Tol op grens van Lakerveld en Meerkerk

KRONIEK
2001-3

W. van Zijderveld
Inleiding

Wanneer u van Lexmond naar Meerkerk rijdt komt u op de grens van beide voormalige gemeenten, bij de Chr. Geref. Kerk en boekhandel Ritmeester (het vroegere Brughuis), een S-bocht tegen. Hier lag vroeger een brug over de nu gedempte Zederik. Over deze brug en de hier geheven tol gaat dit verhaal.

Op deze kaart uit 1648 is geheel onderaan de Veerbrug te zien. Links is de brede Zouwe zichtbaar. Vroeger zal de kade van Lakerveld vermoedelijk hebben doorgelopen tot aan het rechter bovenste stroompje.
Van overzetveer naar brug

Bij de ontginningen in de twaalfde eeuw werden natuurlijke watertjes vaak als grens aangehouden. Zo werd Lakerveld door de Zederik gescheiden van Heicop, Middelkoop, Leerbroek en Meerkerk. De Lakerveldse weg liep vanaf de huidige Bonkmolen (bij de ophaalbrug) verder over de Zederikkade, richting Meerkerk. Vlak bij het dorp kon men dan overvaren. Het is zelfs goed mogelijk dat er eerst een overzetveer was en dat daarna pas de nederzetting ont-stond. Meerkerk lag op een kruispunt van stroompjes, dus gunstig gelegen. Zeker toen langs de stroompjes kaden waren gemaakt en men hierover kon lopen en rijden.

In 1377/78 werd de Zouweboezem gegraven. Deze bestond uit een aantal vlieten naast elkaar, gescheiden door kaden en voorzien van sluizen. Door het graven van de Zouweboezem zal het westelijke deel van de Zederikkade met de weg zijn verdwenen. Zonder een flink eind te varen was het toen niet meer mogelijk om van Lakerveld naar Meerkerk te komen. Het overzetveer werd daarna verlegd van het dorp Meerkerk naar de polder Quakernaak. Het werd bereikbaar via de dorpsbrug en de polderkade.

Zowel Meerkerk als de polder Quakernaak behoorden aan de heer van Herlaer. Tussen het dorp Meerkerk en de polder Quakernaak was waarschijnlijk al in 1377/78 een brug aanwezig om beide bezittingen gemakkelijk bereikbaar te maken. In elk geval zal deze brug, nu bekend als Tolstraatbrug, snel daarna zijn gebouwd.

Dat lag anders met de verbinding tussen Quakernaak en Lakerveld. Deze polders behoorden toe aan verschillende heren en hier zal aanvankelijk een overzetveer zijn geweest, evenals dat vroeger misschien het geval was tussen het dorp Meerkerk en de polder Quakernaak. Dat overzetveer was geen probleem want het verkeer tussen Lakerveld en Meerkerk was niet groot en het doorgaand verkeer was ook gering. Later werd dit overzetveer vervangen door een brug. De naam Veerbrug herinnerde hier nog aan.

Toen het veer werd opgeheven, zal een tol zijn ingesteld om het gemis aan inkomsten van het overzetveer te compenseren en om hieruit het onderhoud van de brug te kunnen betalen. Het veer zal hebben toebehoord aan de heer van Meerkerk, dus vielen ook de inkomsten van de tol van de Veerbrug hem toe.

De Tol- of Veerbrug
Zo zou de Veerbrug er volgens de beschrijving ongeveer hebben uitgezien. De tolboom zal aan de Meerkerkse kant hebben gestaan.

De weg door de polder Quakernaak, die nu Tolstraat heet, was in het midden van de zeventiende eeuw reeds bestraat. Hoe de Veerbrug er toen uitzag kunnen we lezen in verslagen uit 1640 en 1647/48, die zijn gemaakt voor het aanleggen van een trekvaart tussen Vianen en Gorcum1. De brug had drie bogen, waarvan de middelste een scherpe boog had. Ze lag voor de ene helft op grondgebied van Lakerveld en voor de andere helft op die van Meerkerk.

In 1672, toen de Fransen in onze streken bivakkeerden, werd de brug waarschijnlijk door hen vernield. In een boek, dat in 1749 verscheen, staat namelijk2: Zij staat op steenen pilasters, die overgebleeven zijn toen de Franschen, in den jaare 1672, de drie steenen boogen over dezen boezem hebben ingeslaagen. Uit een document uit 1677 blijkt dat de brug in dat jaar geheel van steen was3, dus is hij naar alle waarschijnlijkheid in steen herbouwd.

In 1811 bestond de brug echter uit een houten wegdek dat werd ondersteund door aan weerszijden een stenen landhoofd en in het midden door twee stenen penanten. Mogelijk stamden die nog van vóór 1672. Kennelijk had men tussen 1677 en 1811 het stenen wegdek verwijderd en vervangen door één van hout. Misschien was

De Veerbrug die 1812 werd gebouwd, heeft er ongeveer zo uitgezien. De landhoofden en penanten waren geheel vernieuwd.

dat gebeurd in 1782, want in dat jaar werd een relatief hoog bedrag uitgegeven voor het onderhoud van de brug.

In 1811 had Keizer Napoleon bevolen dat er een bestraatte weg moest komen van Parijs naar Amsterdam. In onze regio liep deze over de Bazeldijk, dwars door het dorp Meerkerk over de Tolstraat en verder via de Veerbrug door Lakerveld naar Lexmond en Vianen. De bestaande wegen moesten worden aangepast en ook de bruggen. De Veerbrug was eigendom van de heer E.R. van Nes, de ambachtsheer van Meerkerk, maar omdat hij een onderdeel van de keizerlijke grote weg ging vormen, werd hij simpelweg onteigend. De Veerbrug werd geheel afgebroken, vernieuwd en verbreed. De lengte van het nieuwe brugdek werd 19,45 m en de breedte 6,43 m. Hij was veel langer, maar even breed als de dorpsbrug, die ook werd vernieuwd4. Op 23 juni 1812 werden beide bruggen aanbesteed en waren een paar maanden later gereed. Dat was niet het geval met de weg en de opritten. Dat was lastig, vooral toen midden november in Meerkerk de jaarlijkse beesten-, paarden- en schapenmarkt werd gehouden. Op verzoek van de Meerkerkse burgemeester werd echter geregeld dat de opritten en de weg er snel kwamen, zodat de dieren en hun begeleiders veilig de bruggen konden passeren5. Dit verzoek geeft trouwens wel aan dat er tijdens de aanleg van de straatweg Gorcum-Vianen veel oponthoud en veel onbegaanbare stukken moeten zijn geweest. Dat was niet alleen vervelend voor de boeren, maar ook voor het doorgaande verkeer, zoals de postkoets. Bij het vervangen van de bruggen moest het doorgaande verkeer waarschijnlijk omrijden over Ameide.

De eigenaren van de tol

Het veerrecht en later het recht tot tolheffen op de Veerbrug was in handen van de heren van Meerkerk. Dat waren, na het kapittel van Sinte Marie te Utrecht, onder andere de heren van Herlaer,  Van Brederode, Von Dohna en uiteindelijk Von der Lippe. Deze laatste verkocht zijn bezit in 1725 aan de Staten van Holland en West-Friesland. Op hun beurt verkochten zij de heerlijke rechten op 27 maart 1729 bij een openbare veiling aan Everhard François Schimmelpenning. Hij overleed op 13 mei 1752. Op 22/29 okt. 1754 werd de ambachtsheerlijkheid Meerkerk publiek geveild en gekocht door zijn zoon Everhard Willem Schimmelpenning. Op 23 november 1770 verkocht deze de rechten aan Jacob van Nes. Jacob overleed op 30 april 1803 en vanaf dat jaar was zijn weduwe, Catharina Nieuwenhuis, de eigenaresse. Dat duurde maar twee jaar, want op 6 november 1805 overleed zij en werd haar zoon Mr. Evert Rein van Nes de bezitter6. Daarna bleef de ambachtsheerlijkheid, dus ook de tol, in het bezit van de familie Van Nes.

De heerlijke tol van Meerkerk

Een tol is voor de passanten natuurlijk nooit heerlijk, maar wel voor de heer die de opbrengst van die tol in zijn zak kon steken. Voor de eeuwenoude tol van Meerkerk waren dit o.a. de heren van Vianen. In 1677 werd door Wolfert van Brederode, de heer van Vianen, een zeer gedetailleerde tarievenlijst vastgesteld7. Van de opbrengst moest ook het onderhoud van de brug worden betaald. Hieronder volgt een deel van de tarievenlijst, waarbij de bedragen in stuivers-duiten zijn vermeld, met daarachter de waarde in centen:

Per persoon                                                                         2       (  0,8 cent)
Een lege wagen met twee paarden                             2-0       (10    cent)
Met meer paarden evenredig meer
Elke persoon die op een paard zit                                  4       (  1,7 cent)
Elk paard (hengst, ruin of merrie)
met/zonder zadel                                                           1-0       (  5    cent)
Een wagen met hooi, stro of ongedorst graan met
twee of meer paarden                                                   2-0       (10    cent)
Elke os of koe                                                                     8       (  3,3 cent)
Elke hokkeling of kalf na advenant (in evenredigheid)
Elk schaap                                                                           1       (  0,4 cent)
Elk mager varken                                                              1       (  0,4 cent)
Elk vet varken                                                                    8       (  3,3 cent)
Een korf met acht hoenderen of meer                          4       (  1,7 cent)
Een korf met duiven                                                         4       (  1,7 cent)
Een mand met een vogel                                                 8       (  3,3 cent)
Twee ganzen                                                                       1       (  0,4 cent)
Een zwaan                                                                           1       (  0,4 cent)

Daarna volgden nog lijsten met gedetailleerde tarieven voor de volgende rubrieken:
Koren
Kramerijen
Hout
Huisraad
Wijnen en bieren
Vissen
Fruit
Allerlei coopmanschap

Deze tarieven golden niet alleen voor het verkeer over de brug, maar ook voor de schuiten die onder de brug door voeren. Tolheffen was een heel gereken, vooral wanneer het wagens of schuiten betrof waar allerhande goederen in werden vervoerd. Wanneer de tol-gaarder erg precies te werk wilde gaan, dan zou een wagen, rijtuig of schuit gelost moeten worden om de juiste lading te weten te komen. Het nauwkeurig nagaan van de lading kostte dan veel tijd en moeite, waardoor in het begin van de negentiende eeuw de gewoonte was ontstaan om een ruwe schatting te maken en dan een schikking te treffen. Die schikking viel meestal in het voordeel van de passant uit, want er werden zelden of nooit klachten gehoord8.
De tol op de grens van Meerkerk en Lexmond was tot 1814 de enige op het traject tussen Gorcum en Vianen. Daarna kwamen er drie rijkstollen bij.

De opbrengsten van de tol

De tol vormde een aardige bron van inkomsten voor de heer van Meerkerk. In 1711, toen de heren Von der Lippe onder andere nog het Land van Vianen en Meerkerk bezaten, was de opbrengst
f 275,00. Toen de Van der Lippes in 1725 hun bezittingen bij Vianen aan de Staten van Holland en West-Friesland hadden verkocht, stelden de Staten een commissie aan die de Gecommitteerde Raden werd genoemd. Deze moesten de zaken in het gebied regelen en stelden ook een lijst van inkomsten en verplichtingen op. Hieruit bleek dat de tol in 1723 was verpacht voor f 230,- per jaar9.

In de voorwaarden van de publieke veiling van de ambachts-heerlijkheid Meerkerk op 22/29 oktober 1754 lezen we dat de opbrengst van de tolbrug over de afgelopen tien jaar (1743 t/m 1752) gemiddeld f 290,30 was10. Behalve deze tolopbrengst, die jaarlijks verschilde, had de ambachtsheer ook vaste inkomsten. Die bestonden uit een bedrag dat hij jaarlijks kreeg van de polder-besturen van Hei- en Boeiop, Meerkerk en Lexmond en Lakerveld. De bewoners van die dorpen mochten in ruil daarvoor de brug vrij van tol passeren. De penningmeester van het Land van Vianen betaalde ook nog voor de Hoge Omslag. Verder had de Brieven-posterij een contract gesloten waarbij het tolgeld werd afgekocht dat de postiljon, die elke avond over de brug reed, verschuldigd was. Hetzelfde hadden de voerlieden van Vianen gedaan die ’s zomers met postwagens de dienst tussen Vianen en Meerkerk onderhielden, als onderdeel van de postwagendienst tussen Utrecht, Vianen, Gorcum en Breda. ’s Winters onderhielden ze de dienst tussen Vianen en Meerkerk met trekschuiten, als onderdeel van de dienst Vianen-Gorcum. Het was namelijk zo dat ook voor alle schuiten die onder de brug doorvoeren, tol moest worden betaald. Daar bovenop kwam dan nog eens de lading waarover tol werd geheven.

De polderbestuurders van Hei- en Boeicop, Lexmond en Lakerveld en zelfs die van de polders van Meerkerk betaalden jaarlijks een bepaald bedrag aan de ambachtsheer van Meerkerk, waardoor hun ingezetenen gratis van de Veerbrug gebruik konden maken11.

Deze jaarlijkse vaste inkomsten waren:
Van Hei- en Boeicop                                                                f     6,00
Van Meerkerk                                                                            f   10,00
Van Lexmond en Lakerveld                                                    f   12,00
Van de penningmeester van het Land van Vianen             f     1,50
Van de Brievenposterij voor de postiljon                             f   35,00
Van de voerlieden van Vianen                                                f   40,00
Totaal                                                                                           f 104,50

Het totale gemiddelde inkomen aan tolgelden was dus f 290,30 + 104,50 = f 394,80. Dit was al belangrijk hoger dan de opgave uit 1723.

De volgende bekende opgave van de tolopbrengst gaat over de jaren 1755 t/m 1758. Na aftrek van het collecteloon van de tolgaarder bleef er jaarlijks gemiddeld f 232,80 over.

De inkomsten van de tol van de Veerbrug en de onderhoudskosten over de periode 1771-1811. Zo te zien leverde de tol jaarlijks een aardig bedrag op.

Verder is een opgave bekend die dertien jaar later begint, in 1771. Dit was het eerste jaar dat de heerlijkheid en dus ook de tol in handen van de familie Van Nes was12. Over de jaren 1771 t/m 1808 was de opbrengst per jaar gemiddeld f 599,63 met als laagste een bedrag van f 458,42 in 1773 en een hoogste van f 664,13 in 1790. Voor het onderhoud van de Tol- en Veerbrug werd in de periode 1771 t/m 1811 gemiddeld f 38,98 per jaar uitgegeven, waarbij twee jaren niets. In 1782 werd er f 288,88 uitgegeven aan onderhoud. Dit was erg veel en in dat jaar is de brug dus grondig onder handen genomen.

Na 1808 had Van Nes geen inkomsten meer opgegeven omdat in 1809 de overstroming heeft plaats gehad en vervolgens is men begonnen aan de nieuwe weg te werken, door welke omstandig-heden de communicatie en passage over de brug is gestremd geworden, zoodat de sedert verlopenen jaaren niet in aanmerking kunnen koomen. Hij zal over die jaren wel tol hebben ontvangen, maar belangrijk minder dan in normale jaren. Van Nes was slim genoeg om die lagere inkomsten buiten de opgave te houden, want dat zou de hoogte van zijn eventuele schadeloosstelling alleen maar kunnen schaden.

De tol leverde ’s winters gedurende 6 à 7 maanden bijna niets op, want dan waren de wegen onbegaanbaar en kwam er dus weinig verkeer over de brug. Alleen de scheepvaart bleef doorgaan, behalve bij ijs.

Het innen van de tol

In de koopvoorwaarden uit 1754 staat dat de koper de tol kan laten collecteeren of verpagten, na(ar) zijn goedvinden. Uit latere docu-menten blijkt dat de nieuwe heer van Meerkerk de tol niet verpachtte, maar een collecteur of tolgaarder aanstelde, die een bepaald per-centage van de tolgelden mocht houden als beloning13.
De tolboom was een horizontaal draaiende boom, van hetzelfde type als die van de rijkstollen op de weg Vianen-Gorcum. Hij stond op het grondgebied van Meerkerk. Waarschijnlijk woonde de tolgaarder naast of vlakbij de tol.

De Meerkerkse tol was bijna verdwenen

Intussen was Nederland sinds 1795 onder Frans bestuur gekomen en in 1811 verschenen er donkere wolken voor de Meerkerkse tol. Napoleon had op 21 oktober 1811 een Keizerlijk decreet uitge-vaardigd waarin een aantal voorname routes tot keizerlijke weg werden verheven. Daarbij was ook de weg van Gorcum naar Vianen, die onderdeel ging vormen van de grote weg nr. 2, die liep van Parijs naar Amsterdam.

De nieuwe weg nr. 2 zou tolvrij zijn. Alle rijkstollen werden daarmee opgeheven. De tollen die eigendom waren van particulieren of steden mochten onder bepaalde voorwaarden echter blijven be-staan. De tol te Meerkerk maakte deel uit van een rijksweg en de nieuwe brug over de Zederik was ook door het rijk betaald. Daardoor was er voor de ambachtsheer geen enkele reden meer om tol te heffen. Ambachtsheer E.R. van Nes gaf zich echter niet zo snel gewonnen en hield zijn tol in bedrijf. Ruim anderhalf jaar later, in april 1813, werd het echter spannend voor hem. Hij kreeg toen een aanmaning om zijn tol op te heffen, waarna hij begon te onder-handelen over het voortbestaan van de tol. In een brief van 10 mei beriep hij zich op het feit dat de tolrechten eeuwigdurend waren. Dat was een zwak argument en dat wist Van Nes zelf ook wel. In dezelfde brief bood hij daarom aan om te onderhandelen over een schadeloosstelling. Rond 10 augustus vond een gesprek plaats waarin hierover zou worden gesproken, maar omdat Van Nes intussen bij de prefect een verzoek had ingediend om de tol te mogen handhaven, werd besloten eerst maar het resultaat daarvan af te wachten. Zo wist Van Nes het einde van de tol alsmaar op te schuiven14.

Intussen was Napoleons veldtocht in Rusland volledig mislukt en de Franse bezetters en hun handlangers hadden wel andere dingen aan hun hoofd dan de tol van ambachtsheer Van Nes. Zo kon het gebeuren dat de Franse onder-prefect van het arrondissement Gorcum op 5 oktober 1813 in Meerkerk nog steeds tol moest betalen. Hij schreef hierover een verontwaardigde brief, maar dat kon de situatie niet meer veranderen15.

In november 1813 brak in Den Haag een opstand tegen de Fransen uit en op 30 november landde prins Willem van Oranje vanuit Engeland in Scheveningen en werd op 2 december in Amsterdam tot koning gekroond. De tol bij de Veerbrug was hiermee verlost van de Franse dreiging en bleef verder onbekommerd bestaan.

In 1814 is er nog sprake van geweest om de tol af te kopen, maar ook dat ging niet door. Dat was begrijpelijk want na de aanleg van de straatweg kwam er steeds meer doorgaand verkeer en was de weg het gehele jaar door te berijden, dus ook ’s winters. Van Nes voelde er daarom niets voor om dit melkkoetje aan het rijk te verkopen.

Het traject Gorcum-Vianen is in die periode dus nooit tolvrij geweest. In 1814 kwamen er zelfs nog tollen bij. Deze werden ingesteld door het rijk maar golden alleen voor voertuigen en vee. Personen hoefden niet te betalen. Er kwam zelfs een rijkstol midden in het dorp Meerkerk. Deze werd later echter opgesplitst in een tol bij de Bazelbrug en één halverwege Lakerveld16.

Ook tol voor de Tolstraat

Bij het maken van de straatweg Vianen-Gorcum is er nogal wat heibel geweest over de bestrating van de Tolstraat. De straat moest worden verhoogd en voor de bestrating werden de bestaande keien gebruikt. Er ontstond ruzie tussen burgemeester P.L. Tissot van Patot en de Waterstaat over de eigendom van de keien.

Vóór 1812 was de Tolstraat door de gemeente Meerkerk onderhouden, maar de nieuwe straatweg kwam in onderhoud bij het rijk. Echter niet voor lang. In 1820 werd een koninklijk besluit uitgevaardigd dat het onderhoud weer door de gemeente Meerkerk moest worden gedaan. Meerkerk was een arme gemeente die slechts 800 inwoners telde en kon dit onderhoud volgens de be-stuurders niet dragen. Wat meer telde, was dat het gemeente-bestuur nog steeds kwaad was dat zij de keien niet had gekregen toen de Tolstraat werd opgehoogd, noch een schadevergoeding daarvoor. Volgens de gemeente hadden de keien een waarde van ongeveer f 2000,-, dus een aardig bedrag.

De gemeente sputterde tegen maar vroeg op 20 oktober 1820 tegelijkertijd of zij een straatgeld mocht gaan heffen. Dat was niets anders dan een ordinaire belasting in de vorm van een tolheffing, alleen bestemd om daaruit het onderhoud van de Tolstraat te kunnen bekostigen. In Vianen bestond ook een dergelijk straatgeld.

Er volgde een uitgebreide briefwisseling en ook Mr. E.R. van Nes, de heer van Meerkerk, werd ingeschakeld. Op 12 april 1822 werd met hem een principe-overeenkomst gesloten waarbij werd afgesproken dat hij de toltarieven voor zijn brug met 1½ cent per paard zou verhogen. In ruil daarvoor zou hij jaarlijks aan de gemeente f 50,00 uitkeren voor het onderhoud van de Tolstraat. Om niet met achter-stallig onderhoud te beginnen, zou Meerkerk de straat nog éénmaal herstellen. Gedeputeerde Staten gingen met deze regeling niet akkoord, want dan zou de tol tot verrijking van de gemeente leiden. Deze hoefde dan namelijk geen kosten aan de weg te besteden. De burgemeester protesteerde nog, maar kreeg geen antwoord en de overeenkomst werd daardoor niet getekend. Intussen was er onenigheid ontstaan over de vraag wie de straat moest repareren: de gemeente of de heer van Meerkerk. Beiden voelden daar niets voor. Dit bleef jarenlang een strijdpunt en de extra tol werd niet geheven.

Toen twee jaar later de Hoofd-ingenieur van de Waterstaat, D.J. Thomkins, klaagde dat de Tolstraat in een slechte toestand ver-keerde, werd de zaak weer opgerakeld. De gemeente vond dat de straat nog in goede staat was en er gebeurde verder niets. De overeenkomst werd niet ondertekend en de straat werd niet ge-repareerd.

De toestand verergerde. In 1828 bleek de Tolstraat erg slecht te zijn en vol gaten te zitten. Waterstaat ging zich ermee bemoeien, maar ook deze kreeg geen schot in de zaak. Het gemeentebestuur wilde de heer van Meerkerk voor het herstel laten opdraaien, maar deze vertikte dat17.

In 1830 kwam er beweging in de zaak. In oktober kreeg de ambachtsheer van de koning toestemming de tol te verhogen en de
f 50,00 als vergoeding uit te keren. Van Nes stelde nu als voor-waarde dat eerst de straat moest worden hersteld en de afwatering moest worden verbeterd, voordat hij de overeenkomst wilde ondertekenen. Het contract, dat in 1822 was opgesteld, was in 1831 nog steeds niet getekend. In dat jaar was de Tolstraat zo slecht gewor-den dat er iets aan moest worden gedaan. Het herstel werd geschat op f 250,- en Van Nes was zo coulant om de kosten van de reparatie voor te schieten. Hij zou dan vijf jaar lang de f 50,00 niet uitkeren. Op 12 april 1831 werd het contract tussen de gemeente en de ambachtsheer gesloten, dat inging op 1 juli 1831. Vanaf dat moment werd de tol voor paarden met 1½ cent verhoogd. Er werd een aanbesteding gehouden voor het herstraten, maar de goed-koopsten, de metselaarsbazen Klaas en Willem Hoeyenbos, waren
f 50,00 boven de begroting. Bovendien dacht het gemeentebestuur dat de metselaars geen goede keienstraat konden leggen, zodat men in ’s Hertogenbosch naar deskundige stratenmakers op zoek ging. Dat lukte en in juni 1831 kwam de Tolstraat gereed. Het bleek echter dat de kosten tot f 888,70 waren opgelopen. Dat was een flink eind boven de begroting van f 250,00. Meerkerk kreeg nu ruim zeventien jaar de f 50,00 niet uitgekeerd18. Pas in 1849 zou dit weer worden hervat.

De Veerbrug werd gewijzigd

Op 23 december 1841 gebeurde te Zwolle een ongeluk, alwaar eene diligence, bij het binnenkomen dier stad, door de brug voor de Kamperpoort aldaar is gestort, tengevolge waarvan vijf personen het leven hebben verloren. Dit was voor de minister van Binnenlandse Zaken aanleiding om bij elke gemeente en instantie aan te dringen op een goed onderhoud van de bruggen, omdat de eenige oorzaak van voorszegde ramp gelegen is geweest in den wrakken en bouw-valligen staat van voormelde brug.

Deel van de kadastrale kaart van Lakerveld met linksboven de Veerbrug en linksonder de Bonk- of Benedenmolen.

Deze ramp zal er misschien toe hebben geleid dat de brug in 1842 werd vernieuwd. Hij werd toen geheel veranderd, verlaagd en vernieuwd en ook werden die pilasters afgebroken. Ervoor in de plaats kwam een vlakke brug met een houten brugdek en daarlangs houten leuningen, die f 1785,00 kostte. Het brugdek kwam op ongeveer gelijke hoogte als de weg, zodat de oprit verviel. Dat kon, omdat na de aanleg van het Zederikkanaal in 1824/25 al het scheepvaartverkeer door het kanaal ging en niet onder de brug door hoefde. De Zederik werd bij de Bonkmolen afgedamd.

In 1849, toen er problemen kwamen over de tolbetaling en de betaling van de f 50,00 aan de gemeente, stelde het gemeente-bestuur aan de Gouverneur van Zuid-Holland voor om de brug te vervangen door een dam met een duiker, omdat de brug voor de scheepvaart niet meer nodig was. Dan moest wel de familie Van Nes meewerken en dat deed ze niet. Zo bleef alles bij het oude19.Ook Meerkerkers moesten tol betalen

Van oudsher werd door de polderadministratie van de polders onder Meerkerk jaarlijks f 10,00 betaald aan de heer van Meerkerk, waardoor de inwoners van Meerkerk geen tol hoefden betalen. In augustus 1848 dienden een aantal ingelanden van de polders een verzoek in bij de familie Van Nes om bepaalde lasten, waaronder de afkoop van de bruggelden, niet meer te hoeven betalen. De ambachtsvrouw ging hiermee akkoord, maar dan moesten wel alle Meerkerkers tol gaan betalen. De ingelanden hadden hiertegen geen bezwaar en in september 1848 kreeg het gemeentebestuur van Meerkerk daarom een brief van de ambachtsvrouwe met de aanzegging dat per 1 januari 1849 alle Meerkerkers tol moesten gaan betalen.  En zo gebeurde het.

Dat gaf begin 1849 de nodige beroering in het dorp en in mei 1849 dienden een aantal Meerkerkers, onder aanvoering van A. Kruijk, een verzoek in bij de Gouverneur van Zuid-Holland om vrijstelling van het tolgeld te krijgen. Omdat ze wel wisten dat ze met hun verzoek niet sterk stonden, bedachten de Meerkerkers een list. Eenen behoeftigen arbeider, voorzien van een bewijs tot gratis procederen, doch vermoedelijk gerugsteund door eenige der onderteekenaren van het adres, heeft zich geregtelijk tegen de betaling der tolrechten verzet. Het werd een civiel proces dat op 1 juni 1849 voor het kantongerecht zou worden uitgevochten. Zover kwam het echter niet want er werd een schikking getroffen, die er op neer kwam dat de oude situatie werd hersteld. De polders betaalden dus weer f 10,00 en de Meerkerkers hoefden geen tolgeld te betalen. Dat hadden ze dus maar een half jaar hoeven doen.

B&W kregen van Gedeputeerde Staten te horen dat vanwege de schikking het verzoekschrift vervallen was verklaard en dat moesten ze aan E. de Groot mededelen. Deze E. de Groot was één der indieners en was waarschijnlijk de eerste ondertekenaar. Volgens hem had B&W niemand ingelicht en in februari 1850 volgde daarom een tweede verzoek. Hierop volgde in de eerste helft van 1850 een uitgebreide briefwisseling, maar het resultaat bleef negatief20.

De Meerkerkers bleven dwarsliggen

In 1849 hadden de Meerkerkers, die om vrijstelling van tolgeld vroegen, ook gevraagd om de brug te vervangen door een dam om zo de tol op te kunnen heffen. Omdat ze wel verwachtten dat de familie Van Nes niet mee zou werken, hadden ze als alternatief het plan aangedragen om de kade langs het Zederikkanaal als weg te mogen gebruiken. Ze konden dan het tolgeld van de Veerbrug omzeilen door via de kade en molenkade van de Bonkmolen weer op de straatweg te komen. B&W van Meerkerk dachten niet positief over het verzoek, want ze schreven aan de gouverneur: Dat de adressant voor zijn bedrijf de bedoelde weg niet passeert en het dus klaarblijkelijk is dat hij zijnen naam slechts leent aan enkelde altijd ontevredenen warhoofden, die, hoezeer buiten personeel belang, altijd genoegen scheppen anderen te benadeelen, althans te be-moeijelijken. De landbouw heeft geen voordeel van den bijweg te verwachten, want hetgeen daarheen wordt vervoerd, geschied bijna alles door ingezetenen van Meerkerk, die de tol vrij passeren en dus den smallen gevaarlijken zijweg niet zullen opzoeken. B&W advi-seerden in december 1849 negatief, temeer daar het college ver-wachtte dat de heer van Meerkerk een rechtszaak zou aanspannen over het ontduiken van de tol. Evenals alle andere Meerkerkers, hoefden de indieners van het verzoek geen tol te betalen. Het was duidelijk dat het verzoek geen ander doel heeft dan de eigenaars der tol zoo mogelijk te bemoeijelijken. Het verzoek werd afgewezen.

De indieners van het verzoek gingen daarna een andere tactiek volgen door ervoor te zorgen dat de tol op de Veerbrug een kwade reuk kreeg. Tot dan toe waren er maar zelden klachten over de tol en zeker niet meer dan over de Rijkstollen die op dezelfde weg tussen Vianen en Gorcum lagen. De kwade Meerkerkers zorgden dat daar verandering in kwam en over de tol werd geklaagd. De passagiers die zich daarover beklagen, getuigen steeds dat zij tot weigering werden aangezet door een der adressanten, den herbergier A. Kruijt, die bij elk weldenkenden bekend staat voor iemand welke steeds genoegen schijnt te scheppen zooveel mogelijk ontevredenheid aan te kweken en andere onaangenaamheden en nadeel te berokkenen.
De familie Van Nes was bij een aantal Meerkerkers kennelijk niet geliefd21.

De handtekeningen van de Meerkerkers die in juli 1850 een verzoek indienden.

Al deze acties hadden geen effect. De kanaaldijk werd niet open-gesteld, maar toch wilde Kruijt zijn zin hebben. In juli 1850 vroegen tien landeigenaren, onder aanvoering van A. Kruijt, aan het College van de Lek om tusschen de Veerbrug en de Meerkerkschen korenmolen, door dat gedeelte van den Ouden Zederik, in eene schuinsche rigting, eenen zijweg, in verbinding met den straatweg, daar te stellen, waardoor de kosten en de ongemakken aan de thans bestaande brug zouden komen te vervallen. Het College van de Lek voelde er echter niets voor om een dam te leggen in het doodlopende stuk Zederik en zo ging ook deze poging in rook op22.

De tol- of Veerbrug met daarachter het opengedraaide tolhek en hotel Brughuis, in het begin van de twintigste eeuw. De brug is korter dan die uit 1812.
De Tolstraat werd Rijkseigendom

Er bleef onenigheid bestaan tussen het gemeentebestuur en de heer van Meerkerk over het onderhoud van de Tolstraat en de afdracht van de f 50,-. In 1830/31 had de heer van Meerkerk van de koning toestemming gekregen om de tol met 1½ cent te verhogen, maar dan moest hij ook de straat onderhouden. Over de f 50,00 was met geen woord gerept. Pas toen in 1849 voor het eerst de f 50,00 weer aan de gemeente zou moeten worden overgedragen, begonnen de problemen. Van Nes wilde dat niet, omdat hij het bedrag nodig had om de straat te onderhouden. De commissaris des konings (die vroeger gouverneur heette) werd ingeschakeld en er werd in 1853 een gemeentelijke commissie ingesteld.

De overheid had intussen besloten om de westelijke kanaaldijk toch maar voor verkeer geschikt te maken, hierbij gebruik makend van de 96,5 m lange laad- en loskade van de gemeente, om zo voor het regionale verkeer een tolvrije weg te krijgen. B&W waren hierop tegen, waarna de Commissaris voorstelde om de straatweg dan maar over te dragen aan het rijk en de 1½ cent extra tol op te heffen. De gemeente bleef echter zeuren over de keien, maar toen de commissaris voorstelde om dan maar de straat aan de gemeente over te dragen, die dan ook voor het onderhoud moest zorgen, koos de gemeente Meerkerk toch maar eieren voor haar geld.

Na vele brieven en besprekingen werd inderdaad de Tolstraat in oktober 1853 onvoorwaardelijk overgedragen aan het rijk. Hiermee kwam ook een eind aan de 1½ cent opslag op het tolgeld voor de paarden. Het rijk werd ook eigenaar van de keien, want zij zijn reeds door den voormaligen ambachtsheer ruim vergoed. Hiervoor strekte de jaarlijksche uitkering. De gemeente ontving de jaarlijkse f 50,00 niet meer en de tol op de Veerbrug bleef gehandhaafd, zoals dat al vele eeuwen het geval was. De weg verkeerde in 1853 in een slechte staat van onderhoud, dus daar kwamen de ruziënde ambachtsvrouw en de gemeente weer goed van af23.

Het einde van brug en tol
De huidige situatie. De brug is vervangen door een weg.

De Oude Zederik tussen de Bonkmolen en de Veerbrug was vóór 1888 gedempt en in dat jaar in gebruik als bouwland. De demping heeft vermoedelijk rond 1880 plaats gevonden maar liep niet tot de Veerbrug door. In 1889 werd het gat van de Oude Zederik langs de straatweg en de brug bij Romeijn tot ongeveer 35 m lengte naar de Oude Zederik uitgediept24.

Toen in 1888 de plannen bekend werden om de bocht in het Zederik-kanaal bij Meerkerk te verruimen, waardoor de bestaande vlotbrug zou moeten worden verplaatst naar de huidige brug bij de Bonk-molen, tekenden de inwoners van Leerbroek, Nieuwland en Leerdam protest aan. Die verlegging zou namelijk betekenen dat ze over de Veerbrug moesten om in Meerkerk te komen om kaas af te leveren of vee te halen of te brengen. Dan zouden ze ook tolgeld moeten betalen en daar voelden ze niets voor.

Gedeputeerde Staten vonden het een goed moment om de tol af te kopen van ambachtsheer Mr. N.H. van Nes van Meerkerk, die in Leeuwarden woonde. Jaarlijks kreeg hij van de polder Lexmond
f 2,50, van de polder Lakerveld f 8,00 en van Achthoven f 1,50, samen f 12,00 en van de polders Blommendaal, Quakernaak en Meerkerksbroek resp. f 3,21, 2,62½ en 8,48½, samen f 14,32. Hiervoor genoten de inwoners van Lexmond en Meerkerk tolvrije passage. Per jaar bracht de tol verder nog ongeveer f 700,- op. Aan onderhoud van de in een vervallen toestand verkerende brug werd f 40,00 uitgegeven en de bediening kostte volgens de opgave niets. De tol bleef echter gehandhaafd want er werd geen overeen-stemming bereikt met Van Nes25. Dit gebeurde pas dertig jaar later.

Eind mei 1918 werd de Veer- en Tolbrug afgebroken en vervangen door een dam met daarop een klinkerweg. De tol werd toen afgekocht door het rijk en zo verdwenen zowel de tol als de brug26.

Noten

Waarin:
GAL – Gemeentearchief Lexmond                 KB  – Koninklijk besluit
GAM – Gemeentearchief Meerkerk                UB  – Uitgaande brief
GAZ – Gemeentearchief Zederik                    VGR – Verslag gemeenteraad
IB  – Ingekomen brief

  1. GA Vianen, map 307.
  2. Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van alle Volken, deel XVII, p. 529, Isaak Tirion, Amsterdam, 1749; Van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, 7e deel, Jacobus Noorduyn, Gorinchem, 1846, heeft dit citaat letterlijk overgenomen; Ook in Holland in vroeger tijd, ca. 1750, heruitgave in gewijzigde vorm van de Hedend. Hist. door de Europese Bibliotheek, ’s-Graven-zande, 1962/64, pag. 700. In andere bronnen is hiervan nog niets terug gevonden.
  3. Rijksarchief Den Haag, Arrondissements Ingenieurs van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 1811-1849, Toeg. nr. 3.07.02, inv. nr. 19, 24 febr. 1677.
  4. Rijksarchief Den Haag, Arrondissements Ingenieurs van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 1811-1849, Toeg. nr. 3.07.02, inv. nr. 25, Bestek, nov. 1811.
  5. Als 3, inv. nr. 25, 8 nov. 1812.
  6. Als 3, inv. nr. 19, 28 juli 1813, inv. nr. 28, 15 mei 1814; GA Zederik, Archief van de Heerlijkheid Meerkerk, 25 nov. 1770.
  7. GAZ, Archief van de heerlijkheid Meerkerk, 1729-1886, inv. nr. 6, p. 16.
  8. Als 3, inv. nr. 28.
  9. Horden, P. Jz., Een Kleine Geschiedenis van Het Land van Vianen. P.Horden Jz., 1953, p. 128 en 146.
  10. GAZ, Archief van de Heerlijkheid Meerkerk, inv. nr. 6, 22 okt. 1754.
  11. GAZ, Archief van de Heerlijkheid Meerkerk, 1729-1886, inv. nr. 6, p. 16.
  12. Als 3, inv. nr. 19, 28 juli 1813, inv. nr. 28, 15 mei 1814.
  13. GAZ, Archief van de Heerlijkheid Meerkerk, inv. nr. 6, ca. 1759; Als 3, inv. nr. 28, 15 mei 1814; GAM, UB, 25 april 1850.
  14. Als 3, inv. 19, 28 juli, 10 mei, 26 juli en 14 augustus 1813.
  15. 9 Als 3, inv. nr. 19, 6 oktober 1813.
  16. van Zijderveld, Het moeizame ontstaan van de straatweg Gorcum-Vianen, te verschijnen in de Historische Reeks Oud-Gorcum, eind 2001.
  17. GAM, UB, inv. 146, 20 okt. 1820, 13 April en 1 juli 1821, 17 aug. 1822, 29 apr. en 1 mei 1824; VGR 2 okt. 1820, 30 mrt. en 17 nov. 1821, 17 aug. 1822, 1 mei 1824, 16 sept. en 17 dec. 1830; KB 9 april 1820, nr. 73; Als 3, inv. 204, 10 en 29 okt. 1828.
  18. GAM, VGR24 febr., 20 mrt., 12 apr., 26 mei en 25 juni 1831, 28 jan. 1832, 16 mrt. 1853.
  19. GAM, IB, inv. 46, 12 jan. 1842;UB, inv. 150, 25 apr. 1850; Van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek, deel 7, uitg. J. Noorduyn, Gorinchem, 1846, p. 782. Volgens een brief van B&W van Meerkerk van 30 mei 1849 was de brug vernieuwd in 1840. Op 25 april 1850 was dit weer 1842.
  20. UB, inv. 150, 30 mei en 11 aug. 1849; IB, 28 juli en19 sept. 1849, 15 jan., 19 en 27 febr., 26 mrt., 3 en 15 april en 25 juni 1850.
  21. GAM, UB, 30 mei en 8 dec. 1849, 5 april 1850.
  22. Archief Dijkcollege ’s Lands van Vianen, inv. 1848, 13 juli 1850.
  23. KB 24 okt. 1830, nr. 2 en KB 21 jan. 1831, nr. 2; GAM, VGR 11 en 16 mrt., 13 mei, 4 okt. en 4 nov. 1853; IB, 5 mrt., 9 en 18 april, 15 aug., 3 en 26 sept. 1853.
  24. Archief Dijkcollege ’s Lands van Vianen, inv. 2617, nr. 45 en 53, 23 en 26 okt. 1888 en inv. 3354, juni 1889; GAZ, kadastrale leggers gem. Meerkerk.
  25. GAL, IB 31 juli 1888, UB 25 aug. 1888; GAM, IB 31 juli, 14 sept. en 2 okt. 1888, UB25 aug. en 12 okt. 1888.
  26. Nieuwe Gorinchemsche Courant 30 mei 1918; De Vijfheerenlanden 13 febr. 1918.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *