Hei- en Boeicop in de Tweede Wereldoorlog (3)

KRONIEK
2006-1

HET DERDE OORLOGSJAAR, midden 1942 – midden 1943

Walter van Zijderveld
Bommenwerper stortte neer bij de Achterkade
Een Handley-Page Halifax II. Eenzelfde toestel stortte in de nacht van 21 op 22 juni 1943 neer in de Lek bij Jaarsveld. Dit type toestel had aan de onderzijde geen bewapening. De Duitse jagers vielen daarom ook altijd van onder af aan en hadden zo een gemakkelijke prooi.

’s Nachts trokken vaak hele vloten geallieerde bommenwerpers over om doelen in Duitsland te gaan bestoken. Ze werden aangevallen door Duitse jagers en die hadden, zeker in het begin, nogal eens succes. Zo ook in de nacht van 21 op 22 juli 1942. Een Duitse nachtjager, gevlogen door Oberfeldwebel Heinz Strüming, van het III Nachtjachtgeschwader-1 (III NJG-1) beschoot de geallieerde bommenwerper, waardoor deze tegen half vier een noodlanding moest maken. De viermotorige bommenwerper was van het type Halifax II, serienummer W 1040, code NP-g, van het 158 squadron van de Engelse Royal Air Force. Het was pas de tweede vlucht van de Halifax. Aan boord was een achtkoppige bemanning en een zware bom van 2000 kg. De piloot probeerde in de polder Neder-Boeicop een noodlanding te maken. Daartoe had hij zijn landingslichten ontstoken en het landingsgestel uitgedraaid. Dicht bij de grond gekomen zal hij in het donker toen hebben ontdekt dat hij schuin over de weilanden vloog. Hij probeerde nog evenwijdig met de weilanden te landen door een bocht naar het noorden in te zetten. Achter perceel Hei- en Boeicopseweg 8-10, ongeveer honderd meter voor de Achterkade, raakte hij de grond en reed en gleed door zijn snelheid nog een heel eind door, tot hij ongeveer honderd meter over de Achterkade in de polder Bolgarijen (Gemeente Vianen) tot stilstand kwam en daar geheel uitbrandde. Onderweg had het vliegtuig nog een dubbele rij van acht populieren geveld, die aan weerszijden van de Achterkade stonden, en had een scheisloot en de brede wetering gepasseerd. Het had in de weilanden een diepe voor getrokken. De bom boorde zich bij de botsing met de rij bomen door het gesloten bomluik, viel in de sloot en schoof onder de Achterkade. Hier bleef de onontplofte bom liggen en werd pas in 1946 geruimd.

Bij de botsing met de bomen werden drie bemanningsleden uit het toestel geslingerd en waren op slag dood. Het waren de vaandrig/piloot A.Th. Yeo, oud 24 jaar, de Australische sergeant/-schutter A.M. Greenfield, 32 jaar, en de sergeant/schutter J. Wilson, 26 jaar. Een vierde had veel geluk. Hij sprong zonder parachute uit het vliegtuig en kwam in de polder Neder-Heicop in een hooihoop terecht. Hij was weliswaar gewond, maar overleefde toch zijn vrije val. Door zijn verwondingen kon hij niet meer vluchten en werd even later gevonden door de Hei- en Boeicopper L. Holl, die zijn paard in de wei ging ophalen. Er zat voor gemeenteveldwachter Spruijt daarom niet veel anders op dan hem te arresteren, temeer omdat een Viaanse arts adviseerde zich, gezien zijn verwondingen, maar in handen van de Duitsers te stellen.

De andere vier inzittenden hadden al eerder kans gezien het vliegtuig per parachute te verlaten. Ze werden echter allemaal gearresteerd. Eén in Schoonrewoerd, één in Nieuwland, die werd overgebracht naar Arkel, één in Leerdam en één in Schaik.

Na het neerstorten werd op de grond alarm geslagen. De torenwacht van de luchtbeschermingsdienst te Vianen had iets brandends gezien in de buurt van de Achterkade en concludeerde dat het een neergestort vliegtuig moest zijn. De nodige autoriteiten werden gewaarschuwd, ook de Ortskommandant van Vianen, en om ongeveer vier uur in de morgen reden de burgemeester van Vianen, S. Hoogenboom, het hoofd van de Viaanse Luchtbeschermings-dienst, de wachtmeester van de Marechaussee met een onder-geschikte van hem, de Viaanse gemeente veldwachter Matton en de gemeente- en onbezoldigd Rijksveldwachter B. Waardenburg per fiets naar de Achterkade. Toen de hele delegatie daar aankwam, was het vliegtuig al uitgebrand. Van Duitsers was op dat moment nog niets te bespeuren. Wel lag het weiland bezaaid met allerlei grotere en kleinere brokstukken van het vliegtuig en een massa propaganda-vlugschriften in het Duits, die boven Duitsland hadden moeten worden afgeworpen. Ook werden drie lijken gevonden. Deze zijn later begraven op de algemene begraafplaats Oud Leusden bij Amersfoort.

De Vianezen zetten meteen het terrein af en de burgemeester waarschuwde de Rijksinspectie voor de Luchtbeschermingsdienst in Den Haag, de Polizei Offizier te Utrecht en de Sicherheitspolizei te Amsterdam.

De Duitse Wehrmacht liet echter op zich wachten en kwam pas om vijf uur. De Duitsers namen de bewaking over en sloten de Achter-weg af1.

Al met al is Hei- en Boeicop aan een ramp ontsnapt. Het vliegtuig had in die nacht ook gemakkelijk op de verduisterde boerderijen kunnen neerkomen. De ramp was dan niet te overzien geweest.

De baakster verdronk

Wanneer er een kind geboren was, werden moeder en kind in die tijd verzorgd door een baker. Pietje van der Hagen-Verrips, die de doop-namen Pietronella Alida droeg, was ook baker. Zij was getrouwd met Meijer van der Hagen, die kleermaker was. Ze woonden tegenover de kerk en dreven samen een winkeltje, waar ze snoep en kruidenierswaren verkochten. Op sinterklaasavond, 5 december 1942, had ze gebakerd bij de familie Maarten den Hertog op het Boveneind, waar op 2 december een baby was geboren. Het was slecht weer toen ze met haar paraplu naar huis liep en door de verduistering kon men geen hand voor ogen zien. Toen ze vlak bij huis was kwam ze in de wetering terecht en verdronk. Ze was 73 jaar oud geworden. Een zeer bekend en door ieder geacht persoon was zo het indirecte slachtoffer van de oorlog geworden.

De torenklok verdween

Omdat de import was weggevallen, kregen de Duitsers een steeds groter tekort aan metalen. Men besloot daarom de kerkklokken te vorderen en om te smelten tot oorlogstuig.

De geroofde torenklok. Het gewicht was 267 kg. bij een diameter van 75 cm. In het centrale wapen staat: ‘Kerk van Heikop en Boeikop. 1794’. Randschrift: ‘Me fecit C. en J. Seest Amstelodami’ (Ik ben gemaakt door C. en J. Seest te Amsterdam).

Alleen de klokken met een hoge historische waarde mochten voorlopig blijven hangen. Hei- en Boeicop had weliswaar een klok uit 1794, maar die had te weinig historische waarde en werd daarom op 4 februari 1943 op last van de Duitsers weggehaald. Er werd toen een surrogaatklok in de toren gehangen, gemaakt van een stalen pijp. Het ding was slecht hoorbaar en gaf bovendien een vervelend geluid. In oktober 1943 werd hij vervangen door een klein klokje, dat beter hoorbaar was2.

De veldwachter-gemeentebode verdween

In Nederland waren diverse soorten politie, zoals de Gemeentepolitie, de Rijkspolitie en de Koninklijke Marechaussee, waarvan het voor-voegsel Koninklijke trouwens al verdwenen was. De marechaussee was een militaire politie. De Duitsers wilden de politie centraliseren en ze brachten daarom deze soorten politie onder in één organisatie, de Marechaussee. Alle politiediensten werden dus eigenlijk ingelijfd bij de marechaussee.

Zo kwam het dat gemeenteveldwachter Simon Spruijt begin maart 1943 opperwachtmeester der marechaussee werd. Hij bleef natuurlijk zijn gewone werk doen, want op zaterdagavond 13 maart deelde hij nog diverse bekeuringen uit voor rijwielverlichting.

Gemeenteveldwachter Spruijt was tevens gemeentebode geweest. Vandaar dat men voor vergunningen steeds bij hem terecht kon. Bij zijn overgang naar het korps der Marechaussee was die dubbelfunctie niet meer mogelijk. Na bijna 27 jaar ook gemeentebode te zijn geweest, moest hij die betrekking opgeven. Als gemeentebode werd toen benoemd jachtopziener T. Holl, zodat men voortaan voor kennisgevingen  van gestorven vee, huisslachtingen, formulieren voor het verkrijgen van een vergunning voor het vellen, dunnen, rooien of kappen van bomen bij hem moest zijn.
Spruijt is maar negen maanden opperwachtmeester der mare-chaussee geweest, want op 1 februari 1943 ging hij met pensioen3.

Luchtbescherming op school

De leerlingen en het personeel van de openbare lagere school werden goed voorbereid op eventuele calamiteiten. Op papier werd het in maart 1943 allemaal haarfijn geregeld. Eén van de leerkrachten moest een EHBO-diploma bezitten, er moest een verbanddoos aanwezig zijn en in elk lokaal een met water gevulde emmer, twee papieren zakken met elk ongeveer drie kilo zand, een schop en een hark. Behalve het water, waren de andere artikelen bestemd voor het bestrijden van de gevolgen van een fosforbom.

Oproep om tijdens vijandelijkheden niet te telefoneren, zodat de lijnen vrijbleven voor noodgevallen.

Het hoofd der school was de luchtbeschermingsleider en de onder-wijzeres zijn plaatsvervanger. Bij gevaar werd een fluitsignaal gegeven, bestaande uit 1 lange stoot, gevolgd door twee korte. Niemand mocht daarna de school verlaten. De leerlingen moesten onder of tussen de schoolbanken kruipen, terwijl de onderwijzer in de deuropening van het     lokaal moest gaan staan. Dit moest regelmatig worden geoefend en dat  zal ook wel het geval zijn geweest4.            

Vitaminen en ziekte

Het vorige winterseizoen werd voor 75% van de kinderen gratis vitamine-D tabletten afgehaald bij de raadzaal. In het winterseizoen 1942/1943 zagen diverse moeders het nut ervan niet meer in. Voor maar 55% van de kinderen werden toen de gratis tabletten opgehaald. Dat was toch geen goede ontwikkeling. Begin maart besloot men daarom dat de vitaminetabletten niet meer afgehaald hoefden worden bij de raadkamer, want ze zouden door de wijkverpleegster thuis worden afgeleverd. Zo hoopte men dat meer kinderen ervan gebruik zouden maken5. Het zal best wel geholpen hebben, maar of dat veel was, is niet bekend.

Bij apothekers en drogisten waren ook vitaminetabletten te koop, zij het, dat de voorraden klein waren.

Intussen had in Hei- en Boeicop een besmettelijke ziekte de kop opgestoken. Het was difterie. In het verleden waren er diverse campagnes gevoerd om vooral kinderen gratis te laten inenten tegen besmettelijke ziekten. In Hei- en Boeicop was weinig belangstelling voor inenten. De gevolgen bleven niet uit. Het eerste slachtoffer viel medio februari 1943. Het was het achtjarig zoontje van slager De J. Prompt werd weer de gelegenheid gegeven om de schooljeugd gratis te laten inenten, maar of er toen meer belangstelling was, is niet bekend.

De jongen was niet de enige die leed aan difterie. Begin maart waren dat er nog twee, één van dertien en één van twintig jaar. Het aantal zieken nam toe en om de besmetting zoveel mogelijk tegen te gaan, werd de openbare lager school medio maart voor één week gesloten6.

Steeds maar minder

Er kwamen steeds meer zaken op de bon. De bonnen Algemeen en Reserve konden voor velerlei zaken worden benut. Dat was gemakkelijk om weer eens iets op de bon te doen, waarvoor nog geen speciale bonnen waren. Niet iedereen kreeg dezelfde bonnen.

Distributiebonnen van 1942/1943

Zoals in het overzicht van de geldige bonnen van januari/februari 1942 al bleek (zie Het tweede oorlogsjaar), werd er onderscheid gemaakt tussen volwassenen en drie categorieën kinderen. Verder kregen mannen die zware arbeid moesten verrichten, extra bonnen. Personen die tabaksbonnen kregen, ontvingen geen bonnen voor versnaperingen. Nu was tabak een groot woord voor de surrogaat die men voor de bonnen kon kopen en de versnaperingen waren ook al lang niet meer van voor-oorlogse kwaliteit. Maar ja, beter iets dan niets.

Melk, boter en kaas

De melk werd bij de boeren opgehaald door de fabriek. Er moest verplicht worden geleverd. De hoeveelheid die men vroeger leverde, moest nu ook worden geleverd. Gaandeweg werd echter steeds minder geleverd. De hoeveelheid was ook gerelateerd aan het aantal koeien dat een boer had. Niet omdat de koeien minder melk gaven, maar omdat de boeren steeds meer melk achter hielden. Aangezien dit geleidelijk ging, liep het niet zo in de gaten.

Regelmatig werd de geldigheidsduur van bonnen verlengd. Dat betekende dat men langer met de toegewezen hoeveelheid moest doen, want de nieuwe bon kwam pas wanneer de geldigheid van de oude was verlopen. Hier voor boter.

Vóór de oorlog werd er in de zomer, tot november, wanneer de koeien weer naar de stal gingen, in Hei- en Boeicop kaas en boter voor de markt gemaakt. Tijdens de oorlog zijn de meeste boeren daarmee gestopt. Dat wil niet zeggen dat er geen kaas meer werd gemaakt, want illegaal ging bij de meeste boeren de productie van kleine kaasjes gewoon door.

Af en toe vonden invallen plaats om te controleren of er niet illegaal kaas of boter werd gemaakt. Gevonden kaas en boter werd in beslag genomen en soms kreeg men bovendien een bekeuring.

De huiszoekingen werden zowel door Duitsers als Nederlanders verricht, soms apart, soms samen. Gekeken werd in alle kasten en vooral achter de kachel. De melk werd door de warmte snel zuur en werd daarna gekarnd, waardoor men boter en karnemelk kreeg. De melk werd dan in de bus (30 liter) gekarnd met een kleine karn.             

Wanneer men een pot jam wilde kopen, moest een lege worden ingeleverd.

Bij één van de huiszoekingen die bij W. de Jong op een avond plaatsvond, herinnerde de dochter des huizes, M.E. de Jong, zich dat ze bij haar oom Arie de Jong die middag een bus melk achter de kachel had zien staan. W. de Jong ging hem zelf nog tijdens de inval waarschuwen en de bus met melk werd in het hooi verstopt. Door de ervaring wijs geworden, wisten de controleurs dat in het hooi veel werd verstopt. Ze prikten met lange pennen in het hooi en zo werd menig clandestien gemaakt kaasje gevonden. Bij Arie de Jong vonden ze zo ook de melkbus.

Er waren veeboeren die voor het verbergen van hun melkbussen geen halve maatregelen namen. Verschillende van hen lieten Jan de Jong uit Lexmond in de vloer van een zijkamertje een betonnen putje maken, waarin twee melkbussen pasten. Het putje werd afgesloten met een houten luikje en daarover kwam weer het vloerzeil. Zover bekend is nooit één van deze geheime bergplaatsen gevonden.

Huis- en noodslachtingen

De formaliteiten namen toe. Wanneer er een noodslachting was geweest of er een dier was overleden, moest meteen aan de gemeenteveldwachter het nummer worden opgegeven waaronder de boer bij de LCO georganiseerd was. Bij runderen moest hij ook de letter en het nummer van het oormerk vermelden.
In het eerste kwartaal van 1943 werden nog 24 varkens als huisslachting aangegeven. De Hei- en Boeicoppers verhongerden nog niet!7
Illegaal is er in alle oorlogsjaren geslacht. Dat gebeurde algemeen wanneer een kalf vlak na de geboorte overleed, bijvoorbeeld wanneer het bij de geboorte was doodgetrokken.

Personen die in de land- en tuinbouw werkzaam waren, kregen gemakkelijk vrijstelling van tewerkstelling in Duitsland.
Veeziekten

De twee gevallen van mond- en klauwzeer die er in april 1942 waren, duurden niet lang, maar in juni was er toch weer een geval bij De J. De ziekte breidde zich dat jaar verder uit en verschillende veestapels werden besmet. Begin februari 1943 was de ziekte weer voorbij.
Er was intussen wel een geval van schapenschurft geconstateerd en begin februari 1943 een tweede.
Het mond- en klauwzeer bleek toch hardnekkig te zijn, want medio maart 1943 werd de ziekte geconstateerd bij de koeien van De L. Begin april waren er bij hem al twee koeien overleden.
Sinds mensenheugenis was miltvuur niet voorgekomen, maar medio april 1943 stierf er bij de wed. De W. toch een pink aan die gevaarlijke ziekte8.

Spinnende vrouwen

Er was steeds meer gebrek aan textiel. Men kreeg er wel bonnen voor, maar dat werd ook steeds minder en het kwam herhaaldelijk voor dat de winkels waren uitverkocht. Door ruilen tegen melk, kaas, boter of aardappelen kreeg men wel wat kleding, maar het bleef vaak behelpen. Van oude kleding werd vaak nieuwe gemaakt, door van enkele kledingstukken een ander te maken. Kinderkleding werd vaak gemaakt uit afgedankte kleding van volwassenen. Er zaten meestal nog zoveel goede stukken in, dat dit goed mogelijk was.

In Hei- en Boeicop waren schapen en van hun wol sponnen sommige vrouwen draden op een spinnenwiel. Met die gesponnen wol werden dan kledingstukken gebreid, zowel voor eigen gebruik als voor derden.

De betonnen bruggen

De Duitsers hadden cement en ijzer nodig voor de bouw van bunkers en die bouwstoffen werden door Nederlanders getransporteerd. In Hei- en Boeicop was ook iemand die veel voor de Duitsers reed en ijzer en cement vervoerde. Er bleef wel eens wat achter op zijn wagen of op zijn erf en dat werd dan voor etenswaren geruild bij de boeren in Hei- en Boeicop. Dat verdween dan elders op de markt. De boeren wisten wel wat ze met dat ijzer en die cement moesten doen. Ze lieten er betonnen bruggen van maken en zo werkte de Duitse bezetter min of meer mee met de modernisering van de particuliere infrastructuur in Hei- en Boeicop. Kennelijk vond men na de oorlog de handelwijze van de bewuste handelaar niet in orde, want hij werd na de bevrijding opgepakt.

Bronnen
  • Archieven:

Stadsarchief Gorinchem
Archief Vereniging Historisch Lexmond en Hei- en Boeicop
Particulier archief

  • Interviews met diverse personen
  • Kranten:

De Leerdammer
De Teisterbander
Het Nieuws

  • With, Joh. de, Aangaende den dorpe van Heycop, D.J.Brouwer, 2000
  • With, Joh. de, Een sprong in het duister, in Lek en Huibert Kroniek, 2e jg., nr. 2, mei 2000
  • With, Joh. de, Met het oog op de kerk, Ver. Historisch Lexmond en Hei- en Boeicop, Lexmond, 2005

 

Met dank aan:

Dhr. G.C. Brouwer
Mevr. A.C. Brouwer-Middelkoop †
Dhr. D. de Jong
Mevr. M.E. de Jong-de Jong
Dhr. A. Kool
Dhr. J.P. de Leeuw

Noten

Gebruikte afkortingen

DL          – De Leerdammer
DT          – De Teisterbander
HN          – Het Nieuws
SAG-VHLHB – Stadsarchief Gorinchem, archief Ver. Hist. Lexmond en Hei- en Boeicop

  1. With, Aengaende, p. 128-129; With, Sprong; Proces-verbaal 22 juli 1942
  2. With, Met het oog op de Kerk, p. 60; DT 16 okt. 1943; Rijksdienst Monumentenzorg
  3. DL 11 nov. 1941; DT 19 mrt. en 20 nov. 1943
  4. SAG-VHLHB
  5. DT 12 febr. en 5 mrt. 1943
  6. DT 19 febr., 12 en 19 mrt. 1943
  7. DT 22 jan. en 6 apr. 1943
  8. HN 13 juni 1942; DT 9 en 19 febr., 19 mrt., 6 en 20 apr. 1943

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *