gewonde vlieger zijn parachute nog om, want de Duitsers vroegen hem om zijn mes. Hij antwoordde dat dit in zijn linker broekzak zat en hiermee zullen ze wel de lijnen van de parachute hebben doorgesneden.

De vlieger was dus in Kortenhoeven neergekomen, maar de staart in Kraaiendal en de romp en de motor in de polder Oost-Lakerveld2.

De Paasdam

Op pag. 91-96 wordt beschreven hoe West-Lakerveld onder water werd gezet, nadat de Paasdam was gemaakt. Op de middelste foto van pag. 95 is niet Gijs, maar Arie de Ruiter afgebeeld.

Tijdens de gehele inundatie-periode is bij molenaar Van Wijk, die bij de Vlietmolen aan de Zouwe woonde, een Rijksduitser gelegerd geweest, die erop moest toezien dat niemand het onder water gezette gebied betrad. De jongens die zich in dat gebied waagden, werden door hem weggejaagd.

Pas ver in zomer van 1945 was de polder weer droog. Op het laatst groeide er veel lis en waren er veel eieren van meeuwen te vinden.

Uitvoerder/Opzichter De Koning

De Paasdam werd gemaakt van 3 tot 15 april 1944 door de Heidemaatschappij, waarbij regionale werkmensen het werk moesten doen. De uitvoerder voor de Heidemaatschappij was de heer De Koning uit Culemborg. Het was een lange man. Hij lag in de kost bij de familie J. Bosch, Lakerveld 81. Nadat de Paasdam gereed was gekomen, verbleef hij nog vaak hele perioden bij de familie Bosch, zogenaamd om van daaruit zijn legale zaken te regelen. Hij had een kamertje op de hooizolder, met een klein raam. In het kamertje bevond zich een bedstee. Het kamertje was erg rommelig en smerig, maar de dochters Toos en Ida mochten het nooit schoonmaken of het bed opschudden. Ook de spinnen in het raampje moesten blijven zitten. Waarschijnlijk was dit om het kamertje er zo onbewoond mogelijk te laten uitzien.

De boerderij van J. Bosch, Lakerveld 81

‘s Winters verbleef De Koning vaak in het stookhok, in plaats van in het kamertje. Het stookhok was een apart gebouwtje, waarin het ’s winters warmer was dan in het kamertje. Het stookhout lag in een bak in het stookhok. De meisjes Bosch mochten de houtbak nooit leeg stoken. Om te voorkomen dat Ida of Toos dat toch zouden doen, was hen verteld dat er een muizennest in de houtbak zat. Om hen daarvan te overtuigen was daarop een dode muis gelegd. Daar waren de meisjes bang voor en ze wilden toen vanwege de muizen amper meer stoken. ’s Zomers werd in het stookhok kaas gemaakt.

De Koning praatte veel met mevr. Bosch. Dat deed De Koning ook met de heer Kleingeld, een man die bij Schep was ondergedoken. Die gesprekken gingen vast niet allemaal over koetjes en kalfjes, want De Koning zat in het verzet. Agent Schrijvershof was als informant daar ook bij betrokken. Ze spraken dan ook vaak met elkaar op een beschutte plek. Geheime aanwijzingen werden door Schrijvershof via een melkbus aan De Koning verstrekt. Dat ging als volgt: De melkrijder haalde dagelijks drie volle melkbussen bij Bosch op, die aan de kant van de weg gereed stonden, en zette daar drie lege melkbussen voor in de plaats. Na verloop van tijd werden die dan door Bosch binnengehaald. Wanneer de melkrijder iets zakelijks had te melden over het ophalen of zoiets, deed hij bij een lege bus een briefje tussen deksel en bus. Er was nog een ander die soms papiertjes in een lege melkbus deed. Dat was agent Schrijvershof. Alleen was zijn papiertje niet beschreven, maar blanco.

Wanneer Bosch het blanco briefje in een lege melkbus vond, gaf hij het meteen aan De Koning, die dan wist wat hem te doen stond en direct voor enige tijd vertrok. Het ging allemaal heel in het geheim. Zelfs mevrouw Bosch wist niets van het gedoe met de briefjes.

Schrijvershof zat in een benarde positie. Voor de buitenwacht en de Duitsers moest hij de schijn ophouden dat hij alleen maar zijn politietaken vervulde en moest met zijn illegale activiteiten geen argwaan wekken. Hij kon dan ook niet alles doen wat hij wel wilde. Veel mensen doorzagen dit spel niet en namen het hem kwalijk dat hij niet nog meer deed.

De onderduiker Kleingeld
De achterste koe wordt gemolken door onderduiker Kleingeld. Hij is nog net zichtbaar tussen beide koeien.

Arie Kleingeld was een bijzondere onderduiker. Hij was schipper en had zijn schip laten zinken toen hij voor de Duitsers moest gaan varen. Daarna dook hij onder bij Cornelis Schep, Lakerveld 63. Hij was klein en had pikzwart haar en was getrouwd met een Russische vrouw. Hij was erg brutaal en durfde veel. Hij sprak vloeiend enkele talen. Het was  een bijzondere man en had ook een bijzonder geloof. Hij was Mormoon.

Hij had op een deel van de zolder in het achterhuis, op de plaats waaronder een klein stalletje was, een ‘huisje’ gemaakt van pakken stro en hooi, waarin hij woonde. Hij ging ernaar toe door een groepdeurtje van de stal, waar de koeien stonden, en klom vandaar naar boven, zonder ladder. Evenals de meeste onderduikers, werkte hij gewoon mee op de boerderij.

Hij luisterde daar ook naar de geheime radiozender. De radio was van hemzelf. Goof en Arie, de zonen van Schep, mochten niet meeluisteren, omdat ze anders medeplichtig werden. Zoals reeds verteld, praatten Kleingeld en De Koning relatief veel met elkaar.

Het kacheltje dat door de onderduiker Kleingeld en Goof Schep werd gebruikt in de  Lexmondse grienden.

Wanneer de grond hem te heet onder de voeten werd, bijvoorbeeld doordat er een razzia dreigde en hij ge-waarschuwd werd door agent Schrijvershof, vluchtte hij, vaak in gezelschap van Goof Schep, de zoon van zijn kostgever, per schouw naar een griend, waar-schijnlijk Scharperswijk. Om water of eten te koken of om zich te warmen, hadden zij een klein kacheltje bij zich.

De vrouw van Kleingeld was ook ondergebracht bij Schep. Het was een dame om te zien, met opgestoken haar.
De kinderen van Kleingeld waren ook her en der in Lexmond ondergebracht, onder andere bij Frans den Hartog. Ze mochten om veiligheidsredenen niet naar hun vader toe, maar hadden het ook goed. In het dorp wist men niet beter of het waren kinderen van evacués.

De streken van Kleingeld

Kleingeld was een ondernemende jongeman, die veel kattenkwaad uithaalde en plezier maakte. Hij trok veel op met Arie Schep. Op het dorp ging hij door voor een evacué, maar had geen Ausweis of persoonsbewijs.
Arie Kleingeld en Arie Schep waren op een dag aan het knotwilgen knotten. Kleingeld zaagde een tak van een boom af waarop Arie Schep zat. Die maakte een smak, maar ze zijn altijd vrienden gebleven.

Na de oorlog overhandigde Kleingeld aan een Amerikaanse soldaat, een stengun, die in een houtkist, die in de schuur stond, verborgen had gelegen. Mevr. Bosch heeft waarschijnlijk geweten dat de stengun daar verborgen was. Ze was opgelucht toen hij werd overgedragen.

Op een dag in de laatste oorlogswinter kwamen een aantal Duitsers bij Schep het erf oprijden met een vrachtauto. Ze vorderden de konijnen van Arie Schep en terwijl ze daarmee bezig waren, haalde Arie Kleingeld een paar zakken voer van de wagen en verstopte die. Er is nooit gehoord of de Duitsers die later misten.

Het land van de boeren van West-Lakerveld stond vanaf april 1944 onder water en daardoor hadden ze geen of te weinig gras of voer voor hun koeien. Ze kregen van hogerhand suikerbieten toe-gewezen, die ze moesten halen in Dalem, waar een verdeelcentrum was. In die streek werden veel suikerbieten geteeld.

Op een dag gingen Goof Schep en Arie Kleingeld bieten halen in Dalem. Ze gebruikten daarvoor een oude boerenwagen, die nog stamde uit de negentiende eeuw, dus zeker vijftig jaar oud was. Hij was voorzien van een schemel waarop een versiering was aangebracht met het jaartal waarin de wagen was gemaakt. Onderweg reed een Duits sprekende landwachter op de fiets hen achterop en vroeg waar ze naartoe gingen. Ze toonden de vergunning om bieten te mogen halen in Dalem. Belangstellend vroeg hij welk jaartal op de wagen stond, waarop Kleingeld, die vloeiend Duits sprak, zei: “Zo oud zal jij wel niet worden”. De landwachter zei verder niets, maar reed snel verder. De schrik sloeg Goof om het hart, want de landwachter zou na zo’n opmerking best wel eens iets kwaads in de zin kunnen hebben. Hij stuurde Kleingeld van de wagen af, vertelde dat hij verder maar moest gaan lopen en zei dat hijzelf wel zou zien waar hij terecht kwam. Hij ging in elk geval niet naar Dalem, bang dat de landwachter hem daar zou opwachten. Pas de volgende dag kwam hij weer thuis, maar zijn wagen was nog steeds leeg. Een paar dagen later verscheen ook Kleingeld weer. Er zijn toen wel wat hartige woorden gesproken, maar de vriendschap is gebleven, tot hun dood toe.
Een week later is Goof Schep opnieuw naar Dalem gegaan en kwam met bieten terug.

Elektriciteit in het laatste oorlogsjaar

Toen er in het laatste oorlogsjaar geen elektriciteit meer was, konden de boeren toch elektriciteit krijgen om bij te lichten wanneer een koe moest kalven. Hiervoor moest in een kastje in de elektriciteitspaal, die normaliter langs de weg stond, een stop worden gedraaid, waardoor de vaste verbinding van de paal naar de boerderij van stroom werd voorzien. De heer Schilt uit Lakerveld beheerde de stoppen en moest erop toezien dat ze alleen bij het kalven werden gebruikt. Wanneer een boer licht nodig had, draaide Schilt zelf de stop in het zekeringkastje, dat zich bovenaan de elektriciteitspaal bevond. Schilt gebruikte hiervoor klimijzers.

Luisteren naar de Engelse radio

Kleingeld was één van de weinigen in Lakerveld die naar de Engelse zender luisterde. Verreweg de meeste boeren in Lakerveld deden dit niet. Dat vonden ze veel te gevaarlijk. Ook de onderduikers die bij de boeren waren, deden dit niet, omdat ze anders hun gastgezin in gevaar brachten. De boeren hadden wel meestal hun radio verstopt.

Van de Lakervelder Schilt kreeg Kleingeld in de laatste oorlogswinter een stop en tapte hiermee ’s avonds laat vanaf een lichtmast elektriciteit af. Hiervoor moest hij in de lichtmast klimmen. Dat deed hij zonder klimijzers. De elektriciteit was nodig om naar de Engelse zender op de radio te luisteren. Schilt zat ook in het complot, want Kleingeld mocht de stop houden, terwijl Schilt voor andere boeren de stop na het kalven weer weghaalde. Zou Kleingeld worden gesnapt, dan kwam ook Schilt in de problemen. Van dit alles was Schrijvershof op de hoogte.

Op een avond in de winter 1944/45 zat Kleingeld in de paal, toen hij een colonne Duitsers hoorde aankomen. Hij liet zich vlug naar beneden glijden en rolde daarna de naastgelegen sloot in. Hij bleef onopgemerkt, maar kwam wel nat en onder de modder thuis.

Kleingeld en Schilt deden in het dagelijks leven alsof ze elkaar niet kenden en praatten nooit in het openbaar met elkaar.

Onderduiker L. Lecomte

Van Leendert Lecomte wordt in de volgende Lek en Huibert Kroniek een door hemzelf geschreven verhaal opgenomen. Hierin vertelt hij hoe hij in november 1944 met een ‘collega’ eerst onderdook bij Schep en daarna bij Bassa, die schuin aan de overkant woonde. Er is echter nog meer te vertellen, waarbij de rol van dokter Schuckink-Kool goed wordt belicht. Toen Lecomte bij Bassa was, bleek dat hij schurft had. Dat was een ziekte die in die tijd wel meer voorkwam. Toen  Bassa, evenals de meeste andere Lexmonders, in eind december 1944/medio januari 1945 verplicht werd evacués op te nemen, was er geen plaats meer voor Lecomte en zijn ‘collega’. Lecomte ging toen naar J. Bosch.

Onderduiker Leen Lecomte aan het melken.

Bij Bosch werd hij goed verzorgd. Onder het mom eens te komen kijken naar opa Bosch, die maar één been had, werd dokter Schuckink-Kool gehaald. Opa Bosch mankeerde uiteraard niets, maar voor een onderduiker kon je nu eenmaal niet openlijk een dokter laten komen. dokter Schuckink-Kool schreef dan een behandeling en medicijnen voor. Dat ging zo verschillende malen. Toen Bosch om de rekening vroeg, zei dokter Schuckink-Kool dat hij de kosten wel voor zijn eigen rekening zou nemen.

Neergestort vliegtuig in Oost-Lakerveld

Het verhaal hiervan is uitgebreid beschreven op pag. 149-153, maar toch zijn er nog enkele toevoegingen te maken. De datum blijkt 11 september 1944 te zijn. Het vliegtuig was een P-51D Mustang (serial 44-13689) die gebouwd was door de North American Aviation fabrieken.

Een North American P-51D Mustang.

In het laatste oorlogsjaar konden de Mustangs de Amerikaanse bommen-werpers helemaal tot Berlijn escorteren, dit dank zij de afwerpbare brandstoftanks. Het was de beste Amerikaanse jager uit de Tweede  Wereldoorlog. Het neergestorte vliegtuig behoorde tot de 359th Fighter Group/369th Fighter Squadron en de volledige naam en titel van de vlieger was eerste luitenant Ivan B. Hollomon. Hij heeft inderdaad kunnen ontsnappen en heeft het vrije westen gehaald.

De eerste met wie hij gesproken heeft, was de onderduiker Frans van de Laar, die bij A. Kon was ondergedoken. Maar dat was niet de eerste Hollander waarmee hij, zij het van een afstand, contact had. Dat waren de achttienjarige Toos Bosch (met vlechtjes) en haar de zestienjarige zus Ida (met pijpenkrullen). Ze waren in de wei bij de gebroeders De Jong op Oost-Lakerveld om de koeien op te halen, zodat ze die vooraan het land konden melken. Dat land lag achter het huis van Oskam, Lakerveld 206. Op dat moment werd de Amerikaanse jager neergehaald door Duits afweergeschut. De vlieger redde zich per parachute en kwam vlak bij een sloot neer. Dat was iets ten oosten van de plek waar de meisjes aan het melken waren. Ze lieten de koeien in de steek en holden in de richting van de vlieger om te kijken wat er aan de hand was. De vlieger was in deze omstandigheden echter niet gecharmeerd van de komst van twee meisjes en beduidde met zijn vinger dat ze niets moesten zeggen en terug moesten. Dat begrepen ze gelukkig en ze gingen weer naar de koeien, na eerst nog naar de griend langs het kanaal te hebben gewezen, waar Van Dijk woonde. Daarna moet Hollomon de onderduiker Frans van de Laar hebben ontmoet.

De meisjes begrepen dat ze de aandacht af moesten leiden en begonnen de koeien, die zoals altijd in een rij achter elkaar naar voren liepen om te worden gemolken, uit elkaar te drijven, omdat ze wel verwachtten dat de Duitsers zouden komen. Het uit elkaar drijven ging met geschreeuw en gehol gepaard, zodat voorbijgangers wel de indruk moesten krijgen dat de meisjes het te druk hadden om veel aandacht aan een neergekomen vlieger te besteden.

De Duitsers lieten inderdaad niet lang op zich wachten. Ze vroegen aan de meisjes waar de vlieger was geland, maar die verstonden niets van wat ze zeiden. Bovendien keken ze niet naar de griend, maar naar de andere kant. De Duitsers begrepen dat ze niet wijzer van hen werden en dropen af.

Duits vliegtuig in geïnundeerd gebied

Op pag. 153 wordt beschreven hoe een Duits vliegtuig rond de jaarwisseling 1944/45 neerstortte in het onderwater gezette West-Lakerveld, achter een kleine boomgaard. Het blijkt dat dit precies in de nieuwjaarsnacht 1944/45 gebeurde. Het vliegtuig was een Ju-88 met kentekens 4R+BS. Het type Ju-88 was een bommenwerper van de Luftwaffe, die ook als nachtjager werd ingezet.

Een Junker Ju-88 bommenwerper.

Er waren vier bemanningsleden aan boord, die allen om het leven kwamen. Het waren:
Oberleutnant (eerste luitenant) Hartmut Meier
Feldwebel (sergeant-majoor) Arthur Gutzeit
Obergefreiter (korporaal) Thowald Wettern
Oberfeldwebel (adjudant-onderofficier) Walter Donath

De Duitsers waren spoedig ter plaatse en haalden drie lichamen uit het wrak. Ze werden in het achterhuis van J. Bosch (Lakerveld 81) neergelegd en uit piëteit door mevr. Bosch met een laken bedekt. De zakboekjes hadden de Duitsers uit de zakken van de omgekomen vliegers genomen en zittend aan de tafel in de huiskamer van Bosch, schreven ze hieruit de gegevens over. De vierde inzittende is in maart/april van dat jaar gevonden door Gart de Vaal en Henk Hol, toen ze aan het vissen waren met de fuik.
Uit de officiële gegevens blijkt dat er dus vier inzittenden waren, en niet zeven, zoals op pag. 153 is vermeld.

Andere gegevens van vliegtuigen

De Duitse vliegtuigromp die geladen is op de vrachtauto (pag. 27), is van een Heinkel-bommenwerper, type He-111 van het 1ste Staffel von Kampfgeschwader 4 (1./KG.4), met kenteken 5J+CH, waarbij de opgeschilderde letter C de roepletter was. Dit onderdeel heeft meegedaan aan de operaties boven Nederland in de meidagen van 1940 en bombardeerde Rotterdam. Uit de foto van de vliegtuigromp blijkt dat deze Heinkel ergens in Nederland een perfecte noodlanding heeft gemaakt. De He-111 was één van de voornaamste Duitse bommenwerpers. Later vloog dit type vanaf bases in ons land ook naar Engeland.

Een Heinkel He-111.

 

In de nacht van 21 op 22 juni 1943 werd een Canadese Halifax neergeschoten, die in de Lek bij Jaarsveld neerkwam (pag. 75-80). Op pag. 78 is abusievelijk een Lancaster afgebeeld. Daarom nu een afbeelding van een Halifax.

Een Handley-Page Halifax-II
In het huis Achthoven 7 was veel mogelijk

Op Achthoven 7 woonde het gezin Leendert de Jong. Het bestond uit vader, moeder, drie zoons en twee dochters. De oudste zoon, Aart, was in 1934 voor zijn nummer in dienst gekomen en bij de mobilisatie van 1940 weer opgeroepen. Bij het uitbreken van de oorlog was hij gelegerd in de Peel. Reeds in de eerste oorlogsdagen moest zijn regiment zich terugtrekken, richting ’s-Hertogenbosch. Tijdens een rustpauze in het, nog geheel door burgers bewoonde, gesticht St. Jozef vlak bij die stad, werd dit door de Duitsers omsingeld. De groep soldaten ging daarop, om de burgers te sparen, naar buiten, gaf zich over en werd gevangen genomen. De groep werd afgevoerd en naar een kamp boven Berlijn gebracht. Pas op 11 juni 1940 keerde A. de Jong in Lexmond terug en ging weer bij zijn ouders wonen. De terugreis werd per trein gemaakt, samen met nog drie andere Lexmonders. Veel rust kreeg hij niet na zijn thuiskomst, want reeds de volgende dag werd hij ingezet voor de torenwacht.

Medio 1943 moest Aart de Jong zich in Leerdam melden bij het Arbeidsbureau om weer in gevangenschap te gaan. Omdat hij los arbeider was en bij fruitboeren en in de grienden werkte, kon hij geen Ausweiss krijgen. Dat kregen alleen mannen die onmisbaar waren voor bijvoorbeeld de voedselvoorziening of oorlogsindustrie. Hij en twee broers, die ook een oproep hadden ontvangen, gooiden de oproep in de kachel en hebben nooit meer iets gehoord. Aart de Jong dook toen meteen onder bij zijn oom A. Versluis, die in de (nu verdwenen) molenstomp aan de Zederikkade woonde. Een jaar later, in de zomer van 1944, werd hij actief bij het gewapende deel van het verzet, de SG/BS groep (zie p. 121, 162-167, enz.). Zijn vader, Leendert de Jong, leed aan een ernstige vorm van reuma en was al vijftien jaar bedlegerig. Hij overleed in 1943, toen Aart nog ondergedoken was.

Achthoven 6-7, met op de achtergrond de Lekdijk. Aanvankelijk bestond het pand uit drie woningen, maar in ons verhaal was dit reeds gereduceerd tot twee. De fam. L. de Jong woonde in het grotere, westelijke deel.

Op Achthoven 7 bleven toen achter zijn weduwe, Maaike Versluis, en de vijf volwassen kinderen (Aart keerde terug naar huis), variërend in leeftijd van 21 tot 29 jaar. In huis waren toen ook twee opa’s, waarvoor ze moest zorgen, en een zieke a.s. schoonzoon, Jan Ernst, die TBC had en in een tent op het erf huisde.

Achthoven 7 was een klein huisje, want dit adres besloeg maar ongeveer tweederde deel van het pand. Het andere éénderde deel was nr. 6 en werd bewoond door opa Aart de Jong, één van de opa’s waarover de weduwe ook de zorg had.

De ruimte onder de zoldervloer, waarin volgens zeggen de onderduiker zich bij onraad verstopte.

Daarenboven had ze ook nog de zorg voor een onderduiker, Arend den Ouden uit Rotterdam, die ook nog in dat huisje een plaats gevonden had. Bij onraad verdween hij naar de zolder, die met een trapleer bereikbaar was. Daar zat een luikje in de vloer, waardoor, volgens zeggen, men in een 40 à 50 cm hoge ruimte onder de zoldervloer kon komen, en daarin verdween hij. Er kon dus veel in dat huisje.

Vrij snel na Dolle Dinsdag, 5 september 1944, moest Arend den Ouden het huisje echter verlaten, want toen werden drie of vier weken lang twee Russen, die uit Duitse dienst waren gedeserteerd, bij de wed. De Jong en haar vier kinderen ondergebracht. Zij hadden als onderofficier gediend bij het Duitse Rode Kruis. De onderduiker is toen elders ondergebracht, en de twee Russen deelden nu een aantal weken hetzelfde lot.

Opa Aart de Jong verhuisde in de loop der tijd naar nummer 7 en in 6 kwam een familie uit Den Haag, bestaande uit vader, moeder en een dochter. Die zijn tot eind 1947 gebleven.

Auto’s ‘organiseren’

Op pag. 87-88 wordt verteld hoe Leen Stok met enkele andere leden van de KP (Knokploeg) in de zomer van 1943 in Vianen een auto van de Duitsers stal. Dit voorval schijnt een jaar later te hebben plaatsgevonden, in april 1944. De Chevrolet die bij de eerste poging was gestolen en naar een schuilplaats was gebracht, werd een enkele dag later door Siertsema naar Friesland gereden en daar overhandigd aan de ondergrondse.

Bij de tweede poging werden Lit en Versteeg door de Duitsers (van de Streiffendienst uit Bilthoven) gearresteerd en naar Utrecht vervoerd, waar ze van 26 april tot 2 mei in het huis van bewaring werden opgesloten. Vandaar werden ze overgebracht naar de strafgevangenis te  Scheveningen, die spottend het Oranjehotel werd genoemd, omdat daar voornamelijk verzetsmensen werden opgesloten. Reeds op 11 mei werden zij weer vrijgelaten. Ze hadden dus slechts twee weken vast gezeten3.

Doortrekkende Duitse militairen in Lakerveld

Op dolle dinsdag, 5 september 1944, brak er paniek uit  onder de Duitsgezinde Nederlanders, want de bevrijding door de geallieerden leek nog maar een kwestie van enkele dagen of weken. Dit tot vreugde van de overige Nederlanders. Ook veel Duitsers zagen het na die dinsdag niet meer zitten en in de herfst van 1944 trokken veel Duitsers door Lakerveld. Regelmatig vroegen ze ’s avonds onderdak, maar ook velen deden dat ’s morgens, omdat ze ’s nachts verder trokken en overdag dan konden rusten. Dat was veiliger, want de vliegtuigen van de geallieerden bestookten vaak de konvooien. Officieel moesten de doortrekkende Duitsers zich melden bij het gemeentehuis, waar men dan voor onderdak moest zorgen. Van die regel kwam in de praktijk echter weinig terecht.

Zo kon het gebeuren dat er in de herfst van 1944 vroeg in de ochtend bij Van Duuren op de deur werd geklopt. Toen hij open deed, drongen meteen zo’n dertig soldaten naar binnen, die hun intrek namen in het achterhuis. Ze hadden een geslacht varken bij zich, dat op het fornuis in het achterhuis werd gebraden.

De naar het noorden trekkende Duitsers voerden van alles met zich mee. Zo liep een groepje van drie of vier Duitse soldaten met een volgeladen kinderwagen voorbij. Er waren ook groepen Duitsers die een hele kudde koeien bij zich hadden. Dat konden wel kudden van 50 tot 100 koeien zijn. Vaak werden als koeiendrijvers Russen gebruikt, die in Duitse dienst waren. Ze werden door de Duitsers als tweederangs soldaten gezien. Zo heeft Van Duuren eens een groep Duitsers met hun vee moeten huisvesten, waarbij het vee in de wei, de Russen in een tochtige schuur en de Duitsers in het achterhuis bij de koeien sliepen.

Fietsenrazzia

Bij een vordering van fietsen in Lexmond, waarschijnlijk die begin november 1944 plaatsvond, werden de gevorderde fietsen gestald in de wagenschuur van Bosch. Hierbij was gemeenteveldwachter Schrijvershof aanwezig. Mogelijk heeft hij ervoor gezorgd dat de fietsen juist in deze schuur tijdelijk werden opgeslagen.  Daar had hij een reden voor, want kennelijk wilde hij de Duitsers saboteren. In de schuur waren namelijk enkele kleine hokjes die hij goed kon gebruiken. Samen met De Koning, de opzichter van de Heidemaat-schappij, heeft hij enkele fietsen van de hoop gevorderde fietsen afgehaald en deze elders in de wagenschuur in de hokjes verborgen. Later heeft Schrijvershof ervoor gezorgd dat de fietsen weer bij de rechtmatige eigenaars terugkwamen. De overige gevorderde fietsen werden wat ruimer uit elkaar gezet en zijn maar kort in de schuur gebleven. Ze werden daarna zo spoedig mogelijk door de Duitsers weggehaald.

Van een zoon van G. Schep was eens door de Duitsers een fiets afgenomen. Vader Schep plaagde zijn zoon door te zeggen dat hem dat niet zou overkomen.

Op een dag ging hij, als penningmeester van de gereformeerde kerk, naar ds. Coumou om hem zijn maandelijkse traktement te brengen. Hij zette zijn fiets tegen het hek bij de pastorie van de gereformeerde kerk, Lakerveld 20, en zette hem niet op slot. Toen hij weer buiten kwam was de fiets weg. Waren het de Duitsers niet, dan waren het wel je eigen landgenoten die je benadeelden! Stelen kwam in die tijd veelvuldig voor.

Evacués

Op 18 januari 1945 kwamen een aantal gezinnen, die uit de Biesbosch waren geëvacueerd, met hun koeien, paarden, karren en meubels aan in Lakerveld. Ze waren reeds een dag en een nacht onderweg, zonder onderdak te vinden. Dat vonden ze uiteindelijk bij P. van Duuren, W. Stravers en H. van Zessen, die allen aan de Lexmondse kant van Lakerveld woonden. Zie verder het artikel Van de Biesbosch naar Lexmond.

Op diezelfde dag kwamen in Lexmond de evacués uit de Betuwe aan (pag. 179-181). De Lexmondse evacuatie-commissie moest ze onderdak zien te krijgen, wat een hele klus was. Geen wonder dat de heren van de commissie kwaad waren omdat de drie boeren op eigen houtje de gezinnen uit de Biesbosch onderdak hadden verleend. Dat stuurde hun eigen plannen in de war, maar uiteindelijk kwam alles toch weer goed.

De evacués uit de Betuwe zijn tot half april 1945 gebleven en toen naar huis teruggekeerd. De evacués uit de Biesbosch vertrokken voor een groot deel pas eind mei/begin juni.

De gedwongen huisvesting van de evacués leverde vaak problemen op. Veel kwartiergevers en evacués pasten zich echter aan en konden daardoor goed met elkaar overweg. Toch ging het de nodige keren mis, ook tussen de evacués onderling. Zo waren bij C. Schep in het laatste oorlogsjaar evacués uit Tiel gehuisvest. Het was een oud en arm echtpaar, dat Dijkhuize heette. Ze woonden in een apart deel van het huis. De vrouw van de eerder genoemde onderduiker Kleingeld, die ook bij C. Schep woonde, keek neer op dit arme echtpaar, vooral ook omdat mevr. Dijkhuize uitslag had. De twee vrouwen hadden vaak ruzie. Mevrouw Schep moest dat dan weer sussen. Dit soort gevallen kwamen in Lexmond herhaaldelijk voor.

Ruzie door voordringen

In de gemeente vonden af en toe noodslachtingen plaats, bijvoorbeeld wanneer een koe een poot had gebroken. Soms werd in de laatste oorlogswinter ook een ‘noodslachting’ uitgevoerd wanneer er met het beest niets aan de hand was. Dat werd dan gedaan om de Lexmonders aan vlees te helpen. De politie en de gemeente zorgden ervoor dat zo’n koe dan in Lexmond bleef en daar werd geslacht. Het vlees werd door middel van een bonnensysteem verdeeld onder de niet zelf boerende Lexmonders en de evacués.

Ook het eerder genoemde echtpaar Dijkhuize, dat bij C. Schep was ondergebracht, kreeg bonnen bij een noodslachting. Omdat ze te oud waren om lang in de rij te kunnen staan bij slager Molenaar, waar het vlees kon worden gehaald, deed onderduiker Kleingeld dit voor hen.

Op een keer stond Kleingeld weer in de lange rij te wachten. Een eindje voor hem stond een oudere vrouw, die voorbij gedrongen werd door een ander. Kleingeld zei daar iets van en kreeg een grote mond terug, met als gevolg een echte ruzie. Gemeenteveldwachter Schrijvershof, die toezicht hield dat alles in goede orde verliep, arresteerde Kleingeld en sloeg hem zelfs met de gummistok. Hij sloot hem daarna een tijdje op in het cachot onder de toren. Dat was voor Kleingelds eigen bestwil, want wanneer de Duitsers zich ermee zouden bemoeien, zou dat voor de onderduiker Kleingeld niet goed aflopen. Dorpsgenoten spraken er later schande van dat Schrijvershof een onderduiker had opgepakt, maar beseften niet dat hij hem juist in bescherming had genomen. Dezelfde avond werd Kleingeld in spertijd door Schrijvershof, die zijn fiets bij zich had, weer thuisgebracht.

De familie Dijkhuize kreeg toch op tijd haar vlees, want Schrijvershof zorgde ervoor dat het bij hen werd afgeleverd, met de boodschap dat Kleingeld voor een poosje vast zat.

Duitsers op aardappelenjacht

Er waren in de hongerwinter 1944/1945 niet alleen Nederlanders die ‘de boer opgingen’, ook Duitsers deden dit. Zo ondernam in maart/april 1945 een groep Duitsers uit Vianen een strooptocht in Lakerveld. Kennelijk hadden ze in de laatste maanden van de oorlog ook niet genoeg voorraden en probeerden ze die op deze manier aan te vullen. Ze reden met een vrachtauto langs de boeren en vertelden dat ze aardappelen kwamen vorderen. Ze gaven de boer gelegenheid om een partijtje aardappelen klaar te zetten en reden intussen naar enkele andere boeren in de buurt om daar hetzelfde aan te kondigen. Daarna gingen ze weer naar de eerste boer terug om de aardappelen op te halen. Toen ze bij Van Duuren terug kwamen, die op Lakerveld 40 woonde, hadden ze in Lakerveld al een hele vracht opgeladen. Van Duuren had intussen geïnformeerd, waarschijnlijk op het gemeentehuis, of dit zo wel kon. Hem werd verteld dat de Duitsers zonder bewijs van de Ortskommandant niets mochten meenemen. Toen hij de Duitsers vroeg om hun bewijs te laten zien, trok één van hen zijn pistool en beval om hem aardappels te geven. Van Duuren, die goed Duits sprak, gaf hem daarop een grote mond en uiteindelijk dropen ze af, uiteraard zonder aardappels.

De bevrijding

Op dinsdag 8 mei 1945 trokken de eerste geallieerde troepen Lexmond binnen (pag. 208-210). Voorop reden motorrijders en jeeps en daarachter kwamen vrachtauto’s en rupsvoertuigen. Die laatsten maakten uiteraard veel lawaai in het stille dorp.

Het was een afdeling van het Canadese leger, die voornamelijk uit Belgen bestond. Dat was voor sommigen wel een teleurstelling om ze nu Belgisch in plaats van Engels te horen spreken! De voorop rijdende militairen trapten alle Duitse borden omver. De aanwijzingen die daarop stonden hadden de Duitsers nu toch niet meer nodig. Toen een paar dagen later de echte Canadezen met ongeveer vijftig tanks Lexmond binnentrokken, was die teleurstelling weg. Van Duuren, die achttien jaar in Canada had gewoond, fungeerde diverse malen als tolk voor de gemeente en kreeg daardoor veel Canadezen over de vloer.

Net na de oorlog mocht men alleen buiten de verblijfplaats reizen als daar van hogerhand toestemming voor was verleend. Dit om te voor-komen dat zwarthandelaren, Duitsers, NSB-ers’s enz. zouden vluchten. Ex-onderduiker Lecomte kreeg van agent Schrijvershof zo’n bewijs om in Rotterdam zijn papieren in orde te laten maken. In het volgende nummer zal het briefje worden afgebeeld.

Achtergelaten geweren

De Duitsers hadden ook het een en ander achtergelaten. Na hun vertrek vond men, verstopt in het rieten dak van de Gregoriushoeve, drie geweren. Eén ervan was een oud exemplaar uit 1915. De Duitsers hadden dus ook ouderwetse spullen, maar ja, Lexmond lag niet in de frontlinie en de soldaten die hier in het laatste oorlogsjaar waren gelegerd, waren ook niet meer de jongsten, dus eigenlijk niet goed genoeg om als frontsoldaat dienst te doen.

In Achthoven werd een paar maanden na de oorlog een Duits geweer van een veel later bouwjaar in een boomgaard langs de Lekdijk gevonden. Die was waarschijnlijk door een wegtrekkende Duitser weggeworpen.

Het herdenkingsmonument

Wat het aantal oorlogsslachtoffers betreft, is Lexmond er genadig vanaf gekomen. Slechts één inwoner is door oorlogshandelingen om het leven gekomen. Het was Bastiaan Bos (p. 155-156), die in het Drentse Nieuwlande door de Duitsers werd doodgeschoten. Om hen en al die anderen die hun leven in de Tweede Wereldoorlog voor ons hebben gegeven, niet te vergeten, heeft in 1995 een lokaal comité gelden onder de Lexmonders ingezameld voor een oorlogs-monument. Het bestaat voornamelijk uit een betegeld rond plateau met daarop een grote Drentse Kei en rondom een kring van leilinden. Op de kei staat de inscriptie: Hun offer verplicht tot waakzaamheid.

De Drentse kei met tekst, als onderdeel van het herdenkingsmonument.

Op 4 mei 1995 werd het monument onthuld door burgemeester T. den Breejen van Zederik, Gerrit Bos (oudste broer van Bastiaan) en Jo Schrijvershof (Zoon van agent Schrijvershof). Het werd daarna overgedragen aan de Oranjevereniging.
Bastiaan Bos werd in Lexmond begraven en op 23 maart 2005 is zijn graf door de familie Bos tijdens een korte plechtigheid overgedragen aan de gemeente Zederik. Deze zal voor het verdere onderhoud zorgdragen.

Graf van Bastiaan Bos,
Noten
  1. Toor, drs. Peter van, Boekbespreking in Hist. Ver. Ameide en Tienhoven, 2002 nr. 4; Paul Will, Gedenkklank, Ameide en Tienhoven 1933-1945, Historische Vereniging Ameide en Tienhoven, 1995, p. 53 en 61; W. van Zijderveld, In Lexmond gebeurde niets ………., uitgave auteur, 1995, p. 85, 115-117.
  2. Arnken, ing.R.A., De Ontwikkeling van het Vliegtuig, J.H.Gottmer, Haarlem, derde druk, 1946, p.144-146
  3. Ververs, M.J., Een Vrijstad bevrijd, Vianen-Hagestein-Everdingen-Zijderveld, uitgave auteur, 1995
Bronnen

Met dank aan:
A.M. van Duuren
I. Schep-Bosch
A. de Jong
Drs. Peter van Toor
D. de Jong Jz †
A. Versluis Jr
A. de Jong-Lakerveld
G.J. Zwanenburg

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *