Oost, west, thuis minder best

KRONIEK
2003-1

Het turbulente leven van Govert de Bruijn

E.M. de Bruin-ter Denge † en Dr. J.H. de Bruin †

In 1579 vestigde Henrick Petersen de Bruijn zich als secretaris te Ameide. Zijn zoon Andries was naast bierbrouwer gedurende een vijftal jaren schepen en zijn kleinzoon Pieter, behalve herbergier, ruim een kwart eeuw lang schepenburgemeester van dit stadje aan de Lek. Deze Pieter Andriessen de Bruijn huwde op 19 juli 1624 met Jannegen Jacobs Verhoeff, uit welk huwelijk zeven kinderen sproten. De vierde spruit, Govert genaamd, zal dus omstreeks 1630 zijn geboren, het jaar waarin zijn overgrootvader Henrick het tijdelijke met het eeuwige verwisselde1.

In tegenstelling tot zijn broers, die in Holland of Utrecht een ambacht kozen, ging Govert Pietersen de Bruijn met de Verenigde Oost-indische Compagnie (VOC) in zee. Uit een dossier van het hierna te vermelden proces voor het Hof van Holland blijkt, dat hij in 1654 als adelborst uitvoer met “De Gecroonde Leeuw”2. Dit 1200 ton metende, voor de Kamer Enkhuizen der VOC varende schip, vertrok op 8 juli van dat jaar “uit ’t Vlie”, moest echter wegens lekkage Goeree aandoen, vanwaar het op 3 september naar de Oost vertrok. Na een reis van ruim acht maanden, waarop vijftig doden te betreuren waren, kwam het op 12 mei 1655 te Batavia aan3.

In de jaren vijftig van de 17e eeuw veroverde de VOC op de Portu-gezen eerst Ceylon en vervolgens, met uitzondering van Goa, het grootste deel van de westkust van India. Govert werd daar als assistent in 1661 te Barssaloor (Canara) aan land gezet, met de opdracht rijst voor Ceylon in te kopen4. Vanaf 1664 werd hij vermeld als resident-hoofd van het handelskantoor aldaar5. Peper was het belangrijkste uitvoerprodukt van het commandement Malabar met hoofdplaats Cochin, waaronder Canara ressorteerde. De VOC betrok haar produkten op basis van contracten met inlandse kooplieden6. Govert scheen met één van hen, Narna Maloe, ‘die ’t meeste bedrijff van die landsnegotie onder sijn magt en monopolie heeft, een wondergroote en confidente vrindschap te hebben’, aldus een missive uit Batavia aan de Heren XVII, het in het vaderland zetelende bestuur van de VOC7. Werd Govert terecht verdacht van administratieve knoeierij of was het naijver van collega’s, die hem een slechte naam in Batavia had bezorgd, zoals hij zelf suggereerde in een brief van 26 januari 1674? Uit deze brief blijkt dat hij in 1671 had verzocht ‘een keer naer ons lieve vaderland’ te mogen doen, dat zijn ‘verlossinge’ was toegestaan, maar dat de thuisreis was uitgesteld wegens binnenlandse onlusten, waardoor hij zijn kantoor tijdelijk van Barssaloor naar Mirzee moest verplaatsen8.

Handeldrijven ten eigen bate door haar “dienaren” kwam kennelijk zo vaak voor, dat de VOC daar paal en perk aan probeerde te stellen door strenge bepalingen bij terugkeer naar het vaderland, vastgelegd in een “artijckelbrieff”, welks naleving bij ede moest worden beloofd. Zo mocht uitsluitend worden gereisd met eigen schepen, moest visitatie van persoon en bagage worden gedoogd, was het mee-nemen van geruilde, gekochte of gekregen goederen, waarvan de waarde meer bedroeg dan drie maanden gage, en van gemunt of ongemunt goud en zilver verboden; geld moest voor het vertrek worden ingeleverd tegen uitreiking van een wissel9. Govert kreeg opdracht om voor zijn vertrek ‘rekeningh, bewijs ende reliqua’ te doen aan de commandeur te Cochin. Uit een missive van deze autoriteit blijkt dat hij op 27 december 1673 was vertrokken. ‘En dewijl hij in langen tijt niet te voorschijn quam, soo bleven wij al met eenigen quaden nadacht beset, tot ons weinige dagen daernae, soo uijt Wingurla als Canara gewisse tijdingh toequam hoe hij sigh in stede van naer Cochin, naer Goa hadt begeven en aldaer was aengecomen met veel gelt, bagagie, twee meijden en een kint en terwoon bij seecker jesuijt, die hem het vaertuijch soude hebben bestelt en te dien eijnde uijt Goa naer Barssaloor gesonden, mitsgaders dat hij een tijtlangh met den Viceroij in onderlingh gesprec was geweest en aen denselven een kostelijck juweel hadde geschoncken” 2, waarna Govert op 27 januari 1674, zonder passage te moeten betalen, met het Portugese schip “St Pedro de Ratis” naar Lissabon vertrok en vandaar doorreisde naar Amsterdam10.

Govert keerde terug naar zijn geboorteplaats Ameide, waar hij op 29 november 1674 optrad als doopgetuige. Op 8 januari 1675 werd hij door Wolphert van Brederode beleend met het door hem van de erfgenamen van Wilhelmina van der Noot voor f 13.000 gekochte Huize Killesteijn met twee hofsteden en 35 morgen land te Lexmond11.

Huize Killesteijn te Lexmond (1766) door H. Tavenier.

De ene helft van de koopsom werd contant, de andere met ene schuldbrief voldaan12. Govert huwde op 10 mei 1675 als jongeman te Molenaarsgraaf met Margareta Coxius, jongedochter, die aldaar op 6 april 1651 was gedoopt als dochter van Ds. Jacobus Coxius en Agata Michiels. De VOC was inmiddels achter Goverts verblijfplaats gekomen en verzocht het Hof van Holland hem te ‘te apprehenderen ende te logeren op de Voorpoorte van desen Edelen Hove (de huidige Gevangenpoort te ’s-Gravenhage) ende voorts tegen denselven te procederen’. Dit op beschuldiging dat hij ‘sigh heeft begeven naer Goa, een stadt onder de Croon Portugal behoorende, ende voorts vandaer sonder eenigh consent ofte dimissie van de Compagnie met de Portugeesche schepen naer Portugal ende wijders vandaer hier te lande gekomen ende dat oock directelijck tegens den artijckelbrieff bij hem besworen’2. Het Hof van Holland besloot op 8 november 1675 dienovereenkomstig, waarna de VOC zich wende tot de Kamer van Justitie van Vianen, die de jurisdictie over Lexmond uitoefende, met een verzoek tot arrestatie van Govert, dat 19 januari 1676 werd ingewilligd13. Op 21 januari voldeed men aan het verzoek van de VOC om ‘appointement, waerbij stadhouder ende leenmannen van den Huijse van Vianen mitsgaders schouten ende geregten, daeronder de voorszeijde De Bruijn eenige huijsen of landen heeft leggen, mogte werden geinterdiceert om over ge-transporteert, alinatie ofte beswarenisse te staen, directelijck ofte indirectelijk, op peene van nulite ende hondert dubbelde Nederlantze rijders jegens den heer te verbeuren, dat mede desselfs meubilen mogte werden verseeckert ende geinventariseert totdat cautie voor der supplianten agterwesen ende pretensiën sal wesen gestelt’14.

Govert had getracht Killesteijn tegen het dreigend beslag veilig te stellen door het op 21 november 1675 over te dragen aan zijn schoonvader Ds. Coxius15. Laatsvermelde schrok blijkbaar terug voor de consequenties en liet deze transactie op 22 januari 1676 ‘voor de clocke drie ueren’ ongedaan maken16. De inmiddels te Lakerveld ondergedoken Govert verleende van daaruit zijn neef Andries Willemsen de Bruin procuratie om dezelfde dag tussen drie en vier uur Killesteijn en de volgende dag (zondag!) zijn roerende goederen ten onderpand te stellen aan een lening van f 15.000 à 6% van Jeronimo Nunes da Costa, agent van de koning van Portugal, te Amsterdam 17,18. De ongebruikelijke vermelding van het tijdstip in deze akten is tekenend voor de poging om justitie voor te blijven. Op 24 en 25 januari maakte de deurwaarder de beslissing van de Kamer van Justitie bekend aan respectievelijk het Leenhof van Vianen en het college van schout en schepenen te Lexmond19. Kennelijk heeft men Govert zo lang mogelijk de hand boven het hoofd gehouden. Op 29 januari vond inventarisatie plaats van de op Killesteijn aanwezige goederen en stelde Ds. Coxius zich hiervoor borg20. Govert trachtte zich uit de penibele situatie te redden door een rekest te richten aan Prins Willem III, ‘versoekende dat Uw Hoogheijt hem suppliant, als hebbende over de aghtien jaeren den dienst der voorschreven Compagnie sonder reproche waergenomen ende ontslagen zijnde, volcome verantwoordingh ende transport van sijn bewint aen den resident Robbert Lintseij vanwegen de voorschreven Compagnie gedaen ende geen ontrouwe gepleeght, de onbedaghtsaemheijt ende misslagh van al te spoedigen vertreck sonder demissie soude gelieven te pardonneeren ende van ’t vervolgh van justitie te doen ontslaen’21. De VOC, via het Hof van Holland om advies gevraagd, was het met deze voorstelling van zaken niet eens en ‘meijnen dat hij weder nae Indiën behoort te werden gesonden om sijn saecke aldaer te verantwoorden’22. Vermoedelijk werd de zaak geseponeerd.

Govert gaf weer van zijn aanwezigheid blijk op 5 augustus 1677, toen hij met Margareta voor de notaris Anthonij Delneff te Vianen testeerde, waarbij zij elkaar lijftochtten en tot universeel erfgenaam benoemden23. Op 3 oktober 1677 kocht hij het huis van zijn in-middels overleden ouders aan de Voorstraat te Ameide voor f 1.750 van zijn medeërfgenamen24. De achting voor Govert was door de gebeurtenissen niet gedaald; als tevoren werd hij in alle akten aangeduid met ‘de heer’ Govert de Bruin. In 1680 en ’81 werd hij benoemd tot schepen25,26 en in 1682 tot heemraad van Lexmond27. Van 1 januari 1682 tot 23 juni 1683 was hij ouderling van de Gereformeerde Gemeente te Lexmond28. Desondanks kon hij blijkbaar niet aarden in zijn geboortestreek, want begin 1683 maakte hij aanstalten om te vertrekken. Op 20 maart van dat jaar verkocht hij zijn veestapel voor f 424,75 en op 19 juni daaraanvolgend zijn roerende goederen en te velde staande gewassen voor f 1072,80 ‘bij manier van erfhuijs ende op erffhuisrecht”29,30. Op 5 juni hadden Govert en Margareta aan haar vader Ds. Coxius en hun zwager Pieter van der Werff, koopman te Dordrecht, die gehuwd was met Anna Coxius, algehele procuratie verleend31. Op 6 juni 1683 hadden zij een hypotheek van f 6000 à 4% ten gunste van de kinderen van wijlen Cornelis Pompe, heer van Meerdervoort, gevestigd op uit de nalatenschp van haar moeder Agara Michies afkomstige huizen en landerijen32. Mede met behulp hiervan werd op 16 juni de schuld aan Jeronino Nunes da Coste afgelost17. In een tweede testament, op 29 juli 1683 verleden voor Gerard Haesbroeck, notaris te Lexmond, benoemde zij Pieter van der Werff tot administrerende voogd over door hen na te laten minderjarige kinderen33. Ten slotte machtigen zij op 5 augustus 1683 hun neef Cornelis van Aelst te Zwijndrecht om bij ‘afflijvicheijt’ van Ds. Coxius hen te vertegenwoordigen bij de boedelscheiding34. Kort daarna vertrok Govert met Margareta en hun hierna onder 2 en 3 te vermelden kinderen naar Suriname. Het beheer van deze kolonie was kort tevoren in handen gekomen van de Sociëteit van Suriname, een door drie aandeelhouders gevormde maatschappij: de West-Indische Compagnie (WIC), de stad Amster-dam en Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, die tevens het gouverneurschap op zich had genomen.

Uit het huwelijk van Govert en Margareta zijn vier kinderen bekend:

  1. Johanna Maria, gedoopt te Lexmond op 19 augustus 1677 (getuigen: Ds. Coxius en Geertruijt Pieters de Bruijn), overleed waarschijnlijk op jonge leeftijd.
  2. Justus Theophilus, waarschijnlijk geboren te Lexmond tussen januari 1679 en juni 1682, over welke periode geen doopaan-tekeningen bewaard zijn gebleven. Na het overlijden van Govert werd hij 26 augustus 1695 beleend met Huize Killesteijn c.a.35.
  3. Johanna Maria, gedoopt te Lexmond op 1 maart 1683 (getuigen: Dirk Ambueren, schout, en Susanna Caron). Zij huwde in Suriname voor de eerste maal met Jan van Strijp en voor de tweede maal aldaar op 5 september 1715 met haar neef Jacob van der Werff, zoon van Pieter van de Werff en Anna Coxius.
  4. Jacobus, geboren te Paramaribo volgens een aantekening bij de vermelding van zijn huwelijk met Aernoudina Catharina Cores, dat op 23 maart 1717 op de plantage van haar vader werd bevestigd. Na het overlijden van zijn broer was hij op 24 september 1716 beleend met Huize Killesteijn c.a.36.

Op 22 januari 1684 werd Govert aangesteld tot kapitein der burgercompagnie van Paramaribo en van de divisie der Para- en Zurenaukreek37, op 3 juli 1684 tot weesmeester38 en op 3 september 1685 tot Raad van Politie en Justitie39. Op 23 januari 1685 had hij een ‘warrant’ (grondbrief) gekregen voor de exploitatie van 1500 akkers (644 ha) op de linkeroever van de bovenloop van de Commewijne40. Deze plantage, die hij voorzag van ‘een dubbelt watermolen en suikerwerck’41, kreeg later de naam Killesteijn-Nova. Het werk op de plantages werd verricht door negerslaven, die door de WIC uit Afrika werden aangevoerd en aan de planters verkocht tegen verrekening in ponden suiker, het nationale betaalmiddel in die tijd in Suriname (1lb suiker = 1 stuiver). Om hen bij ontvoering of ontvluchting te kunnen herkennen en terug te brengen, moesten zij worden voorzien van een brandmerk42. Voor Govert waren dit de letters GDB, die werden aangebracht met een ‘silver merkijser’, vermeld in een inventarislijst van 172843. Govert, die aanvankelijk werkte in compagnonschap met Jacob Bruijser, beschikte in 1684 over 9 en in 1693 over 58 slaven44,45. Uiteraard waren voor sommige werkzaamheden geschoolde krachten onmisbaar, die door Pieter van der Werff in Dordrecht bij notariële akte werden aangenomen.


Op 3 januari 1691 vertrok Govert met zijn gezin met het schip “De Princes Roijael” van Texel weer naar Paramaribo, waar hij op 21 februari aankwam51. Het zou zijn laatste zeereis zijn. Na juli 1693 liet hij, vermoedelijk door ziekte, verstek gaan op de vergadering van de Raad van Politie. Op een cargalijst van verscheepte suiker werd op 22 februari 1694 in plaats van Govert, zijn weduwe vermeld52.Op 27 mei 1687 vertrok Justus Theophilus met het schip “De Jonge Jacoba” naar het vaderland46. Margareta volgde met Johanna Maria en Jacobus op 31 mei 1688 met “De St. Maria”47 en Govert ruim twee jaar later met “De Europa”, volgens het cognossement op 20 juni 1690 ‘gereet leggende voor Paramaribo om met den eersten goeden wint die God verleenen sal, te zeijlen na Middelburgh in Zeelant’48. Hier te lande vestigde Govert op 23 november 1690 een hypotheek van f 6,000 a 4% op Huize Killesteijn c.a. ten gunste van Cornelis van Aelst49, die op 2 juni 1690 de schuld aan de kinderen van wijlen Cornelis Pompe had afgelost32. Op 14 december 1690 bevestigde hij de algehele procuratie aan Pieter van der Werff50.
Het doek was gevallen voor een avontuurlijke burgemeesterszoon.

Noten
  1. De Nederlandsche Leeuw, 96, 306-309.
  2. Archief Hof van Holland, 5307.
  3. R. Bruijn, E.S. van Eyck van Heslinga, F.S. Gaastra en I. Schöffer. Dutch-Asiatic shipping in de 17th and 18th centuries, II, Outward-bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape 1595-1794. RGP grote serie 166, 116-117. ’s-Gravenhage 1979.
  4. A. van der Chijs. Dagh-register gehouden in ’t Casteel Batavia van ’t pas-serende daer ter plaetse als over geheel Nederlands_India, anno 1661, 99. Batavia en ’s-Gravenhage 1889.
  5. Ibidem, anno 1664, 431. Batavia en ’s-Gravenhage 1893.
  6. K. s’Jacob. De nederlanders in Kerala 1663-1701, RGP kleine serie 43, LVII. ’s-Gravenhage 1976.
  7. Ph. Coolhaas. Generale missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heren XVII der VOC, III 1655-1674, RGP grote serie 125, 911.
    ’s-Gravenhage 1968.
  8. Archief VOC, 1304, 311r-318v.
  9. A. van der Chijs. Nederlandsch-Indisch plakaatboek 1602-1811, 253-299. Batavia en ’s-Gravenhage 1886.
  10. Ph. Coolhaas. Generale missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heren XVII der VOC, IV 1675-1685, RGP grote serie 134, 123.
    ’s-Gravenhage 1971.
  11. Archief Leenhof van Vianen, 30, 206-207. NA. Oud Rechterlijk Archief Lexmond, 9.
  12. Oud Rechterlijk Archief Lexmond, 9.
  13. Archief Kamer van Justitie Vianen, 233, 159r-159v.

14-19  NA. Oud Rechterlijk Archief Lexmond, 9.

  1. Archief Kamer van Justitie Vianen, 252
  2. Archief Hof van Holland, 436, 111v-113r.
  3. Ibidem, 4624.
  4. Oud Notarieel Archief Lexmond, 5302
  5. Oud Rechterlijk Archief Ameide, 46, 277.
  6. Oud Rechterlijk Archief Lexmond, 10, 74r.
  7. Ibidem, 11, 10r-10v
  8. Ibidem, 11, 31v
  9. Notulen kerkeraad Hervormde Gemeente Lexmond
  10. Oud Rechterlijk Archief Lexmond, 56.
  11. Oud Notarieel Archief Dordrecht, 279.
  12. Oud Notarieel Archief Dordrecht, 279.
  13. Oud Notarieel Archief Lexmond, 5302.
  14. Oud notarieel Archief Dordrecht, 279.
  15. Archief Leenhof van Vianen, 31, 396-399.
  16. Ibidem, 33, 103r-105r.
  17. Archief Sociëteit van Suriname, 213, 204v-242r.
  18. Ibidem, 213, 56v.
  19. Ibidem, 214, 118.
  20. Ibidem, 216, 310r-310v.
  21. Ibidem, 220, 216r-230v.
  22. Ibidem, 187, 13r-14r.
  23. Oud Notarieel Archief Suriname, 162, 7r-17v
  24. Archief Sociëteit van Suriname, 213, 204v-242r.
  25. Ibidem, 227,205.
  26. Ibidem, 216, 448r.
  27. Ibidem, 218, 52r-53r, 100r.
  28. Ibidem, 220, 216r-230v, 286r.
  29. Oud Rechterlijk Archief Lexmond, 12.
  30. Oud Notarieel Archief Dordrecht, 280.
  31. Archief Sociëteit van Suriname, 221, 81r-81v, 89r-98r.
  32. Ibidem, 222, 418r-418v

Verklaring van de gebruikte afkortingen:

NA          =             Nationaal Archief te ’s-Gravenhage.
GAD       =             Gemeente Archief te Dordrecht.
KAL        =             Kerkelijk Archief van de Hervormde Gemeente te Lexmond.

Dit artikel is eerder verschenen in Nederlandse Historiën nr. 24 (1990) en
daaruit overgenomen, met toestemming van onderstaande stichting.

Naschrift:

Dr. J.H. de Bruijnprijs

In 2004 zal het Ellen de Bruijn-ter Denge Memorial Fund voor de eerste maal de Dr. J.H. de Bruijnprijs uitreiken. Deze prijs is beschikbaar voor bronnenpublicaties die een bijdrage leveren aan genealogisch en heraldisch onderzoek met betrekking tot het voormalig Nederlands Indië.
De prijs bestaat uit een bedrag van € 2.500,=.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *