De veeziekte van 1865/67 (2)

KRONIEK
2004-4

DE TWEEDE GOLF VAN DE VEEZIEKTE

Walter van Zijderveld
Opnieuw veetyphus in Lexmond (1866/67)

Half augustus 1866 brak voor de tweede maal in Hagestein de veetyphus uit en twaalf hulp-marechaussees met een korporaal en een sergeant moesten nu de oostgrens van Vianen bewaken. Niettemin brak begin september in de polder Bolgarijen de veepest uit. Als voorzorgsmaatregel werd de Lexmondse kermis dat jaar niet gehouden, maar de paardenmarkt ging gewoon door. Hetzelfde gebeurde in Gorcum en Vianen1.

Het rapport van burgemeester Van Slijpe vervolgt:
De ziekte verlangde evenwel grooter uitbreiding en hoelang of Lexmond ook verschoond mocht blijven, deed zich de geduchte ramp toch in den winter van 1866 op 1867 vreeselijk gevoelen.
Den 6den november 1866 stierf alhier weder het eerste rund aan den veetyphus en wel op den stal van den weduwe Gerrit den Hartog in Lakerveld. Twee dagen daarna werd er een kalf, als lijdende aan de bewuste ziekte, afgemaakt bij Jan van Tienhoven, op welken stal zich later geen gevallen meer hebben voorgedaan.
Den 12 november vertoonde zich weder verschijnselen van vee-typhus van vier fraaie jonge runderen van de weduwe G. den Hartog, die alle vier werden afgemaakt. Die vrouw wilde evenwel de aangeboden schadevergoeding niet aannemen en gaf later die f 80 aan het Diaconie en Algemeen Armbestuur. De daarop volgende dagen nam de ziekte vreselijk toe. Op één avond deden vier veehouders aangifte dat op hunne stallen de ziekte was uitgebroken en tot den 27 november werd er nog afgemaakt bij weduwe de Zeeuw, Johannes Ipenburg, Dirk Veen en de wed. Gerrit Bassa. Laatst genoemde schonk van hare schadevergoeding nog  f 210,- aan het algemeen armbestuur alhier.
De schadevergoeding werd berekend tegen de volle waarde van gezonde of verdachte dieren en tegen 2/3 van de zieke runderen.
Ten einde een geheel overzicht te verkrijgen van al de kosten ter zake der veeziekte te Lexmond uitgegeven, zal ook het bedrag wegens de afmaking in een bijlage bij dit journaal worden vermeld.

Stoppen met afmaken koeien

Die ziekte nam evenwel dermate toe, dat de Hooge Regering besloot het afmaken binnen de lijn van afsluiting voorlopig te staken, zoodat te Lexmond de afmaking zich slechts bepaalde bij 15 runderen in het geheel.
In de geheele maand november stierven er alhier ontzettend veel runderen. In de maand januari 1867 stierven ruim 300 stuks, in februari 150 en in maart ook nog enkelen. Den 25 maart stierf het laatste zieke rund aan den veetyphus en wel bij Sijmen van Toor in Lakerveld.
In het geheel werden er te Lexmond aangetast 939 runderen. Hiervan zijn er gestorven of afgemaakt 668, terwijl slechts 271 stuks herstelden, zooals uit de mede bij dit journaal gevoegden staat duidelijk blijkt. Weliswaar was de ramp voor Lexmond zeer groot en natuurlijk in het bijzonder voor diegenen welke verliezen moesten lijden, doch men mocht in deze gemeente toch nog van groot geluk spreken, want terwijl in andere plaatsen bijna geen enkele stal gespaard bleef, werd hier slechts ruim de helft van het in de gemeente aanwezige getal runderen aangetast. Ruim 900 koeien waren niet ziek geweest2.
De uitkomsten waren tijdens het heerschen der ziekte zeer uiteenloopend. Op den enen stal bleef geen rund over, elders herstelden slechts enkele. Op een anderen stal herstelde bijna de helft der aangetasten, terwijl er voorbeelden zijn dat er op denzelfden stal runderen geheel vrij van de ziekte bleven, welke echter tusschen zieke dieren hadden gestaan. Dit laatste geval behoort evenwel tot de zeldzaamheden.

Illegale activiteiten en pestbosjes

Er zijn altijd mensen die zich niet aan de voorschriften houden, zo ook op 5 februari 1867. Gemeenteveldwachter Gerhard Pieter de With hield vier boeren uit Zijderveld (gemeente Everdingen), één uit Hei- en Boeicop en een knecht uit Schoonrewoerd aan, die samen tien koeien begeleiden, waarvan er drie bestemd waren voor Lexmondse boeren. Negen waren voorzien van een briefje, maar dat was niet ondertekend door de burgemeester, dus niet geldig. Voor één koe was helemaal geen bewijs aanwezig. Negen koeien kwamen uit Everdingen, waar de veetyphus heerste, en één uit Schoonrewoerd.

De drie voor Lexmond bestemde koeien werden in beslag genomen en ‘voor de noodige voeding en stalling besteed bij den herbergier Aart Boeff’ in De Drie Snoeken. Dat gebeurde voor rekening van de eigenaren. De andere koeien werden gekeurd en teruggestuurd naar Everdingen. Alle begeleiders kregen een bekeuring3.

Het kwam ook voor dat besmet vee werd geslacht en illegaal in de handel werd gebracht. Burgemeester Van Slijpe liet gemeentebode W. Stravers op 26 januari 1867 een bekendmaking ophangen en afroepen, waarin stond: ‘De burgemeester der gemeente te Lexmond heeft tot zijn groote ergernis en leedwezen bij geruchte vernomen dat sommige menschen zich hebben schuldig gemaakt aan het weghalen van vleesch, afkomstig van gestorven dieren. Bij de groote ramp der veeziekte schijnen velen zich er dus op toe te leggen, om ook eene pest onder de menschen te doen uitbreken. Onver-antwoordelijk is deze handeling van hen die het vleesch stelen en gebruiken en even onverantwoordelijk van de veehouders die zulks toestaan of oogluikende toelaten. Een ieder worde gewaarschuwd zich aan deze handelingen niet schuldig te maken, daar de burgemeester voornemens is niemand te ontzien en ieder schuldige te vervolgen’4. Kennelijk maakten ook vooraanstaande Lexmonders zich hieraan schuldig!

Ook in Vianen vond daartoe een verijdelde poging plaats. In De Vijfheerenlanden van 16 december 1866 verscheen het volgende bericht: ’13 Dec. Voor een in deze gemeente aan de veepest gestorven rund wordt een diepe kuil gegraven. Op de bodem daarvan wordt eene laag ongebluschte kalk gestrooid. Als daarop het doode rund ligt, wordt de huid door diepe insnijdingen onbruikbaar gemaakt. Daarover wordt eene ruime hoeveelheid koolteer uitgegoten om die weder met eene dikke laag ongebluschte kalk te bedekken. Eindelijk wordt dit alles met water ruim overgoten.

Welnu, op deze wijze was een rund in onze gemeente in den kuil gedaan en in weerwil van dit alles had een aantal mannen in den afgeloopen nacht omtrent 11 ure een rund opgegraven, men zegt om het vleesch tot spijze te gebruiken. Zij werden echter door eene patrouille jagers (militairen) overvallen en verjaagd.’

De koeien werden vaak begraven op plekken diep in de polder. De plaats werd later gemarkeerd door er bomen en struiken te planten om te voorkomen dat gezonde koeien op die plaats zouden gaan grazen en ook besmet zouden worden. Deze beplantingen werden pestbosjes genoemd.

Een oud recept
Aan middeltjes tegen de veepest was geen gebrek. Ze hielpen echter geen van alle. (De Boer enz., p. 29)

Middelen ter genezing of voorzorgsmaatregelen tegen het ontstaan der ziekte werden weinig aangewend. Te Lexmond en ook in andere gemeenten werd nog een oud recept sterk aanbevolen en door sommigen ook gebruikt. Dit recept is afkomstig uit de vorige eeuw, vermoedelijk van de jaren 1740 tot 1757, toen in ons land de veepest zware verwoestingen aanrichtte. Het recept was van de volgende inhoud:

“Alzoo daar veelderhande siektens domineren onder de beesten, soo sijn daar nogtans maar twee die alle beesten geheel subject sijn, dat is, te weten de overvloedigheijd van ’t bloed ende ten anderen overvloed van galle, welke beijde stark in de beesten praedomineeren. Derhalve zoo is deze remedie heel krachtig en goed om het bloed te temperen en de overvloedigheijd van de galle te doen verdwijnen. Neemt Caliaga een half once, Gentiana een half once, Mirae een half once, ’t samen kleijn gestoten en eens met een kanne bier opgekookt en dan deur een doek gedaan sijnde; neemt dan twee dragma Saljuunel met een half loot Cremontarteri, met twee dragma bitterheijlig en voor een stuiver safferaan; dit alles onder malkander gemengt en de helft daarvan lauwwarm ingegeven en de ander helft des avonds daarna ofte des anderen daags ’s morgens ende de mont gewasschen met zout en water.”

Diegenen welke het recept nog gebruikten deden zulks als het vee reeds ziek was. Slechts enkelen bezigden het als voorbehoedmiddel. Gunstige resultaten zijn evenwel geheel onbekend.

Door de Hooge Regering werd met kracht aangedrongen op het wasschen met creozootwater. Hiervan moesten de burgemeesters een voorraad voorhanden hebben, teneinde de veehouders op de eerste aanvrage eene verlangde hoeveelheid konden verkrijgen. Men moest daarmede de gezonde dieren herhaalde malen wasschen. Dit middel werd evenwel te Lexmond niet toegepast. Men wilde alhier, evenals in bijna alle gemeenten, hoegenaamd van geen voorzorg weten5.

Ook dit middel leverde geen gunstige resultaten op. Er zijn voorbeelden te noemen waar men alles heeft gedaan wat werd aanbevolen, zorgvuldig alles vermeden wat men maar eenigzins vermoedde dat de besmetting kon bevorderen en toch baatte zulks niets.

De heer Bodde, notaris te Meerkerk, heeft o.a. de voorschriften en aanbevelingen stipt opgevolgd, heeft niemand den toegang tot zijn stal vergund en niettegenstaande die stal verwijderd was van den weg en van alle andere stallen, is de ziekte onder zijn vee eindelijk uitgebroken en geen enkel rund overgebleven. Alle werden aangetast en stierven spoedig.

Het eenige middel waarvan men althans te Lexmond eenig goed gevolg heeft gezien, is dit: Zoodra die ziekte op een stal uitbreekt ga men direct over om bij al de runderen een sterke aderlating te bewerkstelligen in den bek en wel boven in het gehemelte. Harmen Veen had een stal met 38 runderen. Eenige daarvan werden hevig aangetast. Hij paste het middel der aderlating toe en had het geluk dat 26 runderen herstelden. Sommigen beweren dat het nog beter zoude zijn om het te doen wanneer men nog geen zweem van de ziekte op den stal bespeurde.

Hoe het ook wezen moge en welke gunstige uitkomsten sommige stallen ook opleverden, dit staat toch bepaald vast, dat de ramp vrees’lijk was en dat men niet genoeg dankbaar kan zijn dat dezelve thans, met Gods hulp, is geweken.

Deze advertentie verscheen in De Vijfheerenlanden van 20 januari 1867

Er waren ook gemeenten waar veel of alle boeren uit godsdienstige overwegingen geen voorzorgen namen. Dat was bijvoorbeeld het geval in Hoog-Middelkoop bij Leerdam, zoals blijkt uit bijgaande advertentie.

Sedert 25 maart tot heden deden zich, Gode zij dank, geene gevallen der vreeslijke ziekte te Lexmond meer voor, maar door vorenstaande omschrijving ben ik reeds te ver gegaan en zal dus terug moeten keeren om te kunnen doen zien wat verder van regeringswege elders en ook alhier werd gedaan, om zoo mogelijk de verdere uitbreiding der ziekte tegen te gaan.

Aanvullende maatregelen

Op 2 januari 1867 was een landelijke commissie ingesteld om na te gaan hoe de veepest het beste kon worden bestreden. Reeds op
18 januari werd het rapport uitgebracht6, met als gevolg enkele nieuwe maatregelen. Intussen had de Lexmondse gemeenteraad op 5 januari 1867 een verordening aangenomen over de aangifte van hersteld vee en de waarmerking daarvan, maar die verordening kon in de ogen van Gedeputeerde Staten geen genade vinden, zodat deze weer werd ingetrokken. Ervoor in de plaats kwam op
27 februari een verordening waarin onder andere werd bepaald dat herstelde dieren moesten worden gebrandmerkt met de letter L, die op beide hoorns moest worden aangebracht. Het branden moest gebeuren door de gemeentebode in tegenwoordigheid van een lid van de commissie, die bestond uit de raadsleden Bikker, Verhoef en Cortenhoeven7.

Bij Koninklijk besluit van 24 februari 1867 (Staatsblad No. 10) werd het verbod tot het houden van openbare verkoopingen van vee ook uitgebreid en toegepast op het vereenigen van vee in schuren en op erven. Het daaropvolgend Staatsblad no. 11 bevatte dat het vervoer van vee, mest en andere voorwerpen gedurende den tijd van zes weken, geheel en al werd verboden8. Geen vee mocht er in de open lucht worden gebracht dan alleen als het voor de slagtbank was bestemd, terwijl voor de verzending van slachtvee bepaalde wegen werden aangewezen.

Alle vee voor de slachtbank bestemd, moest vooraf met de letter S worden gebrand op de rechterheup, terwijl nog andere strenge bepalingen daarbij in acht genomen moesten worden.

Geen vleesch mocht worden vervoerd van de eene gemeente naar de andere, terwijl het binnen deze gemeente niet mocht geschieden, zonder behoorlijk bewijs van den burgemeester. Voorts bevatte dit besluit zeer strenge bepalingen omtrent het reinigen van stallen, alwaar veeziekte had geheerscht enz.

Intusschen werden op last der Hooge Regeering al de herstelde beesten gemerkt met een Leeuw op de rechter bil. De brandijzers werden van Rijkswege aan de gemeentebesturen toegezonden en van iedere waarmerking werd een nauwkeurig procesverbaal door den burgemeester opgemaakt.

Tot afwijking van deze strenge verbodsbepalingen werden dispensatiën verleend en ook eenige wijzigingen van tijd tot tijd daargesteld, doch altijd met de noodige waarborgen.

Ofschoon vorenstaande bepalingen zeer streng waren en de uitvoering niet gemakkelijk was, werden de voorschriften toch streng gehandhaafd en heeft men zeer weinig overtredingen ontdekt.

Afmaken van vee

De Hooge Regeering bereidde inmiddels nog strengere maatregelen voor en terwijl deze bij de Staten Generaal aanhangig waren, werden reeds hier en daar sterke detachementen Infanterie en Cavalerie gestationeerd, teneinde alle mogelijke verzet direct tegen te gaan.

Te Vianen werden ingekwartierd: tachtig dragonders met vijf officieren, te Lexmond, den 6 april, insgelijks 30 man Infanterie met een officier. Dat zouden eerst 49 manschappen en twee officieren zijn, maar dat aantal is later kennelijk verlaagd9.

Daarop werd afgekondigd de wet van 19 april 1867 (SB No. 30), houdende zeer strenge bepalingen omtrent de aangifte, afzondering en het afmaken van ziek of verdacht vee ter vervanging van de in het vorige jaar gemaakte wet van 15 september 1866 (Staatsblad No. 150).

Bij circulaire van Zijne Excellentie den Commissaris des Konings (van 20 april 1867, Provinciaal Blad No. 73) werden de burge-meesters gelast onmiddellijk tot afmaking over te gaan en dit werk zoodanig te bespoedigen dat alles den 30en dier maand was afgeloopen. Op 23 april was in Lexmond met de afmaking begonnen10.

In die acht dagen werd er vrees’lijk veel vee afgemaakt. Het was een algemeene slachting, vooral ook in den Alblasserwaard en een gedeelte van de Vijf Heeren Landen.

Gelukkig heerschte toen te Lexmond de bewuste ziekte niet en behoefde deze strenge maatregel dus niet te worden toegepast.

Het verzet te Schoonrewoerd

In een gedeelte van den Alblasserwaard woedde de ziekte toen juist zeer erg, o.a. werden te Giessen Nieuwkerk, Peursum, Goudriaan en Ottoland 258 runderen onteigend, afgemaakt en begraven.

Hoe streng deze maatregel ook was, alles liep toch zonder stoornis af. Men was over’t algemeen wel zeer ontevreden en enkelen trachtten wel de wet door het verzwijgen enz. te ontduiken, doch bijna nergens ontmoette men dadelijk verzet (=handtastelijkheden). Alleen heeft zulks op den 26 april 1867 te Schoonrewoerd plaats gehad en kostte zulks helaas 3 menschenlevens. Voor het graven der kuilen en het afmaken van vee konde men geen ingezetenen vinden. Men weigerde alle medewerking en in den avond van genoemden dag begon men zich zoodanig te verzetten dat de aldaar gestationeerde 1e Luitenant der Infanterie genoodzaakt was, na herhaalde aanmaning tot rust, eindelijk vuur te doen geven, waardoor drie persoonen gewond en drie gedood werden. Groot was hierdoor de ontsteltenis en verslagenheid. Tengevolge dit voorval rukte reeds den volgenden dag meer dan honderd man Infanterie Schoonrewoerd binnen, behalve de Dragonders welke vanuit Vianen daar dienst bleven doen. De burgemeester die daar en ook te Hei- en Boeicop sedert jaren in rust en vrede de belangen der ingezetenen had bevorderd, was het onmogelijk daar te blijven. Hij kon niet veilig den openbaren weg passeren en deed dit dan ook niet dan onder behoorlijk militair geleide, terwijl zijne woning steeds werd bewaakt, totdat de Hooge Regeering den heer Hoolboom in den maand july verplaatste naar de gemeente Alkemade.

Het weekblad De Vijfheerenlanden gaf het volgende verslag over het drama11. ‘Men verneemt dat in de naburige gemeente Schoonrewoerd ernstige botsingen zijn voorgevallen wegens verzet tegen het afmaken van een koppel rundvee bij den veehouder B. Donderdag j.l. (25 april) in den namiddag zijn in die gemeente ongeveer 50 man infanteristen uit Gorinchem aangekomen om werkelijk verzet voor te komen. In den beginne scheen dan ook alles zonder verzet te zullen worden ten uitvoer gelegd, maar één of ander, waar of valsch gerucht, dat bij opgewondenheid spoedig geloofd wordt, schijnt oorzaak geweest te zijn van tijdelijk verzet. Alstoen werden arbeidslieden uit Vianen naar Schoonrewoerd overgebracht om de runderen af te maken en te begraven volgens de wet. Deze werden beleedigd en door steenworpen verhinderd hun werk te verrigten. In naam der wet werd door de bevoegde macht aan de menigte bevel gegeven uiteen te gaan. Men weigerde en weigerde weder en weigerde nogmaals, zoodat eindelijk bevel werd gegeven om te schieten waardoor, zoo verneemt men, al verder twee dooden en vier gekwetsten gevallen zijn.

Zaturdag des nachts ten omtrent 1 ure werd in Vianen alarm geblazen en 40 man dragonders zijn naar Schoonrewoerd uitgerukt om verdere onheilen te voorkomen en de wet te handhaven. De militaire macht is nog zaterdagmorgen (27 april) ten 10 ure te Schoonrewoerd aanwezig.’ Eén der gewonden overleed nog en ‘de runderen werden den 27e zonder verder stoornis afgemaakt en begraven.’

Desinfecteren van huizen en stallen

Tengevolge de wet van 19 april 1867 (SB No. 30) werden nu districtscommissarissen en vee-inspecteurs aangesteld, welke laatsten het vee wekelijks moesten nazien. Alles ter voorkoming van elke afwijking of overtreding.

Nadat nu het algemeen afmaken was afgeloopen, ging men overal over tot de desinfectie van alle stallen waarop zich sedert augustus 1865 eenig ziek vee had bevonden, dus alle stallen waarin in den loop der laatste twee jaren de ziekte in meerdere of mindere mate had geheerscht. Stipt werden daarbij uitgevoerd de voorschriften, opgenomen in’t Provinciaal Blad No. 74 van 1867.

Algemeen waren de veehouders sterk tegen dezen maatregel, want onverschillig of men zelf deze huizen, schuren of stallen had schoongemaakt en gezuiverd, werd alles weder opnieuw afgekrabt, schoongemaakt en daarna de wanden, de vloeren en de daken, alsmede alle andere voorwerpen, welke er aanwezig waren, besmeerd met chloorkalk, vermengd met eene kleine hoeveelheid gewone ongebluschte kalk. Daarna werden de woningen gesloten en driemaal vierentwintig uren berookt door middel van zoutzuur en bruinsteen.

De huizen of stallen werden alhier gedurende die drie dagen en nachten bewaakt door militairen omdat niemand eenige deur, eenig raam of venster mocht openen, dan zij die gesteld waren om voor de berooking te zorgen. Het toezicht over het schoonmaken enz., zooals hiervooren is omschreven, was opgedragen aan opzigters over de desinfectie.

Alle voorwerpen, welke niet geschikt waren voor eene behoorlijke desinfectie, werden onteigend en verbrand. Zelfs werden er door den ondergeteekende, in overleg met den Districts Commissaris en den opzigter over de desinfectie, zes geheele stallen onteigend en verbrand. Men was van oordeel dat die stallen onmogelijk goed, overeenkomstig de voorschriften, konden gezuiverd worden. Zij behoorden toe aan Harmen Veen, Lammert van den Heuvel, Harmen de Groot, Peter Vink, Daam Westerhout Gzn en Arie van Tienhoven.

Alle zaken, welke men ter vernietiging onteigende, werden eerst getaxeerd en die getaxeerde waarde vooraf den veehouder aangeboden. Zeer enkelen weigerden dat geld aan te nemen en dan werd het na verloop van zes maanden gestort in de kas der gerechtelijke en vrijwillige consignatiën (=inbewaringgeving).

Te Lexmond werden gedesinfecteerd 97 stallen en 64 hooibergen. Gedurende ruim tien weken was men daarmede bezig. Soms waren er meer dan zestig mannen of vrouwen aan’t werk. Daarvoor ontvingen de mannen een daggeld van f 1,50 en de vrouwen van
f 1,- daags. Geen betoog zal het dus behoeven, dat deze maatregel over het geheele rijk schatten gelds heeft gekost (Men zal natuurlijk bij dit journaal een overzicht vinden van de voor dit werk alleen in deze gemeente gedane uitgaven) en dan zal men zich niet verwonderen bij de vermelding dat de maatregelen van Regeeringswege, ter zake van de Veeziekte genomen, meer dan vier miljoen heeft gekost.

Het einde van de veeziekte

Na 30 april 1867 deden zich slechts hier en daar zeer enkele gevallen van veetyphus in Nederland voor. Zo werden in de week van 19 tot 25 mei nog maar 39 koeien ziek, waarvan 32 in Zuid Holland, 1 in Gelderland, 3 in Utrecht en 3 in Noord Holland.

In onze regio was de veepest ook nog niet geheel voorbij, zoals blijkt uit het volgende krantenbericht: ’Op den 1 juni j.l. werden weder vijf jonge runderen, die uit de gemeente Meerkerk in eene weide onder Vianen waren gebragt, afgemaakt en begraven. Vier van deze werden onteigend, het vijfde was reeds dood alvorens de bevoegde personen verklaard hadden dat die dieren door de veepest waren aangetast, en kon dus niet onteigend worden’12.

Op 2 augustus 1867 werd in Lexmond de verordening van 24 november 1865 ingetrokken over de ‘in- en doorvoer van rund- en wolvee’ en hiermee kwam een eind aan deze periode. Vianen had dit reeds op 31 juli gedaan13. Den 5den augustus 1867 rukte het detachement Infanterie te Lexmond weder in, terwijl daarna langzamerhand overal de militairen weer naar hunne garnizoensplaatsen terugkeerden.

De veemarkt te Rotterdam begon weer op 15 oktober 1867, na twee jaar niet te zijn gehouden, en die in Gorcum op 21 oktober. Die dag ‘waaide de nationale vlag uit vele woningen. Veel jong vee was aan de markt en de kooplust was groot.’14

Later, zelfs nog in februari 1868, werden van tijd tot tijd de plaatsen alwaar vroeger runderen waren begraven, met aarde aangevuld en met chloorkalk bestrooid, terwijl voorwerpen als hooischelven en houtstruiken, die de veehouders soms daarop hadden geplaatst, werden weggeruimd en verbrand.

De Hooge Regeering liet dus niets onbeproefd om met Gods hulp de vreeselijke ramp tegen te gaan en dankbaar mag wel worden erkend dat Gods hulp niet heeft ontbroken, maar integendeel alles met Zijnen zegen is bekroond.

Tot op dit oogenblik is ons Vaderland althans bevrijd van de zoo terecht gevreesde veetyphus en wij sluiten dit overzicht met den hartelijken wensch dat die nimmer meer in Nederland heersche.
Aldus geheel naar waarheid opgemaakt door mij, burgemeester der gemeente Lexmond, in maart 1800 achtenzestig.
Was getekend: Van Slijpe.

Bijlage 1: Naamlijst veehouders bij wie veepest heeft geheerst, met aantallen.
Bijlage 2: Vermelding van kosten welke door de gemeente Lexmond voor de veeziekte van 1865/67 zijn gedaan.

Bijlage 1:

Bijlage 2:

Staat vermeldende al de uitgaven welke te Lexmond voor rekening van het Rijk zijn gedaan in 1866 en 1867 ter zake van de in die jaren geheerscht hebbende veeziekte.

 Hoofdgegevens

Getal veehouders binnen de gemeente in 1866                              103
Aantal veehouders bij wien de ziekte heeft geheerscht                  58
Getal stallen waarop veeziekte heeft geheerst*                               91
Aantal hooibergen op de besmette hoeven staande                        63
Getal gestorven runderen                                                                   653
Aantal afgemaakte runderen                                                               15
Totaal der herstelde runderen                                                           281
 

Kosten veroorzaakt door het afmaken en begraven der runderen enz.

Voor het afmaken                                                                         f   419,62
Begraven van de gestorven runderen                                     – 1044,88
Latere kosten voor het nazien der grafkuilen                        –   982,06
Het waarmerken der herstelde beesten                                  –     17,50
 

Verschillende uitgaven veroorzaakt door het stationeren van Hulpmarechaussés

Kosten van inkwartiering, behalve de officieren                     f 7040,50
Voor wachtlokalen en schilderhuizen**                                      –   185,45
Geneeskundige hulp aan militairen                                             –     86,10
Transportkosten van zieke militairen                                         –     13,38
 

Kosten veroorzaakt door de desinfectie van de stallen, hooibergen enz.

Voor de onteigening van zes geheele stallen welk
werden afgekeurd en dus moesten worden vernietigd           f 1935,00
Onteigening van losse voorwerpen op de verschillende
vorige stallen                                                                                    – 2643,40
Onteigening van hooi uit hooibergen                                         –   873,00
Alle overige kosten voor desinfectie van de stallen,
hooibergen enz.                                                                                – 7922,48
Voor het overschilderen van vervwerk dat door de
Chloorkalk was bedorven                                                              –   754,40
Kosten voor het ontvangen van gelden en voor het
deponeren van overblijvende gelden                                           –     30,56
Gratificatie voor gehouden toezigt door de veldwachter        –     12,50
Huur van bergplaatsen voor gereedschappen enz.                  –     65,10
                                                                                                       _________
Algemeen totaal van alle gelden welke terzake de
veeziekte buitengewoon zijn uitgegeven                                  f 24.025,97

 Aanmerkingen

Onder het totaal is niet opgenomen het bedrag van ongeveer f 850,- voor toelage aan den detachementscommandant, doordien deze gelden niet regtstreeks van den ondergeteekende zijn uitbetaald.
Uit de gemeentekas zijn bovendien ook nog gelden uitbetaald voor drukwerken enz. ten bedrage van ongeveer f 50,-.
De gereedschappen, gebruikt bij de desinfectie zijn in het openbaar in april 1868 verkocht voor f 100,65, ten voordeele van het Rijk. 

Aldus opgemaakt te Lexmond den 7 mei 1868.
De burgemeester Van Slijpe

*    Kennelijk hadden veel veehouders meerdere stallen

**  Hokje voor de schildwacht

Noten:
  1. DVHL 29 juli, 19 aug. en 9 sept. 1866
  2. DVHL 7 april 1867
  3. GAL, IB 5 febr. 1867; DVHL 10 febr. 1867
  4. GAL, UB 26 jan. 1867
  5. In DVHL van 2 dec. 1866 wordt een beschrijving gegeven over het gebruik van carbol-zuur
  6. Het rapport is opgenomen in DVHL 10 febr. 1867
  7. GAL, VGR 5 jan. en 9 febr. 1867
  8. Opgenomen in DVHL 10 mrt. 1867
  9. GAL, VGR 5 april 1867, IB 1 april 1867; DVHL 7 april 1867
  10. GAL, VGR 23 april 1867
  11. DVHL 28 apr. en 5 mei 1867
  12. DVHL 9 juni 1867
  13. GAL, VGR 2 aug. 1867; DVHL 4 aug. 1867
  14. DVHL 13 en 20 okt. 1867

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *