Griendcultuur

KRONIEK
2019-1

Het eerste vel van de met de hand geschreven verhandeling.

Inleiding
Lokale geschiedschrijver Piet Horden Jz. – bekend van de boeken Een Kleine Geschiedenis  van ‘Het Land van Vianen’ (1953) en Recht en Slecht in het Land van Brederode (1955) – komt uit een geslacht van houthakkers (grienduilen), rietsnijders en teenschillers. Hij werd geboren in 1909 in Lexmond, had een goed stel hersens en kreeg de kans te gaan studeren. Hij ontwikkelde zich tot leraar. Horden was een rasverteller en kan gezien worden als een pionier op het gebied van de lokale geschiedschrijving. Een onderwerp dat hem logischerwijs interesseerde was de griendcultuur, waarbinnen zijn familie generaties lang werkzaam was. Hij schreef er onderstaande verhandeling over, die recent werd ontdekt in het archief in Gorinchem. Het origineel bevat voorts informatie over het dreigende uitvoerverbod van hoepen en hoephout.

Griendcultuur
Het land van Vianen en Ameide heeft zich eeuwenlang bezig gehouden met het kweken van wilgenhout. Men koos hiervoor de laagst gelegen delen van de polders, die voor akkerland, boomgaarden en weiland ongeschikt waren. Men pootte een perceel land in met wilgen stekpinnen, die men van één tot vier jaar liet groeien. Sneed men na één jaar de takken er af , die in bossen werden samengebonden, dan sprak men van teenbossen. Men sprak van grauwe teen en witte teen.

De grauwe teen werd niet geschild. Men breide er grauwe manden van, die voor vis- en fruitvervoer waren bestemd. Ameide heeft er enorme aantallen van gefabriceerd. Witte teen verkreeg men, door de tenen te schillen, d.w.z. men trok de tenen door een schilijzer, waardoor de bast er afgestroopt werd. Om te zorgen, dat de bast los zat, werden de bossen in de wintermaanden op lange rijen in de sloot gezet en omstreeks Pasen door teenschillers wit gemaakt. Dit werk geschiedde door mannen, vrouwen en kinderen.

Men sorteerde de tenen in drie soorten:
Davidjes ongeveer 1 á 1 ½ m lang; geschild door vrouwen en kinderen.
Klein grauw ongeveer 2 á 2 ½ m lang; geschild door mannen.
Telders ongeveer 2 ½ á 3 ½ m lang; geschild door mannen.

Bundels teen in vier maten: ‘kit’, ‘karreband’, ‘halfvaats’ en ‘tonneband’. (Tekening Piet Horden)

De mannen schilden in groepen, staande op een teenwerf van de teenbaas, die voor de aanvoer zorgde. Vrouwen en kinderen schilden bij huis. De teenbaas zorgde ook daar voor de aanvoer van de davidjes. De mannen moesten de tenen eerst schilklaar maken, door er de zijtakjes af te snoeien (sneuen), die door de kinderen werden geraapt, mee naar huis genomen en daar geschild.

’s Zaterdags werd het geschilde sneusel keurig op bosjes gebonden bij de teenbaas afgeleverd, die met een kom vol centjes, vierduiten, stuivertjes, dubbeltjes en een enkel kwartje gereed zat, om de jeugd voor het “geschil” te belonen. Meestal waren het de eerste zelfverdiende stuivertjes, die vol trots aan moeder werden overgedragen. Ze spaarde ze op en met Pasen kocht ze er voor de kleine “broodverdiener” een paar stiefels van of een “nuut himd” of iets van dien aard. Van de witte teen breidde men vele soorten manden.
Liet men de tenen drie á vier jaren doorgroeien, dan ontstonden er grienden met drie- en vierjarig houtgewas. De eigenaren gaven hun percelen bij een notaris op, die dan in de herfst een houtverkoping uitschreef, waarbij de houtbazen naar believen de grienden konden “mijnen”.

Een koperen koffieketeltje zoals de griendwerkers dat in het veld gebruikten. (Foto Ronnie Hendriks)

Was dit geschied dan meldden de houthakkers zich bij de bazen om aangenomen te worden. De houthakkers bestonden uit landarbeiders of polderjongens. Met het werk in de grienden kwamen ze de wintermaanden door, zodat ze in die tijd niet werkloos waren. Ze hakten de wilgenstokken van de stommels, droegen ze naar de zogenoemde paal, waaraan een maatlat, ook wel kippeleer genoemd, zat, waarin inkepingen zaten om de stokken op maat te hakken, nadat de zijtakken er afgesnoeid waren. Van dunnere stokken hakte men “kit”; van iets dikkere “karreband”; van nog dikkere “halfvaats”en van de dikste “tonneband”.
Van de afgehakte toppen maakte men bossen “toppen”of de dunne bosjes “rijshout” voor de beroemde zinkstukken. Het rijshout werd ook vaak geleverd aan het dijkcollege – o.a. de Vijfheerenlanden – om op stuiken gezet te worden op vastgestelde plaatsen langs de Lek- en Lingedijken, teneinde het in tijd van nood bij de hand te hebben. Met sprak dan ook van “noodstuiken”.
Van zeer zware stokken hakte men boonstaken, tienvoeten, twaalfvoeten en veertienvoeten. Zo om een uur of drie in de middag ging de houthakker de op diverse hopen gegooide stokken soort bij soort intellen en op bossen binden:
– Kit 104 stokken
– Karreband 52 stokken
– Halfvaats 39 stokken
– Tonneband 26 stokken.
Het loon van de houthakker hing van het geproduceerde aantal bossen af. Liet men de bossen ongeschild, dan sprak men van “grauw” hout, waar men in de hoepmakerijen “grauwe” hoepels van maakte. Hoepmakerijen waren gevestigd te Vianen, Ameide, Lexmond en Meerkerk.
Moest het hout geschild worden, dan ging dat op dezelfde wijze als bij de tenen. Eerst een tijd in het water en daarna omstreeks Pasen of Pinksteren schillen, doch met een zwaarder schilijzer dan voor de tenen. Van het witte hout werden witte hoepels gemaakt. Aan de namen “halfvaats” en “tonneband” worden we gewaar, waar de hoepels voor bestemd waren: voor de kuiperijen. Met scheepsladingen tegelijk gingen ze naar Vlaardingen. In vroeger eeuwen, toen ieder dorp zijn eigen kuiper had , werden ook door deze mensen die hoepels gekocht, doch in kleine hoeveelheden.
Op de oudere en nieuwe topografische kaarten (schaal 1: 25000) kunnen we zien aan de groene kleur waar de grienden gevestigd waren en zijn. Hun aantal is sterk verminderd. Dat heeft twee oorzaken. Door de machine kan men de waterstand in de polders beter beheersen dan met molens. De kisten hebben de manden verdrongen, vooral bij ’t fruit.

In de Vijfheerenlanden waren vroeger veel grienden en die boden veel plattelanders werk. Deze foto van teenschillers en hun familie is gemaakt in Schoonrewoerd (Foto Europese Bibliotheek)

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *