Verdwenen gewoonten in Hei- en Boeicop

KRONIEK
2007-4

Deel 2

Walter van Zijderveld

In het eerste deel zijn de gewoonten rondom de geboorte vanaf ongeveer 1920 beschreven. In dit deel komen de gewoonten rond het trouwen aan bod. Ook hiervoor geldt dat de gewoonten in Lexmond ongeveer gelijk zijn geweest, alleen zullen zij iets eerder zijn verdwenen.

Trouwen in Hei- en Boeicop

Partnerkeuze

‘Geld trouwt met geld’ was vroeger een algemeen bekend gezegde en hiernaar werd ook vaak gehandeld, zeker op het platteland. De bezittingen, zoals de boerderij en het land, moesten in de familie blijven en zo mogelijk worden uitgebreid. Die bezittingen werden bij de verdeling van erfenissen vaak opgedeeld, maar door een rijke partner te trouwen, werd dit gecompenseerd. Zo bleef het geld en het bezit in de familie. Het was dus zaak om ‘een goede partij’ te vinden. De huwelijkspartner werd alleen in de eigen of een hogere stand gezocht. Huwelijken, vooral die in de betere (boeren)standen, werden daarom vaak alleen op zakelijke gronden gesloten. Liefde kwam er niet vaak aan te pas. In een gemeente als Hei- en Boeicop bestonden ruwweg drie standen: de rijke boeren en de notabelen, de arme boeren en de arbeiders.

Dat maakte de keuze beperkt, maar er waren nog meer voorwaarden waaraan de partner moest voldoen. Zo moest hij hetzelfde geloof hebben en bij voorkeur uit hetzelfde dorp komen. Nog na de Tweede Wereldoorlog kwam het herhaaldelijk voor, dat een jongen van buiten, die verkering had of probeerde te krijgen met een meisje van het dorp, door de dorpsjongens werd opgewacht en op een pak slaag werd getrakteerd of in de sloot geworpen. Dat was eigen-belang van die jongens, want de erfenissen bleven binnen het dorp en het aantal huwbare meisjes nam niet af.

Een huwelijk tussen een protestant en een katholiek was in deze streek ondenkbaar. Zelfs een huwelijk tussen een hervormde en gereformeerde gaf grote problemen en ging meestal niet door.

Vroeger was het uiterlijk niet zo belangrijk. Een knap meisje of knappe jongen was ook toen natuurlijk aantrekkelijker dan een lelijk iemand, maar belangrijker was of die persoon gezond was en goed kon werken. Dat gold speciaal voor de boeren en boerinnen, zeker voor de armere. De boerin moest meehelpen op de boerderij en moest dus gezond, ijverig, degelijk en zuinig zijn en bovendien van onbesproken gedrag en afkomst. De boer moest gezond, stoer, ijverig, betrouwbaar en niet dom zijn. Alhoewel, wanneer die domme boer bij herhaling de grootste aardappelen rooide, was die domheid niet meer van belang. Zo’n boerenechtpaar was goed in staat een boerderij te beheren en goed voor hun kinderen te zorgen. Voor burgerhuwelijken of erg rijke boeren waren de eisen minder streng. Huwelijken waren vroeger meer een kwestie van verstand dan van liefde. Hierdoor is het ook begrijpelijk dat er in die tijd meer huwelijken voorkwamen tussen een jong en een oud iemand dan tegenwoordig. Vaak werd ook een potentiële partner ‘aanbevolen’ door de ouders of andere familieleden. Omdat de familie soms zachte dwang uitoefende, was zo’n aanbeveling een milde vorm van uithuwelijken.

De zucht naar het behoud van hun geld of bezittingen was er soms ook de oorzaak van dat rijke lieden niet trouwden.

In boerendorpen, zoals Hei- en Boeicop, hadden de jongens en meisjes niet veel vrije tijd. Er moest op tijd worden gemolken en daarnaast viel er, vooral ’s zomers, nog veel te doen op de boerderij. Veel huwelijken werden gesloten tussen jongens en meisjes die dicht bij elkaar in de buurt woonden, maar ook velen leerden hun partner kennen op een bruiloft, een begrafenis, een kermis, een jaarmarkt of op het ijs. Het voordeel van een huwelijk met iemand dicht uit de buurt, was dat men veel beter wist wat men aan elkaar had.

Eerst verloven

Waren een jongen en een meisje het eens geworden, dan moesten de ouders nog toestemming geven voor het huwelijk. Meestal gaf dat geen problemen, omdat de jongelieden al bij voorbaat een keuze hadden gemaakt die, naar zij verwachtten, aan de wensen van de ouders voldeed.

Normaal was, dat het paar zich eerst verloofde. Op de verloving beloofden ze elkaar dat ze met elkaar zouden trouwen. De verloving vond plaats in het gezin, waarbij alleen wederzijdse ouders en de broers en zusters van de verloofden aanwezig waren. Ooms en tantes, vrienden en buren waren niet aanwezig. Er werd iets extra’s gegeten en gedronken en er werden alleen kleine geschenken gegeven. Het was dus geen groot feest. Men maakte niet veel werk van een verloving en er werden ook geen kaarten rondgestuurd. Deze manier van verloven kwam zowel vóór als na de Tweede Wereldoorlog voor, maar zal in de jaren zestig/zeventig grotendeels zijn verdwenen, maar toch niet helemaal.

Men was meestal ongeveer 2 jaar verloofd, maar dat kon ook korter of (veel) langer zijn.

Men trouwde pas wanneer dat financieel mogelijk was. Eerst moest men zorgen dat de uitzet en een minimale inboedel aanwezig waren. Dat betekende sparen voor de jongelui. Vaak werd daarmee reeds begonnen voordat men verloofd was of ‘kennis’ had. Ook trouwde men vaak pas wanneer men een eigen boerderij kon beginnen, veelal verkregen uit een erfenis.

Wanneer zijn verloofde wat verder weg woonde, ging de jongen soms ‘op het losse paard’, dus zonder wagen, naar haar toe.

Ondertrouw en voorbruiloft

De mensen trouwden vóór en net na de Tweede Wereldoorlog op latere leeftijd dan in de jaren 1960-70. Ze waren vaak ongeveer 30 jaar oud. Waarschijnlijk kwam dat omdat men eerst spaarde voor een uitzet of om een bedrijf te beginnen. Nu werden ze bij dat laatste meestal wel geholpen. Kinderen van boeren kregen een paar koeien om mee te beginnen. Dan had men in elk geval een goed begin. Het was in die tijd gemakkelijker om boer te worden dan tegenwoordig met al die regels, melkquota en hoge benodigde investeringen.

Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd er minder getrouwd dan daarvoor. Men wachtte liever tot er betere tijden kwamen om een huisgezin te stichten. Men had ook een voorkeur voor een jaarge-tijde, want de meeste huwelijken werden in het voorjaar voltrokken. Wettelijk moest en moet minimaal twee weken voor de huwelijks-voltrekking het huwelijk bij de burgerlijke stand worden aangegeven. Men ging dan in ondertrouw. Rond de Tweede Wereldoorlog werden reeds trouwkaarten (ondertrouwkaarten genoemd) verzonden om de ondertrouw en het huwelijk aan te kondigen. Die kaarten werden maar naar enkele personen gestuurd. Alleen de familie, goede vrienden en naaste buren ontvingen er één. Advertenties werden niet geplaatst, want er waren maar weinig boeren die een krant lazen.

Zakjes, gevuld met bruidsuikers en enkel losse  bruidsuikers. Deze komen uit de Alblasserwaard.

De toekomstige bruid en bruidegom gingen tijdens de ondertrouw op bezoek bij broers en zusters en ooms en tantes van beide kanten. Dit ging lopend of per fiets. Wanneer het ver weg was, werd ook wel de tilbury gebruikt. Ze kwamen niet met lege handen, want het paar gaf een gekleurd zakje met bruidsuikers (ca. 1 ons) aan degenen die ze bezochten. Het zakje had een speciale langgerekte vorm en was bedrukt met kleurige motiefjes. Soms zat er een klapper in het zakje. Wanneer men het zakje opende, klapte de klapper uit elkaar. In de Tweede Wereld-oorlog verdween deze gewoonte, omdat bruidsuikers niet meer of onvoldoende te koop waren. De eerste jaren na de oorlog waren bruidsuikers nog steeds schaars, zodat in die periode de gewoonte niet algemeen meer voorkwam en daarna geheel verdween. Ook de tijdgeest zal daar sterk debet aan zijn geweest.

Een zekere Hei- en Boeicopper zond ondertrouwkaarten en zette daarop, behalve de namen enz.: datum: zie stempel postmerk. Tenzij men de enveloppe had bewaard en hierop het poststempel goed leesbaar was, kon nooit meer worden nagegaan wanneer de kaarten waren verzonden en dus ook niet wanneer het huwelijk was voltrokken. Waarom hij dat deed is onbekend.

In de week vóór de bruiloft werd de zogenaamde voorbruiloft gehouden. Op een avond kwam de familie van de bruid in haar ouderlijk huis samen en een of twee avonden later kwam de familie van de bruidegom bij de bruidegom thuis bijeen. Behalve koffie of thee, werd ook hier brandewijn enz. geschonken. Het waren gezellige bijeenkomsten, die veel leken op de huidige viering van verjaardagen.

Bruidsuikerzakjes die vroeger in Hei- en Boeicop werden gebruikt, uit de verzameling van wijlen mevr. Brouwer.
De bruiloftstoet

Eindelijk was dan de bruiloftsdag aangebroken. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw werd meestal op donderdag getrouwd. Na die tijd vaak op vrijdag.

Vóór de Tweede Wereldoorlog en ook nog enige tijd daarna, was de bruid gekleed in een mooie zwarte jurk of in een zwart of blauw mantelpakje. Speciale witte bruidsjurken met sluier werden toen meestal nog niet gedragen. Die kwamen in Hei- en Boeicop pas in de oorlog meer en meer in de mode.

De bruidegom droeg een zwart pak en een hoge zwarte hoed. In vol ornaat zorgde de bruidegom ervoor dat hij ruim op tijd in het ouderlijk huis van de bruid was. Daar verzamelden zich ook de andere gasten. De bruidegom, wanneer hij boer of boerenknecht was, had ’s morgens de koeien nog gemolken en ging zich in de loop van de morgen pas gereed maken voor de bruiloft.

Het trouwen gebeurde altijd ’s middags om 1 uur. De bruiloftstoet begon vanuit het huis van de bruid. De stoet werd gevormd door tentwagens, waarin meerdere personen konden plaats nemen, soms aangevuld met tilbury’s (2 personen). Alleen wanneer de bruid heel dicht bij het Rechthuis en de kerk woonde, ging de stoet lopend. De tilbury’s waren meestal eigen bezit van de koetsier, die ook genodigde van de bruiloft was. In de tentwagens werden de andere genodigden vervoerd. Ze werden zonder koetsier gehuurd en één van de bruiloftsgasten mende dan. Met auto’s werd pas na de Tweede Wereldoorlog gereden.

De stoet ging eerste naar het Oude Rechthuis, dat was het raadhuis van Hei- en Boeicop. Wanneer het bruidspaar onderweg een groepje bekenden zag, gooide het vanuit de auto of het rijtuig vaak bruidsuikers naar hen.

Een schaal met bruidsuikers.

Aangekomen bij het Oude Rechthuis werden door het bruidspaar of de familie bruidsuikers gestrooid naar de kinde-ren, die bij het Rechthuis al stonden te wachten. Ze werden door de schooljeugd gretig opge-raapt. Dat gebeurde echter niet bij alle bruiloften. De openbare lagere school was tegen-over het Oude Recht-huis, naast de kerk, dus dichtbij. Ook de kinderen van de christelijke lagere school kwamen bruidsuikers rapen. De kinderen mochten bij zo’n bruiloft wat later op school komen, want beide scholen begonnen ook om 1 uur. Ook kinderen die al van school af waren, kwamen kijken en bruidsuikers rapen.

Het strooien met bruidsuikers bleef tot ver na de Tweede Wereldoorlog gehandhaafd. In de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog en vlak daarna werd dit, door gebrek aan bruidsuikers, echter niet gedaan.

De huwelijksvoltrekking

De burgerlijke huwelijksvoltrekking vond plaats in het Oude Rechthuis, waar de grote opkamer als raadzaal dienst deed. Deze was van buiten toegankelijk door een brede stenen trap van ca. 7 treden. Tijdens de plechtigheid waren aanwezig het gezin met de ooms en tantes en enkele buren.

Tijdens de plechtigheid moesten de gasten blijven staan, want stoelen waren er niet. Alleen rond de raadstafel, waar normaal de gemeenteraad omheen zat, stonden stoelen. Alleen het bruidspaar, de getuigen en de ambtenaar van de burgerlijke stand konden zitten. Bij raadsvergaderingen moest het publiek ook blijven staan, maar omdat er in die tijd weinig publiek kwam, was dat geen groot probleem.

Na de voltrekking van het burgerlijke huwelijk werd het huwelijk meestal kerkelijk ingezegend. De kerk lag tegenover het Oude Rechthuis, zodat die afstand te voet werd afgelegd. In de periode 1925-1939 was er geen dominee in Hei- en Boeicop.

In die periode werden geen huwelijken ingezegend. Na 1939 gingen kerkelijk meelevende bruidsparen steeds meer over tot het in de kerk laten bevestigen van hun huwelijk.

In de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog werden burgerlijke huwelijken door de burgemeester bij de bruid thuis voltrokken en ging men, door gebrek aan vervoer, lopend naar de kerk.

Het bruiloftsfeest

Meestal ging men na de huwelijksvoltrekking naar het huis van de bruid om de bruiloft te vieren. Weliswaar waren de kamers in de boerderijen groter dan de huidige huiskamers, maar het was wel krap. Een zaaltje was er toen nog niet in Hei- en Boeicop, dus moest men wel thuis feestvieren. Een bruiloft in die tijd geleek veel op een verjaardag nu. Er waren drankjes en hapjes en soms wat voordrachten of gedichten, maar daar bleef het wel bij.

Pas na de oorlog werd het bruiloftsfeest grootser opgezet en werd dit vaak in het achterhuis (de stal) gehouden. Omdat de meeste bruiloften in het voorjaar werden gehouden, wanneer het vee buiten liep, was dat een goede oplossing. De stal was uiteraard eerst netjes schoongemaakt en de wanden werden behangen met lakens, zodat er een zaal-idee ontstond. Er was ook altijd een podium, gemaakt door de dorpstimmerman, waarop de sketches, voordrachten enz. konden worden gehouden. Slingers werden in die tijd nog niet gebruikt.

Men kreeg koffie, chocolademelk, wijn of sterke drank. Bij de koffie kreeg men vaak bolussen, plakken koek met roomboter, of een stuk taart. Koelkasten waren er toen nog niet, dus moest de taart op de trouwdag door de bakker worden bezorgd en kon niet lang worden bewaard. Vaak was er Samoswijn en/of zelfgemaakte bowl voor de vrouwen en zelfgemaakte boerenjongens of boerenmeiden, die door zowel mannen als vrouwen werd gedronken. Voor de mannen waren er borrels (oude jenever of brandewijn) en vaak ook Vieux, een namaak cognac, en bittertjes. In de Tweede Wereldoorlog werd vaak Keizerbitter geschonken. Dat was een sterk, bruin drankje. Na de Tweede Wereldoorlog schonk men meer en meer jonge jenever of likeurtjes en werd bij de koffie gebak geserveerd. Dat was dan een punt taart, die de bakker had aangeleverd.

Een heel enkele keer bleef men in het Oude Rechthuis om het bruiloftsfeest te vieren. Het houten schot, dat zich tussen de raadzaal en het café bevond, werd dan weggehaald. De raadzaal lag hoger dan het café, dus moest men ook nog het trapje met de ongeveer drie treden afdalen om in het café een glaasje wijn o.i.d. te halen. De veldwachter, die altijd bij een trouwerij aanwezig was ‘om de orde te handhaven’, hielp dan soms mee met het inschenken van kopjes en glaasjes. Veldwachter Spruit zette de glaasjes soms naast elkaar en schonk ze dan met één straal vol. Daarna ging men dan naar het huis van de bruid.

Iedereen had reeds voordat de bruiloft begon, zo rond twaalf uur, warm gegeten. Dat was de tijd dat men in Hei- en Boeicop altijd warm at. Rond zes uur werd een broodmaaltijd genuttigd. Daarna ging men vaak nog door met feesten, maar gedurende de avond stapte men meestal op. Er waren echter ook plakkers die tot een uur of elf bleven.

Na de Tweede Wereldoorlog werden, zoals reeds verteld, de bruiloften steeds grootser opgezet. Zo begon het feest ’s avonds steeds vaker met een feestmaaltijd, waaraan alle genodigden, die ook bij de huwelijksvoltrekking waren geweest, bij aanwezig waren. Daarna ging het over in een feestavond, waarin spelletjes werden gedaan, stukjes werden opgevoerd en voordrachten gehouden. Om twaalf uur ’s nachts was het feest dan wel afgelopen.

Dat was heel anders dan voor de oorlog, toen de familie alleen nog gezellig een borreltje kwam drinken. Tegenwoordig is een gewone verjaardag vaak een groter feest dan vroeger een bruiloft.

Van de gasten kreeg het echtpaar cadeaus. Die waren meestal klein maar nuttig. Niettemin werden er door naaste verwanten ook grote cadeaus gegeven.

De volgende dag toog het bruidspaar weer gewoon aan het werk.

Een heel verschil met vroeger

Waren de bruiloften vóór de Tweede Wereldoorlog sober, tegenwoordig kan het niet mooi genoeg zijn. De bruiden gaan nog steeds in het wit of dragen een mantelpakje naar keuze, de huwelijksvoltrekking moet het liefst plaats vinden in een oud of bijzonder gebouw, wat vaak ook geldt voor het feest. Hier wordt muziek of een conferencier ingehuurd en het mag de gasten aan niets ontbreken. Uiteraard wordt er ook een feestelijk diner gegeven. Het aantal gasten is ook beduidend groter dan vroeger en bestaat voor een groot deel uit vrienden, vriendinnen, collega’s enz. Na de feestdag gaat het bruidspaar vaak op huwelijksreis. Wel een heel verschil met vroeger, waar alleen de rijken dit soort huwelijksfeesten zich konden veroorloven.

Met dank aan:
Mevr. A.B. den Besten-de With
Mevr. J. den Besten-Spek
Dhr. en Mevr.† G.C. Brouwer
Dhr. en mevr. D. de Jong
Dhr. J.P. de Leeuw†

Overige bronnen

J.L. de Jager, Volksgebruiken in Nederland, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1981, p. 40-60
Joode, Ton de, Folklore in het dagelijks leven; gewoonten en gebruiken in de Lage Landen, A.W. Sijthoff’s Uitgersmij. bv, Alphen a/d Rijn, 1977, p. 83-93

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *