Heksen in Lexmond en omgeving

KRONIEK
1999-5

Door Walter van Zijderveld

De laatste weging in Oudewater
Tegenwoordig gelooft bijna niemand meer aan heksen, maar dat was vroeger wel anders. Toen geloofde men dat heksen personen waren die hun ziel aan de duivel hadden verkocht. Meestal waren heksen vrouwen, maar ook mannen konden heks zijn. De beste manier om een heks onschadelijk te maken was hem of haar te verbranden. Zo is in Schoonhoven op de brug over de stadsgracht, tussen het stadhuis en de waag, een cirkel van witte stenen te zien. Dit is de plaats waar heksen werden verbrand1.

Om zeker te weten of iemand een heks was moest er eerst een bewijs worden geleverd. Daar waren verschillende methodes voor, maar de meest bekende is het wegen van de heks. Een heks kon op een be-zemsteel vliegen, dus moest deze persoon veel lichter zijn dan een normaal mens. Het wegen deed men op een heksenwaag. De be-roemdste was die van Oudewater. Omdat hier eerlijk werd gewogen, werd nooit iemand te licht bevonden. Van heinde en ver kwamen mensen, die ervan werden beticht heks te zijn, naar Oudewater om zich te laten wegen. Het certificaat van weging dat zij dan kregen, bevestigde dat zij geen heksen waren.

Van de laatste twee personen die zich daar lieten wegen was er één geboren in Lakerveld. Dat was Neeltje Ariënsd Kersbergen. Ze woon-de op den Dool onder Meerkerk, samen met haar man Claas Ariensz van den Dool, die was geboren in Noordeloos. Den Dool ligt aan de Noordseweg, tegen de grens van Noordeloos aan. Beide echtelieden waren beschuldigd van hekserij. Toen op 21 juni 1727 de weging plaats vond, was Neeltje bijna 31 jaar. Ze had een matig postuur, blauwe ogen en een bruine huid. Claas was bijna 37 jaar oud, was kort en spichtig, had blauwe ogen en een bruine huid en bruin haar.

Eerst werd Klaas gewogen. De gerechtsbode had hem uitgekleed, op zijn hemd na. In die toestand woog hij 122 pond en dat was voor zijn postuur een normaal gewicht. Daarna was het de beurt aan Neeltje. Ze werd door de stadsvroedvrouw uitgekleed en mocht alleen haar hemd en haar korte zwarte kapmantel zonder mouwen aanhouden.

Haar haren hingen los, zodat ook daar niets zwaars in kon worden verborgen. Zij woog 110 pond en ook dat was normaal. Ze kregen hun certificaat en konden als normale mensen huiswaarts keren. Ze moesten echter eerst nog de kosten betalen die totaal f 6,50 bedroegen2. Dat zullen ze wel graag hebben gedaan!

Toverij in Dordrecht en Utrecht
Het kon in 1727 dan wel de laatste heksenweging in Oudewater zijn geweest, het geloof in heksen was daarmee nog lang niet van de baan. Ongeveer honderdvijftig jaar later, dus nu ruim honderd jaar ge-leden, geloofde men nog degelijk aan heksen. Dat was niet alleen zo op het platteland, maar ook in de grote steden. Er waren nog heksen-meesters of wonderdokters die aan de bijgelovigheid van anderen geld verdienden. Om de toverij op te heffen speelden kippen en hanen een belangrijke rol. Meestal werden ze geofferd en dan was het meestal de bedoeling dat de toverheks te voorschijn kwam.

Dat was bijvoorbeeld in 1863 het geval in Dordrecht. Daar dacht men dat een kind was betoverd. Die betovering moest worden opgeheven en volgens het verslag in de krant3 ging dat als volgt: Duivel-banners, slaapwandelaars enz. enz. zijn tevergeefs aan het werk geweest om de tooverheks te leeren kennen. Een vrouw die voor tooverheks gehouden werd, heeft men te lijf gewild. In den laatsten nacht heeft men een zwarte haan gekookt. Dit dier maakte eerst een vervaarlijk geschreeuw, zoodat tal van menschen voor het huis werden gelokt, maar de tooverheks kwam niet voor den dag.
Het is een treurig verschijnsel te zien hoe vele menschen nog aan deze middeleeuwsche bijgeloovigheid hechten; men behoeft slechts de gesprekken aan te hooren die bij dergelijke gelegenheid gevoerd worden om tot de overtuiging te komen dat het bijgeloof nog vast gevestigd is bij de lagere volksklassen.

In 1871 kwam ook een geval van toverij in Utrecht voor4. In De Vijf-heerenlanden staat daarover het volgende sarcastische stukje: Te Utrecht, buiten de Tolsteeg-barrière, is eene toovergeschiedenis al-daar het onderwerp van veel gepraat en gesnaps. Eene vrouw uit de buurt heeft bij iemand het bed betooverd, tengevolge waarvan de veeren eene roode kleur hebben gekregen en het kind des huizes is ook betooverd. Aan die betoovering ligt het ziek in het betooverde bed. Al de buren scholen bijeen en toonen de betooverde roode veeren en door het aanraken van die betooverde veeren worden ook deze betooverd. Het gevolg kan dus worden dat de eene betooverde alle anderen aansteekt en dus weldra de buurt buiten de Tolsteeg-barrière, de stad Utrecht, de provincie, geheel Nederland betooverd zal worden. Misschien verspreidt zich deze betoovering uit over geheel Europa en zal het noodig worden de Europeanen te onttooveren.

Uit omstreeks 1560 dateert deze tekening met heksen en duivelse helpers door Pieter Bruegel. Deze kunstenaar was een kenner van het volksleven en moet geweten hebben hoezeer de boeren zich nog met magische praktijken bezig hielden. Musée du Louvre, Parijs

Toverij in Lexmond
Twee jaar later, op 13 maart 1873, had een geval van toverij plaats in Lexmond. In diverse kranten werd hiervan verslag gedaan, het ene nog mooier dan het andere5. Het meest bloemrijke is te vinden in de Schoonhovensche Courant, waarin onder andere staat: Dat het geloof aan heksen en spoken volstrekt nog niet tot het verleden behoort, daarvan leverde de gemeente Leksmond de vorige week een treurig voorbeeld op. Althans, het feit dat daar heeft plaats gehad, behoorde beter thuis in de vijftiende dan in de zoogenaamde verlichte negentiende eeuw. Zie hier wat men verhaalt. Een jeugdige vrouw werd verdacht van toverij. In één huis had zij een aantal personen betooverd. Het gewone middel, namelijk het koken van eene zwarte kip, werd toegepast om de schuldige in huis te lokken, teneinde de zoogenaamde betooverden te zegenen. Toen dit evenwel natuurlijk niet hielp, werd de ongelukkige vrouw in huis gesleurd, boven een groot vuur gehouden en op de vreselijkste wijze mishandeld.

In een ander stukje in dezelfde krant staat onder andere: Dat het heidensch bijgeloof nog welig tiert onder een volk dat zich gaarne den naam van een Christelijk volk bij uitnemendheid toekent, bleek dezer dagen weer schitterend te Lexmond, waar het volgend voorval plaats had: Eene weduwe, aan wie men overigens niets ten laste kon leggen, werd in de buurt waar zij woonde, voor eene tooverheks gehouden, die de oorzaak was van de vele sterfgevallen die er den laatsten tijd plaats hadden. Dat men bang voor haar was zal wel geen betoog behoeven, immers, om dood getooverd te worden is niet alles! Maar er diende toch iets gedaan te worden om aan dat doodtoveren paal en perk te stellen. Vijf Lexmondsche personen besloten eindelijk aan de tooverheks hare macht te ontnemen. Men lokte ze in een huis,

waar bereids eene grote pot met water aan de kook was gemaakt. Haar daarbij sleurende, trok men ze eerst de haren uit het achter-hoofd, kneep haar de keel bijna toe, sloeg ze en dreigde haar met den kokendewaterdoop zoo ze niet terstond riep: “God zegen je”. Zodra het slachtoffer hare keel eenigszins vrij had, deed ze wat men verlangde, waarna ze hare vrijheid terug kreeg en in een beklagenswaardigen toestand naar huis mocht gaan. Kort na hare thuiskomst moest geneeskundige hulp worden ingeroepen

Een bijgelovig gezin
Hoe het in werkelijkheid allemaal verliep laat zich goed reconstrueren aan de hand van het rechtbankverslag6 en publicaties in De Vijf-heerenlanden.
Het geval speelde zich af bij de familie Burggraaff. Deze was in 1862, dus elf jaar eerder, van Hei- en Boeicop naar Lexmond verhuisd. Het was in Lexmond algemeen bekend dat de familie geloofde aan toverij. Bovendien was, volgens burgemeester Van Slijpe, die familie zeer twistziek. Waarschijnlijk was dat vooral Cornelia van Bruggen, de vrouw van Peter Burggraaff. Deze had ook ruzie gehad met Adrianus de Heus, die we verderop nog zullen tegenkomen en die pas een half jaar in Lexmond woonde.

In vroeger tijd werd een huis vaak door verschillende gezinnen bewoond. Het huis was dan opgedeeld in verschillende woon-gedeelten. Dat was ook hier het geval. Zo woonden in het huis van Peter of Pieter Burggraaff ook twee zusters, waarvan de ene ongeveer dertig jaar oud en al lang ziek was. Men wist echter niet wat haar mankeerde en alle medicijnen en doktersadviezen hadden niets geholpen. Ook de adviezen en medicijnen die ze in 1866 van de Culemborgse wonderdokter Antonie Muller hadden ontvangen, hielpen niet.

Uiteindelijk stond voor hen vast dat ze betoverd of behekst was. Om daarover zekerheid te krijgen gingen ze naar Gorcum en raadpleeg-den daar een heksenmeester. Die bevestigde hun vermoeden en hij voegde er nog aan toe dat de zieke was betoverd door iemand die in hetzelfde huis woonde. Volgens hem zou het niet moeilijk zijn die persoon te vinden. De heksenmeester zei er nog bij dat alleen deze persoon de betovering kon opheffen en daarmee de zieke genezen.

Naast of in hetzelfde huis, dat eigendom was van Peter Burggraaff, woonde de dertig jaar oude Janna van den Heuvel met haar man, Huibert van Weenen. De verhouding tussen haar en de familie Burggraaff was niet goed. Janna had reeds verschillende malen geklaagd bij de burgemeester dat ze veel last van hen had. Zijzelf stond in het dorp gunstig bekend, dus was het duidelijk wie aan deze verstoorde verhouding de meeste schuld had. Een oorzaak van die slechte verhouding zal ook wel zijn geweest dat de Burggraaffen dachten dat Janna de toverheks was. Zij beschuldigden haar er ook van dat ze het kindje van Bos, dat onlangs was overleden, had betoverd. Met hun bijgeloof hadden ze zichzelf wijsgemaakt dat ze allen betoverd waren en dat de betovering alleen kon worden opgeheven wanneer de heks hen zou zegenen. Dat zou ze natuurlijk nooit doen wanneer ze daar gewoon om vroegen en dus moest er een list worden verzonnen.

De ontfutselde zegen
Op donderdag 13 maart 1873 ging Janna van den Heuvel ‘s morgens vroeg de koeien van slager Mozes de Vries melken. Dat deed ze om een centje bij te verdienen want dat kon ze goed gebruiken. Daarna ging ze weer naar huis en iets na negenen ging ze met twee emmers aan een juk naar de Lekdijk om in de rivier water te halen. Waarschijnlijk was dat in de buurt van het brugje van de huidige Lekstraat. Op weg daarheen kwam ze Johanna Burggraaff tegen die een bos hout onder haar arm droeg en tegen haar zei: Die zal ik vast opleggen, want kapot zal je.

Janna liep gewoon door, haalde het water uit de rivier en keerde terug naar huis. Ze moest daarvoor langs de woning van haar buurman Peter Burggraaff, die in een steeg lag. Zijn dochter Lena stond op wacht en waarschuwde de wachtende familieleden dat ze eraan kwam. Bij haar buurman aangekomen werd Janna plotseling door drie personen vastgegrepen en met hulp van twee andere personen in het huis van Peter Burggraaff gesleurd. De drie eerstgenoemden waren: de eenenzestigjarige vrouw van Jan Burggraaff, Cornelia van Brug-gen, die in Hei- en Boeicop was geboren, de eenendertig jaar oude werkster Aaltje Burggraaff die ook in Hei- en Boeicop geboren was en Annigje Bos, de vrouw van Hendrik van Dijk, die vijfentwintig jaar daarvoor in Nieuwland was geboren. Wie de twee anderen waren is onbekend omdat die niet zijn aangeklaagd. Naar alle waarschijnlijk-heid waren dit Johanna en Lena Burggraaff.

De vijf sleepten Anna de kamer in die nogal duister was. Dat kwam doordat aan de binnenkant van de ramen kleren waren opgehangen. Zo hadden ze verhinderd dat nieuwsgierigen naar binnen konden kijken. Erg donker was het trouwens niet in de kamer want er brandde een flink vuur dat was aangemaakt met een soortgelijke bos hout als Johanna Burggraaff had gehaald. Boven het vuur hing een grote ijzeren pot met kokend water.

Bij het naar binnen slepen werd Janna door de drie bovengenoemde vrouwen onder luid geschreeuw hard geslagen, voornamelijk op haar hoofd en armen. Onder het slaan riepen ze: Kapot zult ge of ge moet ons zegenen. Ze werd in de keel geknepen en haar opgebonden haren kwamen door de slagen los te hangen.

Toen Janna eenmaal binnen was, werd de buitendeur op slot gedaan. De vijf personen, waarschijnlijk allemaal vrouwen, gingen om haar heen staan en zeiden: Gij hebt een kind en ons alle vijf betooverd. Cornelia van Bruggen had daar nog aan toegevoegd: Gij moet mij ook zegenen, ik weet niet of ik wel goed ben. Ten einde raad en bang om nog erger mishandeld te worden, waar de pot met kokend water wel op wees, gaf ze toe en zei: God zegene je. Hiermee waren de vijf bijgelovigen tevreden, de deur werd weer opengedaan en Janna mocht, overladen met scheldwoorden, vertrekken.

Het bleef niet onopgemerkt
Het hele gebeuren was op het dorp natuurlijk niet onopgemerkt voorbij gegaan. Zo had slager Mozes de Vries, die vlakbij woonde, een hevig geschreeuw uit de woning van Peter Burggraaff horen komen. Zijn dienstbode Cornelia Labée was bij het huis gaan luisteren, maar daar kon ze niets verstaan.

Ook de voermansknecht Adrianus de Heus en de koopman Aäron de Vries hadden in het huis van Peter Burggraaff een hels kabaal gehoord. Door de verduisterde ramen konden ze niets zien dus waren ze aan de deur gaan luisteren naar wat er aan de hand was. Ze had-den nog naar binnen willen gaan, maar de deur was op slot. Ze hoorden dat Cornelia van Bruggen zei: Gij moet zeggen, God zegene u, anders vermoorden wij je. Adrianus de Heus wist zeker dat het Cornelia was want hij herkende haar aan haar grote mond.

Toen de luistervinken Adrianus en Aäron in de gaten hadden dat Janna werd vrijgelaten, smeerden ze hem, de steeg uit naar de weg. Zo zagen ze Janna van den Heuvel met loshangende haren, een op-gezette keel, bebloede hand en een gescheurd jak uit de steeg komen.

Ook Annigje Bos had het huis van Peter Burggraaf verlaten, maar niet door de deur. Bang te worden ontdekt, klom ze uit een zijraam en ging daarna naar haar vlakbij gelegen woning. Toevallig had Bartje van Lomwel, de vrouw van Aart Boef, dat allemaal gezien want ze woonde tegenover Peter Burggraaff en had natuurlijk ook het lawaai gehoord en nieuwsgierig naar buiten gekeken.

Zo werden in vroeger eeuwen van hekserij beschuldigde heksen gewogen. Hier vat de waagmeester zijn taak serieus op: hij plaatst gewone ijzeren gewichten als tegenwicht. Bij somige gelegenheden werd de beklaagde ook gewogen tegen de Bijbel. Museum De Heksenwaag, Oudewater

Janna is weer vrij
Ontredderd ging Janna meteen naar burgemeester Van Slijpe. Die was helaas in Hei- en Boeicop, maar zijn vrouw en schoonzuster waren wel thuis. Zenuwachtig vertelde Janna haar verhaal toen maar aan hen. De twee vrouwen konden echter niets voor haar doen.

Daarop ging ze naar het huis van Mozes en Aäron de Vries. Hier had ze een paar uur tevoren nog monter de melk gebracht maar nu zag ze er zo gehavend uit dat Cornelia Labée, de dienstmeid van Mozes de Vries, zei: Mijn God, wat ziet dat mensch er uit! Direct werd dokter Van Effen gehaald. Hij verleende aan de zenuwachtige Janna de nodige geneeskundige hulp. Het viel gelukkig alles mee.

Nadat de burgemeester was thuisgekomen en het verhaal had gehoord, ging hij meteen naar Janna. Die was nog steeds ontredderd en op van de zenuwen. Hij stelde haar gerust en ging daarna naar het huis van Burggraaff waar hij de daderessen flink de waarheid zei. Hij stelde haar gerust en ging daarna naar het huis van Burggraaff waar hij de daderessen flink de waarheid zei. Hij nam ook de medicijnen in beslag die de Culemborgse wonderdokter had gegeven. Inplaats van berouw te tonen kreeg hij als antwoord: Die vrouw kan wel van de trappen gevallen zijn, dat slechte mensch.

De nasleep
Na het gebeurde bleef Janna nog een tijdje koortsachtig en had last van pijn in haar keel en haar hoofd. Ondanks dat hervatte zij al spoedig haar dagelijkse werk.
Toch ging het Janna van den Heuvel niet zo goed. De familie Burg-graaff had haar de huur van het huisje opgezegd en kreeg zij door alle nare ervaringen ook nog een miskraam. Hierdoor werd ze levensge-vaarlijk ziek, maar herstelde hiervan toch weer.

Voor de rechter
Op 16 april werd de zaak behandeld door het kantongerecht te Gorinchem, waarbij de drie verdachten alles ontkenden. Zelfs dat ze op die bewuste morgen in het huis van Peter Burggraaff waren geweest. Op 22 april werd vonnis gewezen7. Dat vonnis was niet misselijk. De drie verdachten, Cornelia van Bruggen, Aaltje Burggraaff en Annigje Bos, werden elk veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar in eenzame opsluiting te ondergaan en een geldboete van f 8,00. Ze moesten ook de kosten van het rechtsgeding betalen, die f 27,33 bedroegen. Aanvankelijk waren ze opgesloten in de gevangenis te Gorinchem, maar op 21 mei 1873 werden ze naar die te Rotterdam overgebracht, waar ze hun verdere straf moesten uitzitten.
Annigje Bos ging nog tegen het vonnis in beroep, maar dit werd afgewezen. Cornelia van Bruggen overleed begin februari 1876, krap twee jaar na haar vrijlating.

Toverij in Meerkerksbroek
In 1875 twee jaar na het geval in Lexmond verscheen in de Schoon-hovensche Courant8 het volgende bericht: De middelen tot ontto-vering, als het levend braden eener kat of ook wel kip, is weder met een nieuw vermeerderd, dat verre boven de genoemden te verkiezen is. Men hoeft slechts enkele gewone kurken met spelden te door-steken en die in een pot met water over een flink vuur te koken, om de tooverheks tevoorschijn te doen komen. Hoewel dit middel voor eenige dagen te Meerkerksbroek, in de nabijheid van Lexmond, tever- geefs werd aangewend, kan het wel zijn dat daarbij het een en ander, als het openzetten van deuren en ramen, verzuimd is. Als zoodanige spot of aan de kaakstelling niet helpt, ach! dat dan toch onderwijzers, predikanten en andere meer ontwikkelde personen op de soms treurige gevolgen van zulke bijgeloovige dwaasheden wezen!

Een heks in Lopikerkapel
Als laatste nog een geval van toverij uit 1886, dus ruim 110 jaar ge-leden, zoals dat in een spottend stukje in de krant verscheen9.
In de Lekstreken hoort men tegenwoordig weder van tooverij. Een persoon, die de gemeente Lopikerkapel bezocht en aldaar bij eene vrouw koffie gedronken had, bemerkte bij zijne thuiskomst dat zijn lijf vol kikkers zat. Hij kon het gekwaak dezer diertjes duidelijk in zijn binnenste hooren. Dat de man de wanhoop nabij was, behoeft geen betoog, doch naar wij met genoegen vernemen, is er uitredding gekomen, want de kikkers zijn alle langs den natuurlijken weg ver-dwenen. En wat nog meer waard is: nu men weet wie de tooverheks is, kan zij, als men erop bedacht is, niemand meer te pakken krijgen.

Dat geloof aan kikkers in je lichaam bestond nog in de twintigste eeuw. G. van Genderen uit Acquoy en in 1900 te Meerkerk geboren, vertelde in 1963 nog10: Ik heb met een kerel uit Beusichem gewerkt, die was betoverd. Die zee, dat ie betoverd was. Hij had z’n hele lijf vol met kikkers.

Geloof in heksen is domheid
Het is voor ons in de huidige tijd verwonderlijk dat 100 à 125 jaar ge-leden velen nog in heksen geloofden. Maar ook in 1873 verwonderde men zich daar al over, zoals blijkt uit het volgende krantenstukje waarin een soortgelijk geval te Rozendaal werd beschreven als in Lexmond had plaatsgevonden10.Zij die verwonderd gevraagd hebben of de tovergeschiedenis te Lexmond op den 13 maart j.l. wel mogelijk kon wezen, ofschoon de waarheid daarvan door een geregtelijk vonnis is bevestigd, en misschien nog niet overtuigd waren dat het middeleeuwsche bijgeloof van tooverheksen enz. in het midden der negentiende eeuw nog bestaat, maar de mishandeling te Lexmond gepleegd aan andere oorzaken toeschreven, mogen uit dit tweede schandelijke, menschonteerende feit te Rozendaal gepleegd, leeren dat het geloof aan spoken, geestverschijningen, toovenarijen en wondergenezingen bij velen nog in volle kracht bestaat.

Het was duidelijk een totaal andere tijd dan die waarin wij nu leven. Het is daarom ook niet goed om de mensen die in toverij geloofden te veroordelen. Eigenlijk moeten we medelijden hebben met ze hebben, zoals met Cornelia van Bruggen en de andere twee Lexmondse vrou-wen. Het ging hen er immers niet om Janna te mishandelen, maar om gezegend te worden. Het was dus geen kwaadwilligheid maar domheid, zoals van al die anderen die nog in heksen geloofden.

Het verhaal heeft een taai leven gehad, want in 1962 wist de Lexmonder Jacob de Jong nog het volgende verhaal in dialect te produceren12: Zo omstreeks 1870, ik heb daar ‘t verhaal nog van geleze, want ‘t is op plisiewerk uitgedraaid, in die tijd was d’r hier in Lexmond een burenruzie, kletspraat, d’r was een kind ziek, dat kind was betoverd. Affijn, ze deje een zwarte kip in een pot, levend koke en ‘t eerste vrouwgie dat an de deur kwam, dat was de toverheks. Natuurlijk is het verhaal door de mondelinge overlevering flink ver-tekend, maar de essentie is toch bewaard gebleven.

Herinneringen aan een heks uit Ameide
In Ameide schijnt ook een vrouw gewoond te hebben die als heks bekend stond. In 1962/1963 konden verschillende mensen zich nog verhalen over haar herinneren13. Daaruit blijkt dat de mensen uit Ameide vroeger, in het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw, nog massaal aan heksen geloofden. De Ameidenaar J. de Groot vertelde het zo: Vroeger had je hier een vrouw en die stond bekend dat ze kon heksen. Ongeveer alle mensen in Termei waren bang voor d’r. ‘t Was natuurlijk een gewoon mens. Maar toch was ‘t toevallig , zuiver toeval natuurlijk, dat m’n overgrootvader, die was nachtwaker hè, om ‘t uur sloeg die op een klap en precies bij die vrouw viel z’n klap in stukken. Alle kinderen waren bang van die vrouw!
H. Spek uit Tienhoven, geboren in 1900, verwoordde het zo: Vroeger had je in Termei zo’n ouwe juffrouw. De mensen dorsten d’r ‘s avonds na zessen niet heen. D’r waren boeren die d’r pertinent voor omreje, anders gingen ze ‘t water in! Ze is later gaan verhuizen. Midden in Termei woonde ze toen. Veel mensen waren d’r bang voor. Tussen zes uur ‘s avonds en zes uur ‘s morgens dorsten ze d’r niet langs.

Tot slot nog het nuchtere relaas van de in 1892 geboren Ameidenaar L. Diepenhorst: Vroeger zeiden ze dat er in Ameide een heks woonde langs de dijk. Eigenlijk was ‘t een gewoon oud vrouwtje, nog een best vrouwtje ook, al had ze wel iets typisch. Maar je weet hoe dat vroeger ging, er werd zo gauw gepraat. Als de mensen daar passeerden, maakten ze met d’r voeten een kruisje in de grond of het grind voor de deur. Dat deed practisch iedereen in Ameide, negentig procent kan ik wel zeggen.

Noten
Schakel, M.W., Streekgenoten 1, PR Sponsor Sport Publiciteit, Hoornaar, 1990

  1. Zwart, Heksen, Ketters en Inquisiteurs, Fibula-Van Dishoeck; Schoonhovensche Courant, 17 jan. 1885
  2. De Vijfheerenlanden, 12 juli 1863
  3. De Vijfheerenlanden, 9 juli 1871
  4. Advertentieblad voor Gorinchem en Omstreken, 14 maart 1873; Schoon-hovensche Courant, 23 maart 1873; De Vijfheerenlanden, 23 maart 1873
  5. Algemeen Rijksarchief, Arrondissementsrechtbank Gorinchem, 1838-1877, 3.03.14.01, inv.nr. 62, nr.51; inv.nr. 99, nr.51; inv.nr.109, nr.164
  6. Als 6; De Vijfheerenlanden, 27 apr. 1873; Schoonhovensche Courant, 25 mei 1873
  7. Schoonhovensche Courant, 28 maart 1875
  8. Schoonhovensche Courant, 13 febr. 1886
  9. Kooijman, H., Volksverhalen uit het grensgebied van Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland en Noord-Brabant, P.J. Meertens-Instituut, Amsterdam, 1988, nr. 1673
  10. De Vijfheerenlanden, 4 mei 1873
  11. Kooijman, nr. 563
  12. Kooijman, nr. 109, 289, 293

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *