In de Vijfheerenlanden woekert een bar best volk

KRONIEK
2001-2

Jaap van Rijn
Onverbrekelijke banden

Ik heb u al eens verteld een zwak te hebben voor Lexmond, een enig Lekdorp dat zich op de landkaart tussen Ameide en Vianen verstopt. Daar speelde zich in de schoolvakanties mijn onvergetelijke levenslente af. Een tijdperk dat levendig bloesemde, mag ik wel zeggen. Ik werd zogezegd levenswijs tussen de koeien en het fruit en heb allemachtig veel opgestoken van boeren en buitenlui. Dankzij die ‘geleerden’ kwam ik er achter waarom de zeug regelmatig naar de beer moest en dat men mij bij de neus had genomen met ver-halen over ooievaars.

Ook om en nabij Lexmond mocht ik veel kameraadschap ondervinden en nog. Zo telde ik in Vianen twee streekfiguren onder mijn beste vrienden. Bas en Maris van Straten, twee markante kerels met verweerde koppen. Bas was kapitein bij rederij ‘De Keulse Vaart’ en Maris grossierde in paling. De gebroeders stonden bekend om hun nuchterheid, maar paste je in hun straatje, dan betekende dat vriendschap voor het leven. Tegen hen moest je nooit zeggen dat het mooi weer was of regende, dat zagen ze zelf wel. Zij verspilden weinig woorden, wat ze eruit gooiden had inhoud.

Bas leerde ik in 1934 kennen toen hij in Lexmond het knappe deerntje Neel trouwde. Hij verdiende een beste boterham en trok in bij zijn schoonmoeder, die het niet breed had. Bovendien nam hij de zorg van zijn zwager Henk op zich. Door Bas kreeg ik er later Maris als vriend bij. Deze had wat meer tijd nodig om het gemeentehuis te vinden en trof het op oudere leeftijd best met zijn gade, ook een Neel. Bas en Maris zijn er helaas niet meer, de beide Neeltjes bezoek ik nog regelmatig. (1989)

Café Lekzicht

In Lexmond kwam ik regelmatig bij Gerrit Veen over de vloer. De man overleed lang geleden, maar de herinnering aan deze rijzige streekgigant is onuitwisbaar. Gerrit werd in 1888 in de Lexmondse buurtschap Kortenhoeven geboren. Thuis, vader en moeder meegeteld, waren ze met zijn twaalven en vader was een boer. Gerrit zelf zag het in de koeienmelkerij niet zitten en nestelde zich als kastelein in een knus optrekje aan de Lekdijk. Vanuit zijn raam had hij een prachtig zicht op de rivier en de Utrechtse Dom. Door de gunstige ligging van zijn café werd Gerrit in de Eerste Wereldoorlog door de ‘Reederij op de Lek’ benaderd voor de functie van veerman.

Gerrit Veen van het café Lekzicht in zijn tuin bij het kippenhok

Deze maatschappij onderhield met luxe raderboten een vaste passagiers- en vrachtverbinding tussen Rotterdam en Kuilenburg. Sommige boten voeren door naar Wijk bij Duurstede. Tussen deze plaatsen bevonden zich ook aanlegsteigers, waar de boot enkele malen per dag op geregelde tijden meerde. In de meeste dorpen werden deze aanlegplaatsen ‘het veer’ genoemd. Tegen de tijd dat de Lekboot arriveerde liep, alsof het een attractie was, het ganse dorp uit om maar niets van de aankomst te missen. Sommigen brachten familie naar of haalde deze van de boot. Het leven op zo’n dorp draaide om deze Lekreus.

Gerrit boerde goed

Voor twaalf gulden per week moest Gerrit enkele malen per dag naar ‘het hoofd’ om het touw om de bolder te slaan en voor het in- en uitladen van vracht, dat niet zelden uit levende have bestond. Met name koeien en varkens uit de Alblasserwaard en de Vijfheeren-landen vonden op de beestenmarkt in Rotterdam gretig aftrek. Tijdens het transport stond het vee op de voorplecht. Daarnaast controleerde Gerrit of de van boord komende passagiers op een geldig vervoersbewijs gereisd hadden. Hij werd niet slecht beloond, een daggelder werd in die jaren met drie knaken afgescheept. Met de verteringen in het café mee, ving Gerrit bovendien stalgeld van bootpassagiers die de fiets bij hem stalden en het thuisbezorgen van vrachtgoed deed de kassa nogmaals rinkelen.

Hadden de veehouders goed geboerd, dan schoot er wel eens een ham en een zij spek over. Geldzorgen heeft Gerrit nooit gekend en hij kreeg het nog beter toen in 1926 zijn aanstelling als gemeentebode volgde. Zijn eigen werk mocht hij erbij blijven doen. Zijn zilveren jubileum bij de gemeente leverde hem een mooie stoel op en toen hij van Drees ging plukken bracht burgemeester Pellikaan hem een kistje fijne sigaren. De gezagdrager zei erbij Gerrit nog niet te kunnen missen. Dat aanblijven, aldus Gerrit destijds, was zo’n mirakel niet. Hij behoefde alleen te komen bij zaken van aanbelang. Vaak werd hem gezegd dat hij het morgen ook mocht doen. Gerrit was een vraagbaak voor zijn dorpelingen en geen praatjesmaker. Wat hij deed ging op zijn dooie gemak.

Tevens doodgraver

Gerrit Veen (was dorpsomroeper, redactie) inde de penningen voor de honden- en straatbelasting, plakte poldermededelingen op, zegde de schouw aan van bruggehoofden, hoofdeinden, scheisloten, vlieten en weteringen en hij zag er nauwlettend op toe of de Lexmondse heul wel schoon was. De naleving van vrijwel alles werd aan hem toevertrouwd. Soms deed hij werk als afslager en hij had het oppertoezicht bij begrafenissen.

In die tijd brachten de Lexmonders hun doden te voet achter de kerk. Zes ingezetenen – meestal sterke kerels – droegen de kist en kregen voor hun inzet een knaak. Gerrit, die voorop liep en in zijn functie van ceremoniemeester van sjouwen was vrijgesteld, beurde een gulden meer. Ik herinner mij dat Bertus Boogaard, Jan Bubber-man, Gerrit de Jong, Koen Plieger, Henk Schotman en Aai Versluis er op deze manier graag wat bijsnabbelden. Zij wisten dat Gerrit een wijs man was en deze buitenkansjes niet aan de belastingen opgaf. Toen Gerrit 77 werd vond hij het welletjes, maar het café bleef open. Hij verkocht zo nu en dan nog wel eens een flesje bier met beugelsluiting of een glas fosco, maar die handel geschiedde eerder om het maken van een praatje dan om de zilverlingen. Trouwens, toen de Lekboot tijdens de Duitse bezetting uit de vaart werd genomen, was de toeloop naar zijn gelagkamer al beduidend ge-slonken. Gerrit was daar heel niet rouwig om, hij had immers nog zo’n boel op zijn stukje land te doen.

Kee en Geert

Toen mijn familie uit de tijd was, logeerde ik bij Kee en Geert, twee samenwonende zusters. Kee was weduwe en Geert had het genoegen van wittebrood nooit gesmaakt.

Jaap van Rijn, Geert Vroon (ongehuwd) en haar zuster Kee Langerak-Vroon (weduwe)

Achterklappers beweerden dat zij in geval van verhoogde druk wel

eens bij de vrijgezelle Dirk ging buurten, maar laten we het er maar op houden dat het bij een onschuldig kopje koffie of thee gebleven is. Maar goed, zelf had ik geen gevaar te duchten, want mijn hospita’s waren een kwart eeuw ouder dan ik.

De Lexmondse zusjes – echte lieverds – woonden in een primitief, maar oh zo gezellig dijkhuisje. In het kleine bijkeukentje kwam de middagpot op het met takkenbossen gestookte kolenfornuis gaar en op het petroleumstel sudderden peertjes rood. In de opkamer, bereikbaar middels een trapje, stond een tafel voor een raam zonder uitzicht. Dat wil zeggen, je keek tegen de dijk en moest omhoog staren om de voorbijgangers van onderen te zien.

Toen hun huisje werd gebouwd hebben de bestekmakers zich blijkbaar geen zorgen gemaakt over de plek waar de plee – andere afvoeren waren er nog niet – moest komen. Deze kreeg een plaats midden in de schuur. Zonder afbakening, dat was te duur. Voor wie nodig moest zat er niets anders op dan zich op dat vurenhouten geval in het rommelhok te behelpen. Heel normaal dan wanneer Kee of Geert – het hing ervan af wie die dag de schilbeurt had, zonder kloppen door de deur van de keuken naar de schuur kwam om een bakje aardappelen te halen en terloops even een praatje met het slachtoffer begon.  In het begin was het even wennen, doch in die landstreek werd dat toen als heel normaal ervaren. Na een poosje vond ik dat ook. Meen niet dat ik overdrijf, het was echt zo! Ik denk nog vaak aan dat achteraf toch wel aardige ongemak en aan Kee en Geert terug.

Iets over de achtergronden

De schrijver, Jaap van Rijn, heeft bovenstaand artikel eerder gepubliceerd in De Scheveningsche Courant van circa 25 oktober 1989. Zoals u reeds in Lek en Huibert Kroniek van mei 2000 (2e jg. nr. 2) hebt kunnen lezen, heeft hij hier in zijn jeugd alle zomervakanties doorgebracht. Ook na zijn middelbare schooltijd is hij dat blijven doen en ook nadien is hij Lexmond lang trouw gebleven. Hij logeerde dan bij Neel en Bas van Straten, Bertus Boogaard, de familie Verhoef (hun zoontje heette Keesje) en de familie Bubberman. Hij had in Lexmond veel vrienden en, zo schrijft hij, Maaike Verhoef, Greet Bubberman, Melia en Nel de Vaal waren de eerste meidegies die ik aandachtig bekeek. Zijn vaste logeerpartijen hebben zeg maar van 1931 tot 1950 plaatsgevonden. Later legde hij er korte visites af. Zijn verhaal speelt in 1933. In 1931, hij was toen twaalf, ging hij voor het eerst bij zijn opa, Willem Zoon, in Lexmond logeren.De in het artikel genoemde vrouw van Bas van Straten was Neel Verhoef.
De zusters Kee en Geert woonden aan de Lekdijk op de hoek van de Rozemarijnsteeg, tegenover de sigarenmakerij van Jan Bubberman, het gerestaureerde pand uit 1603. Kee was weduwe van Kees Langerak en haar meisjesachternaam was Vroon en haar zuster heette dus Geert Vroon. Toen ze nog getrouwd was woonde ze op Het Fort. Ze was algemeen bekend als Correchie van’t Fort. Ze had echter liever dat men haar Kee noemde. Als weduwe verhuisde zij naar de hoek van de Rozemarijnsteeg. Hier bewoonde ze een half huis. De andere helft werd bewoond door Schotman.
Chris en Dirk van Bentum waren twee samenwonende broers, die beiden nooit zijn getrouwd. Chris had een goed stel hersens, van Dirk zei men dat hij ze niet goed op een rijtje had.
Met dank aan de heer Van Rijn voor het mogen plaatsen van het artikel en het leveren van aanvullende informatie.

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *