Wetenswaardigheden (4)

KRONIEK
2007-1

R. Visser
Aan tafel bij onze voorouders

Het is al weer een jaar geleden dat de eerste Wetenswaardigheden het licht zag. Ik ben toen gestart met de ‘memorie voorwerpen’, een niet direct streek gebonden, maar wel, wat ook bleek uit de reacties, een herkenbaar onderwerp. Zowel de Hollandse Schijfkandelaar als de scherf van de Baardmankruik waren echte locale bodem-vondsten die ons een kijkje gaven in de rijke historie van deze omgeving. We hebben door middel van deze vondsten al kennis kunnen maken met de waard van de Drie Baersen anno 1725 en de heer van Killestein anno 1680.

In deze Wetenswaardigheden wil ik u uitnodigen om met mij plaats te nemen aan de eettafel van onze illustere voorouders.

Foto 1

Laten we ons etentje eens rond het eerste millennium starten. Denkt u nou niet dat als u ongeveer 1000 jaar terug in de tijd bij uw voorouders aan tafel zou plaats nemen dat u dan een keurig gedekte tafel zou zien met het mes, de vork en lepel netjes gerangschikt rondom uw bord. “Een vok? Was da nu wer? Nee grootvader, een vorrrk! Da kennik nie, as ghe nog wil vrete dan vat ghij uwe leijpel maor en vangt aen.”

Is dat wat? Word je eindelijk eens uitgenodigd om bij je verre voorouders te komen eten, moet je een eigen bestek meenemen en zitten ze met z’n allen daar toch een beetje met hun handen en van de punt van hun mes te eten! Niet bepaald netjes die voorouders van ons! Toch was het toen heel gewoon om je eigen mes en lepel bij je te hebben. Het mes en de lepel behoorden dan ook tot de persoonlijke uitrusting van onze vroege voorouders Vorken en borden kende men toen helemaal nog niet! Als bord gebruikte men een snijplankje, teljoor genaamd, of een oude korst brood, dat men na het eten aan de beesten of de armen uitgaf! Als drank werd er wijn of bier vanuit een kan in glazen of drinkbekers geschonken. Het voedsel bestond toen uit brood, vis, vlees en pap. Daarnaast kende men ook een soort dikke soep of stoofpot waarin allerlei groenten en vlees of vis waren verwerkt. Echte aardappeleters waren we toen nog niet! Het zal trouwens ook wel een flauwe hap geweest zijn, daar het zout toen nog een erg schaars en duur goed was en voornamelijk door de adel werd gebruikt. Aardig om te weten is dat het zoutvat op tafel, toen en zelfs tot ver in de 17e eeuw, de aan-wezigheid van de godheid tijdens het eten symboliseerde.

Kortom de eettafel van toen was simpel en efficiënt en meer bedoeld om de maag te vullen dan het oog te strelen. Stel je eens voor dat je daar met je mes en vork aankomt en probeert, zoals wij het toch allemaal geleerd hebben, het brood of vlees netjes in stukjes te snijden om vervolgens beschaafd naar de mond te brengen! Ik denk dat grootpapa gierend van het lachen langzaam van de bank zou rollen. Dit zou wel een goede binnenkomer zijn, want ze hielden toen wel van een grapje, maar daarna zou hij gewoon het brood in de hand nemen en daar een stuk vanaf snijden met zijn mes.

Er is weinig beeldend materiaal uit die tijd van ons etentje dat ons een beter beeld van de toenmalige eettafel en eetgerei kan geven. Pas in de 15e eeuw en vooral uit de periode van Renaissance (Wedergeboorte of Vernieuwing), die tegen het einde van de 15e eeuw onze regio bereikte, is meer beeldend materiaal beschikbaar. Aangenomen wordt dat de eettafel uit de 15e eeuw niet veel afwijkt van die uit het jaar 1000.

Om meer over de eetgewoontes van onze voorouders te leren, volgen we nu de evolutie van het eetgerei en met name van de lepel. We zijn ondertussen aangeschoven aan de eettafel bij grootpapa uit de 16e eeuw. Ik heb al verteld dat het persoonlijke eetgerei toen bestond uit een lepel en een mes.

Foto 2

Pieter Breugel (1525-1569) laat in een paar prachtige schilderijen, resp. Boerenbruiloft (foto 1) en Boerenkermis (foto 2), beide uit 1568, zien waar men deze zaken o.a. op het lijf droeg.

Detail foto 1 en detail foto 2

Juist, de lepel zit in de muts gestoken en over het mes valt ook al niet te twijfelen. Niet bepaald de messen die wij kennen als we aan tafel zitten, nietwaar?

Nu ik dan eindelijk een reden heb gevonden om eens werk van een van mijn favoriete schilders te gebruiken, wil ik deze kans niet voorbij laten gaan zonder u nog even te wijzen op het heerschap met het rode jasje, de voorste drager rechts op het schilderij van de Boeren-bruiloft (foto 1). Valt u niets aan hem op? Jawel, u ziet het goed, hij heeft maar liefst drie benen!

Detail foto 1

Dit was niet toevallig een vreemde speling van de natuur, maar meer een vreemde dwaling van de schilder. Pieter Breugel was, net als onze voorouders, een echte grappenmaker en stopte vaak dit soort grapjes in zijn werken. Een lust om naar te kijken.

Terug naar onze eettafel. De lepel, het woord komt al heel lang in onze taal voor en is verwant aan ‘lapen’ een middeleeuws werk-woord voor slurpen, dat al ver voor onze jaartelling gebruikt werd bij de volken rond de Middellandse zee. De lepel is waarschijnlijk door handel ook in onze contreien terechtgekomen. Zeker is dat de Romeinen de lepels hebben meegebracht. Er zijn een aantal prachtige exemplaren teruggevonden, net als de lepels op foto 3 die te bewonderen zijn in het Nederlands Openlucht Museum te Arnhem. Men gaat er vanuit dat dit model nog tot voorbij het eerste millennium, ten tijde van ons eerste etentje, gebruikt is.

Foto 3

De gewone man gebruikte toen houten lepels. Was men van iets betere afkomst dan had men ze waarschijnlijk een lepel van tin of een koper legering, maar alleen de adel, vorsten en hoge geeste-lijken hadden in die tijd de middelen om zich zilveren lepels te veroorloven.
Er zijn bij bodemvondsten, vooral in grote steden, vrij veel houten lepels teruggevonden die alleen op basis van informatie over de vindplaats zijn te determineren. Metalen lepels komen pas vanaf de 14e eeuw in relatief grote getale voor. Er zijn er ook veel bewaard gebleven, maar net als met de houten lepels zijn deze moeilijk te determineren. Vanwege hun waarde hebben gelukkig vrij veel zilveren lepels de tand des tijds doorstaan. Daar zilver al vanaf het begin van de 15e eeuw gekeurd wordt, kunnen wij een redelijk goed beeld krijgen van de evolutie van de lepels.

Over de vorm van de lepel tussen het jaar 1000 en de 14e eeuw is niet erg veel bekend. Ik vond in het boek ‘Eet- en sier- lepels in Nederland tot ca. 1850’ van E.M.Ch.F. Klijn een lijst van de bezittingen van Floris V, graaf van Holland, opgemaakt nadat hij was vermoord op 23 juni 1296 door Gerard van Velzen, waarin o.a. wordt vermeld; ‘enen sulveren broken lepel’ en ‘ein ende twintich sulveren leijpelen’. Helaas kunnen we hieruit niet opmaken hoe de ‘leijpelen’ eruit hebben gezien, maar wel, gezien het grote aantal lepels, dat de adel toen al wel lepels beschikbaar stelde voor genodigden.

De vorm van de lepels heeft vanaf de 14e eeuw nogal wat ver-anderingen ondergaan. Van een kort en gedrongen dikkige steel tot een dunne lange steel en van een voornamelijk rond en vrij ondiepe bak tot een vijgvormige diepe bak. Pas in de 16e eeuw zien we geleidelijk decoraties doorgevoerd worden. De zogenaamde apostel-lepels (Foto 4) zijn hier een mooi voorbeeld van. De bak van de lepel is van bijv. peren- of wortelhout en de houten steel heeft een zilveren montuur met daarop een van de apostelen gesmeed.

Foto 4 en 5

Van het begin tot halverwege de 17e eeuw heeft de persoonlijke lepel een vijgvormige bak met een ronde, ovale, of vierkante steel, be-kroond met een vrucht, bloemknop of mens- of dierenfiguur. (Foto 5)

Willen we de volgende belangrijke stap in de evolutie van de lepel meemaken, dan nemen we een grote stap vooruit en belanden we aan de tafel van onze voorouders in de 2e helft van de 17e eeuw. De periode waarin grote namen als Rembrandt, Constantijn Huygens en Anthoni van Leeuwenhoek hun faam verwierven, de gebroeders De Witt te Den Haag gelyncht werden en stadhouder Willem III, als enige Hollandse vorst ooit, door zijn huwelijk met Mary Stuart koning van Engeland werd. Maar ook de periode waarin de zo stijl-bepalende Franse koning Lodewijk XIV, ook wel ‘Le Roi soleil’ of Zonnekoning genoemd, nog gewoon met z’n handen at! We zitten dan midden in de Hollandse Gouden Eeuw, een eeuw waar onder invloed van grote welvaart ook grote veranderingen ontstonden in de leefgewoonten van onze voorouders. Niet alleen hun uiterlijk veranderde zichtbaar door de pruiken die toen in de mode kwamen, maar ook hun eetgewoontes, wat blijkt uit de veranderingen die de lepel onderging. Daarnaast was Lodewijk blijkbaar de vette handen ook zat en werd de persoonlijke twee-tandige eetvork, die pas eerder die eeuw zijn intrede had gedaan, meer algemeen aanvaard.

De persoonlijke eetlepel is in de tweede helft van de 17e eeuw voor het gewone volk nog steeds standaard, maar bij de welgestelden kwam een zilveren eetlepel in gebruik, die onder invloed van verfijnde tafelmanieren anders van vorm is. Dit zien we goed terug in de vorm van de bak die meer ovaal wordt en dus geschikter is om vanaf de punt van de bak te eten in plaats door vanaf de zijkant bij de ronde bak. Ook de steel verandert in die periode en wordt gaandeweg steeds platter met een breder uitlopend steeluiteinde. Foto 6 toont een zilveren lepel uit 1670 met ook een voor die tijd zeer kenmerkend drielobbig steeluiteinde.

Foto 6

Uiteindelijk zal rond het einde van de 17e eeuw uit dit nieuwe model het tafelcouvert ontstaan, waarbij lepel en vork hetzelfde model hebben en in series van zes of twaalf worden gemaakt. Vanaf die periode zal tot de dag van vandaag de vorm van de bak niet erg veel meer veranderen. Verschillen in model worden daarna wel bepaald door de vorm van de steel, het steeluiteinde en de bevestiging van de steel, d.m.v. de naald, aan de bak. De naald die door de jaren heen korter en korter werd en uiteindelijk een lobvormige ornament vormde, het ‘lofje’ is ook wel naamgevend. ‘Enkel Lof’, ‘Dubbel Lof’, maar ook het bekende ‘Haags Lof’! Foto 7 toont een korte weergave van de evolutie van naald naar lof met lepels uit eigen collectie.

Foto 7

Het ‘Filet’ of ‘Punt Filet’, een ander nu nog bekend model, ontstond ook rond diezelfde periode door het versieren van de steel van het ‘Unie-Plat’, een glad model, met een groef die de contouren van de steel volgt.

Hoewel de vork veel later dan de lepel op de eettafel verscheen, was de vork al bekend vanaf het begin van de 15e eeuw, toen men bij het voorsnijden van het vlees een grote twee-tandige vork ging ge-bruiken. Het zou echter nog tot de 18e eeuw duren voordat de vork een vast onderdeel van het tafelbestek werd. Er zijn uit de 17e tot einde 18e eeuw een aantal prachtige persoonlijke zilveren reissetjes (lepel, mes en vork) in koker bekend. Hieruit valt te concluderen dat de vork alleen door de adel en de rijke burgerij werd gebruikt. Ik kan bijvoorbeeld niets vinden over koperen of tinnen vorken uit die periode. Het aantal tanden groeide door de jaren van twee naar drie in het begin van de 18e eeuw, tot vier tanden aan het einde van die eeuw. De eetvork doet dus pas eigenlijk meer algemeen zijn intrede bij de komst van het tafelcouvert. Daarna volgde de vorm van de steel weer dezelfde weg als die van de eetlepels.

Met het mes was dat heel anders. Messen, zoals wij die kennen, zijn al vanaf het moment dat wij metaal leerden bewerken, een Multi-functioneel persoonlijk stuk gereedschap. De eerder getoonde schil-derijen van Breugel laten zien dat het mes ook prominent aanwezig was in het dagelijkse leven in de 16e eeuw. Hoewel de man een groot mes openlijk aan zijn gordel droeg, had hij meestal ook nog ergens een kleiner ‘eetmes’. Ook onze overgrootmoeders hadden natuurlijk een persoonlijk mes, dat meer overeenkwam met het kleine mes van onze overgrootvaders. Doordat het heft van het mes uit de schede stak ging men het heft steeds meer decoreren. Hoewel ik geen voorbeeld heb kunnen vinden, zullen er vast ook uit de middeleeuwen mooi bewerkte exemplaren zijn geweest, maar pas vanaf het begin van de 17e eeuw worden gedecoreerde mesheften meer algemeen en zijn er ook meerdere prachtige exemplaren be-waard gebleven.

Net als bij de lepel en de vork worden er pas vanaf het einde van de 17e eeuw messen in series als tafelcouvert gemaakt waarbij ook de stijl van de couvertmessen, net als de vork, de stijl van de lepels volgde.

Foto 8 laat twee eind 18e eeuwse messen uit mijn eigen collectie zien, die maar een paar jaar in leeftijd schelen, waarbij het ene (1797) duidelijk een niet seriematig brood- of voorsnijmes is en het andere (1785) duidelijk wel een mes uit een serie is. Het brood- of voorsnijmes heeft nog alle kenmerken van het persoonlijke mes in zich, waaronder het rijk bewerkte pistoolvorming heft.

Foto 8

Messen blijven ook tot na de introductie van het tafelcouvert voor de meeste mensen een persoonlijk stuk gereedschap. Hoewel minder opzichtig aan-wezig, zal het persoonlijke mes nog tot het begin van de 20e eeuw voornamelijk op het platteland in gebruik blijven.

Als we ons etentje zo rond het jaar 1800 aan de eettafel van de beter gesitueerde voorouders voortzetten, dan zal het u verbazen hoe het couvert is uitgegroeid. Niet alleen liggen er dan verschillende lepels, messen en vorken ten behoeve van verschillende gerechten rondom uw bord, maar ook zijn er verschillende opscheplepels voor de ver-schillende gerechten. Je kunt het niet bedenken of er is wel een speciaal eetgerei voor ontwikkeld, van mosterd- tot potagie- lepel en van confiture- tot oestervorkje.

Helaas zijn in die tijd de verschillen tussen arm en rijk erg groot geworden en hoewel ik van de maaltijd geniet, besef ik dat bij menig huishouden van onze voorouders de tafel op dat moment niet veel afwijkt van de tafel zoals deze 300 jaar terug was. Het is bijna niet te geloven, maar houten lepels zijn tot in het begin van de 20e eeuw gebruikt, met name door grote groepen mensen, die op het bestaansminimum leefde. Een metalen lepel was zelfs toen nog voor deze mensen een onbereikbaar bezit.

Vandaag is dat gelukkig heel anders. Zelfs de minst bedeelden in onze huidige maatschappij hebben wel een volle besteklade met verschillende maten en vormen lepels, messen en vorken. We staan er niet bij stil dat wat voor ons zo gewoon is, tot nog niet zo heel lang geleden niet zo gewoon was en dat het eetgerei, zoals wij dat nu kennen, toen alleen voorbehouden was aan de welgestelden.

Terug van mijn reis door de tijd ben ik toch wel blij met onze volle besteklade thuis en helemaal met onze vorken. Dat vanaf een punt van een mes eten vond ik maar niets. Ik neem me daarom voor om in de volgende Lek & Huibert eens terug te gaan naar onze overgrootouders om hen te bedanken voor het zo fantastisch uit-ontwikkelen van ons bestek. Ik zal daar eens met hen een glas op heffen. Leve de man, of vrouw, die de vork uitvond! Proost.

Mooi glas trouwens grootva. Wa blief? ………

Bronnen

Eet- en sier- lepels in Nederland tot ca. 1850 van E.M.Ch.F. Klijn
Nederlands klein Zilver en schepwerk 1650-1880 van B.W.G. Wttewaall
Zilver van Jan Pieter Glerum
Diverse museum- en internet-sites

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *