Korenmolen Lexmond

KRONIEK
2006-molens

Walter van Zijderveld
Waarom korenmolens?1

Brood was tot het eind van de 18e eeuw het hoofdvoedsel voor de Nederlanders. De uitgaven voor brood vergden voor de gewone man dan ook het grootste deel van de totale gezinsbesteding. Dit bleef zo tot ver in de 19e eeuw, vanaf het midden van de 18e eeuw aangevuld met de aardappel2.

Brood was dus erg belangrijk en voor het merendeel der mensen een primaire voedingsbron. Overal waar dit mogelijk was, verbouwde men daarom tarwe. Veel, zo niet al het geoogste graan, werd lokaal of in de directe omgeving verbruikt. In deze gebieden werden daarom korenmolens gebouwd om het koren tot meel te malen.

De stellingkorenmolen aan het eind van de Molenstraat te Vianen, gefotografeerd in de winter 1912/13. Enkele maanden later ging de molen door brand verloren.

Niet overal kon echter graan worden verbouwd en voor die gebieden moest het graan per schip worden aangevoerd of per wagen, als de staat van de wegen dat tenminste    
toeliet. Omdat graan gemakkelijker en met minder risico voor bederf en schade kan worden vervoerd dan meel, had het voordelen om korenmolens te bouwen in gebieden waar de afnemers woonden en waar geen behoorlijke graanproductie bestond. Korenmolens hadden dus een lokale of beperkt regionale functie.

De molens in de regio rond 1820

Rond 1820 waren in Vianen en in haar verre omtrek slechts 8 à 9 korenmolens aanwezig. In Vianen zelf was er één. Deze wipkorenmolen stond in de zuidwesthoek van de stad, op het eind van de Molenstraat. Deze wipkorenmolen was in 1691 gebouwd op de plaats waar eerst een standerdmolen had gestaan. In 1838 brandde de wipkorenmolen af en werd vervangen door een achtkante stellingkorenmolen.(zie afbeelding op de pagina hiervoor) Deze ging in 1913 door brand verloren3.

Verder was er een korenmolen in Ameide, in de buurtschap Sluis (gebouwd 1715, verdwenen 1913, de stomp in 1975), één in de Grotewaard te Noordeloos (gebouwd 1788, verdwenen 1932) en twee op de Westwal te Leerdam. Waarschijnlijk was in 1820 de korenmolen van Everdingen al verdwenen, zo die er heeft gestaan. In Hagestein stond een wipkorenmolen en in Schoonrewoerd een stelling-korenmolen. Ook in Meerkerk stond een korenmolen. Deze werd al genoemd in de stukken betreffende de verkoop van de heerlijkheid Meerkerk door de Staten van Holland in 1725.

De korenmolen De Kievit te Meerkerk, die in 1936 afbrandde en daarna werd gesloopt.

In de polder Quakernaak, gelegen aan de oostzijde van de Zederik en behorend bij de heerlijkheid Meerkerk, heeft in de bocht tegenover Meerkerk ook een wipkorenmolen gestaan. Toen in 1724 de Zederik werd gekanaliseerd en verder Zederik-kanaal ging heten, werd de bocht afgesneden en kwam de molen aan de noordkant van het kanaal te liggen. In zijn nadagen werd hij, naar zijn eigenaar, De Kiviet genoemd. In 1936 is hij onder dubieuze omstandigheden afgebrand.

Ook in Lexmond kwam een korenmolen
De molen stond precies op de plaats waar nu de A27 de Heicopperweg kruist.

In de omgeving van Vianen waren dus niet veel korenmolens en waarschijnlijk was dat ‘een gat in de markt’. De Lopikse molenaar Anthony Riekourt (later Rekoert geschreven) zag er kennelijk brood in en kreeg op 24 april 1823 koninklijke goedkeuring om in Lexmond een korenmolen te bouwen4.

De keuze van Lexmond was nog niet zo gek, want het dorp lag aan de grote doorgaande Napoleonsweg van Vianen naar Gorinchem en in een gebied waar voldoende tarwe en andere graansoorten werden verbouwd. Zo was in 1827 de tarweopbrengst van de Lexmondse graanakkers 1050 hl. Het buurdorp Hei- en Boeicop bezat geen eigen korenmolen en vervoer van meel zou op die korte afstand weinig bezwaren opleveren. Maar ook Vianen was slechts een zestal kilometers van zijn molen verwijderd en waarschijnlijk hoopte Rekoert ook in dit stadje letterlijk een graantje mee te kunnen pikken.

Het bezitten van een koninklijke goedkeuring betekende voor Rekoert nog niet dat hij al meteen kon gaan bouwen. Eerst moest hij nog een geschikt stuk grond kopen en waarschijnlijk waren zijn plannen financieel ook nog niet rond. Hoe dan ook, het duurde nog bijna een jaar voor hij op 26 februari 1824 voor f 132,- een stukje grond kocht van de Lexmondse boer en wethouder Jan Veen5. Het had een oppervlakte van negen roeden en zesendertig ellen en tweeënzeventig palmen, of in moderne maten: 8,70 are. Het lag precies op de plaats waar nu Rijksweg A-27 de Heicopperweg snijdt (vroeger Heicopsche Steeg genoemd). Op dezelfde dag sloot Rekoert bij de in Amsterdam wonende ambachtsheer van Lexmond, mr. Anthonie Hendrik van den Bergh van Lexmond, een hypotheek af van f 3000,- op zijn windkorenmolen te Lopik6.

Kennelijk had Rekoert de voorgaande tijd gebruikt om zijn plannen goed voor te bereiden, want al een maand later, op 25 maart 1824, werd in tegenwoordigheid van de gemeenteraad de eerste steen gelegd. Dit gebeurde door de twee oudste zonen van de Lexmondse schout E.J. Mecima. Deze Mecima was ook burgemeester van Vianen en bovendien aldaar notaris. Bij hem werden de notariële akten verleden.

Klaarblijkelijk ondervond Rekoert van de ambachtsheer, de schout en de gemeenteraad alle mogelijke steun bij de verwezenlijking van zijn plannen.

De korenmolen

Hoe de korenmolen er in de negentiende eeuw heeft uitgezien, is niet bekend. Er zijn geen afbeeldingen of  beschrijvingen van gevonden. Het metselwerk van de molen bestond in elk geval uit gele ijsselsteentjes.

In 1894 is hij geheel uitgebrand en daarna weer opgebouwd. Het is mogelijk dat hij niet in de oorspronkelijke staat werd hersteld. Vast staat echter dat het altijd een stellingmolen is geweest en dat in de akten en andere bronnen altijd werd gesproken over de ‘stenen koornmolen’. Indien hij geheel van steen is geweest, was het een bijzondere molen, want hij had een achtkantige doorsnede, wat bij geheel stenen molens slechts zelden voorkomt. Ondanks deze vermoedelijk karakteristieke bouwwijze is er in het verleden kennelijk geen aandacht aan de molen besteed.

Deze gevelsteen werd in het vlak rechts van de grote deuren geplaatst. De tekst luidt: Door gunstige medewerking van den weled. Geb. ambactsheer, mr. A.H. van den Bergh van Lexmond, is de eerste steen aan dezen windkoornmolen gelegd door de jonge heeren I.F. de Mey Mecima en P.A. Mecima, oudste zoonen van den heer E.I. Mecima, schout en in tegenwoordigheid van den raad dezer gemeente, den 25 maart 1824.

Na de brand uit 1894 is hij in elk geval als een half stenen molen herbouwd, zoals te zien is op de omstreeks 1900 genomen foto. Het is goed mogelijk dat de stelling hoger lag dan na de herbouw in 1894 en er een horizontale loopbrug was aangebracht die de meelzolder van het huis verbond met een zolder in de molen.

Bij de bouw van de molen werd ook zuidelijk (rechts) daarvan een rietgedekt molenaarshuis geplaatst, met schuin noordelijk (links) daarvan een schuur met rieten dak en een hooiberg. Het hooi zal de molenaar wel nodig hebben gehad om zijn paard te voeren. Het paard had hij nodig om met een wagen graan te halen en meel af te leveren, voorzover zijn klanten dat niet zelf kwamen halen en brengen. Mogelijk hield de molenaar ook nog wat vee.

De naam van de molen

De stenen windkoornmolen kreeg de naam De Vier Gebroeders7. Waarschijnlijk was deze naam een verwijzing naar de vier meerderjarige zonen van Rekoert, die alle vier korenmolenaar waren. Zijn zoon Arie in Lexmond (die dus bij zijn vader werkte), Hendrik in Giessen Nieuwkerk en Servaas en Anthonie beiden in Lopik. De volgende eigenaars van de molen schijnen deze naam niet te hebben gehandhaafd. In de geraadpleegde stukken komen we deze naam later tenminste niet meer tegen en ook geen andere naam.

De eerste molenaar

Het bouwen van de korenmolen ging vrij snel en Anthony Rekoert vestigde zich al in de herfst van 1824 in Lexmond. Hij bezat nu twee molens, want de molen in Lopik was nog steeds in zijn bezit. In november 1824 werd een openbare verkoping gehouden van deze welgelegen, winstgevenden, hegte, sterken vrije wind-koornmolen op eene balie met twee paar steenen8. Hij werd ingezet op f 3000,- maar werd niet verkocht, zodat de veiling werd opgehouden. Hoe het verder met deze molen is gegaan is niet nagetrokken.

Het blijft onduidelijk waarom Rekoert, die al meerderjarige kinderen had, zo nodig in Lexmond een nieuwe molen moest bouwen. Mogelijk was de Lopikse molen minder winstgevend of sterk dan bij de publieke verkoop werd beweerd.

Veel plezier heeft Anthony Rekoert niet gehad van zijn nieuwe stenen windkoornmolen. Waarschijnlijk is hij al snel ziek geworden, want in maart 1825 liet hij een testament maken en reeds op 22 juli van dat jaar overleed hij9.

De volgende eigenaars/molenaars

De erfgenamen van Rekoert zagen waarschijnlijk geen kans om de nieuw gebouwde stenen korenmolen in de familie te houden, want op 25 september 1825 werd zij voor f 6500,- verkocht aan de korenmolenaar Dirk van Wighen (of Van Weggen) uit De Bilt, die spoedig verhuisde naar Lexmond en bij zijn molen ging wonen10.

Het jaar 1833 was een rampjaar voor Dirk. Op 10 oktober overleed zijn vrouw en een maand daarna, op 12 november, zijn zeven jaar oude dochtertje. Dirk bleef achter met zijn driejarig zoontje.

Dirk van Wighen bleef achttien jaar op de molen wonen en verkocht haar in december 1843 in het openbaar. De molen werd ingezet voor f 6400,- en werd, verhoogd met f 300,-, verkocht voor f 6700,- aan Jan Sebastiaan van Eck, een grondeigenaar uit Alblasserdam11.

Van Eck ging in Lexmond bij de molen wonen en bleef als molenaar werkzaam tot aan zijn dood op 18 augustus 1869. Bij zijn overlijden had Van Eck twee minderjarige zonen, een minderjarige dochter en een zoon die hoofdonderwijzer in Bergen op Zoom was. Geen van hen wilde of kon de molen draaiende houden en deze werd daarom verhuurd. Huurder werd Jan Simon den Dekker uit Hardinxveld, die daarvoor het in die tijd niet geringe bedrag van f 650,- per jaar moest neertellen. In die jaren kon in Lexmond kennelijk aardig verdiend worden aan het malen van koren.

De advertentie in De Vijfheerenlanden van 19 november 1871.

Erg lang kon hij de molen niet huren, want al ruim twee jaar later, op 19 november 1871 ver-scheen een advertentie waarin de molen te koop werd aan-geboden. Burgemeester van Slijpe zette in voor f 9500,-, wat het volgende stukje in de krant opleverde: Onze geachte burge- meeste, de heer W.N.J. van  Slijpe heeft dezer dagen de korenmolen met huis, schuur, erf alhier ingezet voor de som van f 9500,-, waarvan de toewijzing zal plaats- vinden op 5 dec. e.k. Men vraagt zich thans met bange vreeze af of St. Nicolaas ons eene surprise zal bezorgen in de gedaante-verwisseling van onzen burgervader in een molenaar. De schrijver hoefde zich echter niet bang te maken. De verkoop ging niet door.

In 1872 werd op 25 april en 8 mei nogmaals een openbare verkoping van de molen gehouden. Door de erfgenamen werd hij toen voor
f 7100,- verkocht aan de Lexmondse boer Peter Wink. De nieuwe eigenaar verkocht de molen direct weer door aan zijn zoon Dirk.

Den Dekker had de molen echter gehuurd tot eind oktober 1872 en tot die tijd bleef hij molenaar op de molen. In november 1872 vertrok hij naar Vianen. Een half jaar later, op 5 mei 1873, verscheen in de krant een vreemde advertentie. Daarin werd een schuld van f 8,- te koop aangeboden die M. den Dekker zou hebben voor het leveren van een hoed met lint voor zijne vrouw!12.

Volgens deze advertentie van 25 mei 1873 kan men voor f 8,00 een schuld overnemen die de gewezen Lexmondse Korenmolenaar M. den Dekker had voor aankoop van een hoed met lint voor zijn vrouw.

Op 30 november kwam de Culemborger Pieter Jan de Heus in zijn plaats, maar deze hield het slechts drie maanden uit en vertrok op 28 februari 1873 weer naar Culemborg. Hij werd opgevolgd door Jan Slob uit Noordeloos.
Eigenaar Dirk Wink was een handelaar en was niet van plan om zelf de molen te bedienen. Reeds een jaar na de koop verkocht hij de molen voor f 7000,- aan de Lexmondse boer Jan den Buurman13. Dat was honderd gulden minder dan Dirk Wink er zelf voor had betaald, dus erg fortuinlijk is hij er niet mee geweest!
Jan den Buurman, en na zijn dood in 1878 zijn vrouw Hilligje van den Berg, werkten zelf niet als molenaar, maar bleven de molen verhuren aan Jan Slob. Slob trouwde met Hilligje, de dochter van Den Buurman, zijn ‘huisbaas’. Na zeven jaar op de molen te hebben gewerkt, vertrok Jan Slob op 1 mei 1880 naar Lopik. Toen zijn schoonmoeder Hilligje Buurman-van de Berg overleed, erfde zijn vrouw de molen.

Per advertentie kondigde Remmerde in 1883 aan dat hij zich in Lexmond als korenmolenaar had gevestigd.

Op 1 mei 1880 werd Jan Slob als molenaar opgevolgd door Isaak van Nadort uit Asperen. Deze kocht echter in 1882 twee buiten bedrijf gestelde watermolens in Leerdam en vertrok14. Daarna verscheen Jan Jacobus van Rijn uit de Haarlemmermeer en op 7 september 1883 kwam Arie Frederik Remmerde uit Dordrecht op de molen wonen. Het waren allemaal zelfstandige ondernemers die de molen huurden van de      
eigenaar en daarin hun zaak dreven. Remmerde, die uit een geslacht van molenaars uit de Betuwe/Bommelerwaard afkomstig was, bleef niet lang huurder. Bijna twee jaar later, om precies te zijn op 18 juni 1885, kocht de dertigjarige molenaar voor f 6000,- de molen van zijn huisbaas Jan Slob, die intussen weer in zijn geboorteplaats Hoornaar was gaan wonen15.

Lexmond een graanland?

Een echt landbouwgebied is Lexmond nooit geweest. Veeteelt was de belangrijkste bron van inkomsten en alleen op de hogere gronden werden granen, bonen, bieten, aardappelen enz. verbouwd. Bovendien werd in de loop der tijd de landbouw steeds minder belangrijk. In 1827 bedroeg de tarweopbrengst nog 1050 hl, maar in 1850 was deze al afgenomen tot 720 hl en in 1883 bedroeg ze nog maar 500 hl. Ook de opbrengst van bonen en erwten was teruggelopen van 300 hl in 1827 naar 180 hl in 1850 en 132 hl in 1883. In een periode van 56 jaar was de opbrengst van de landbouw dus meer dan gehalveerd16.

Deze ontwikkeling had echter niet veel gevolgen voor de korenmolen. De molen had een lokale functie en er werden uitsluitend partijtjes graan voor de bakkers, kruideniers en boeren uit de regio verwerkt. Boeren bakten in die tijd vaak nog zelf hun brood. Omdat de omzet daarvan beperkt was, werden op de Lexmondse korenmolen ook zaden, bonen en dergelijke producten gemalen.

Halverwege de 19e eeuw waren ook de meelfabrieken in opkomst. Deze vormden toen echter nog geen bedreiging voor de wind- korenmolens, zeker niet op het platteland. Dat kwam pas veel later, in het begin van de 20e eeuw17.

Naast wind- ook stoomaandrijving in 1884

Een windkorenmolen kan natuurlijk alleen maar werken waneer er voldoende wind is. Ook in ons winderige landje is dat niet altijd het geval en de molen stond daarom nogal eens stil. Dat gebeurde natuurlijk ook als het erg druk was. Voor een molenaar zijn dat dan niet de prettigste momenten! Een oplossing voor dit probleem bood de stoommachine. Wind of geen wind, er kon altijd worden gemalen. Vooruitstrevende molenaars plaatsten daarom in of bij hun molen een stoommachine, die een paar maalstenen aandreef. Ze
konden dan altijd malen wanneer ze dat wilden. Van de circa negentienhonderd windkorenmolens die er in de tweede helft van de negentiende eeuw in Nederland waren, bezaten er circa tweehonderd een stoommachine18.

Remmerde maakte in 1891 reclame voor zijn stoomkorenmolen.

Remmerde was ook zo’n vooruitstrevend man. Reeds anderhalf jaar voordat hij de molen kocht, had hij op 14 februari 1884 aan de gemeente toestemming gevraagd om een stoommachine te mogen plaatsen in een nieuw te bouwen schuur tot het malen van verschillende granen enz. De eigenaar van de molen, Jan Slob, zal zeker wel op de hoogte zijn geweest van de plannen en vond het allemaal wel goed.

Plattegrond uit 1884 van de maalderij. Links boven de locomobiel en daaronder de constructie met een grote en een iets kleinere maalsteen.

Evenals nu nog het geval is, moest er ook toentertijd een soort hinderwetvergunning worden aangevraagd en werd een hoorzitting belegd, waar belanghebbenden hun bezwaren konden uiten. De enige die kwam opdagen was Teunis van Dieren, de voorzitter van het bestuur van de polder Lexmond. Hij wilde alleen maar dat er aan de andere kant van de weg, langs de wetering, een hek kwam. De nieuwe schuur kwam namelijk vlak langs de weg te staan en er was aan die kant dan geen plaats meer om uit te wijken. Om te voorkomen dat de weggebruikers aan de andere zijde teveel opzij gingen en zo in de wetering terecht kwamen, zou een 25 m lang hek moeten worden aangebracht. Dit werd toegezegd en daarna werd de vergunning verleend. Remmerde bouwde voor de stoommaalderij een houten schuur met een stenen aanbouw. In het houten deel kwam de eigenlijke maalderij en in de stenen aanbouw stond de stoomketel opgesteld. Om het brandgevaar te beperken, moest voor de schoorsteen een ijzeren of zinken pijp worden gebruikt, die 1 m boven de nok van de andere, reeds bestaande schuur moest uitsteken. Bovendien moest het rieten dak van de bestaande schuur worden vervangen door een pannendak.

De ontwerptekening van het gebouwtje waarin de stoommaalderij werd gehuisvest.
Een locomobiel met neergelaten schoorsteen. In de stoommaalderij was het schoorsteengat verbonden met een vaste schoorsteenpijp.

Als stoomketel koos Remmerde een horizontale locomobiel. Dat was een stoomketel op wielen met aangebouwde schoorsteen en vuurhaard. De locomobiel was bovendien nog uitgerust met een stoommachientje dat een vliegwiel en een riemschijf aandreef. Via een riemoverbrenging werd dan naar keuze een grote of een kleine maalsteen aangedreven. De locomobiel had een vermogen van 6 pk bij een stoomdruk van vier atmosfeer. Voor onze begrippen was dat een weinig indrukwekkend vermogen, maar klaarblijkelijk was het voldoende om een maalsteen in beweging te brengen. De installatie zal in de loop van 1884 in gebruik zijn genomen.

Het was niet de eerste stoommachine die in Lexmond werd geïnstalleerd. Die eer viel een aantal maanden eerder te beurt aan de buitendijks gelegen polder De Eendracht. Daar was op 1 februari 1884 het stoomgemaal in gebruik genomen.

De locomobiel heeft ruim zeven jaar dienst gedaan. Zij werd medio maart 1892 vervangen door een staande ketel, met een capaciteit geschikt voor een stoommachine van 10/14 pk bij een stoomdruk van vijf atmosfeer overdruk. Deze dreef een aparte stoommachine van 14 pk aan, geleverd door Frans Smulders uit Utrecht. Bij de beproeving bleek ze in alle opzichten aan de gestelde eischen te voldoen. Helaas zijn de tekeningen niet meer in het archief aanwezig.

Een maalstoel. In de ronde kuip liggen de maalstenen. Het gemalen graan kan via de tuit worden afgezakt. De aandrijving vindt plaats door een riem, die de stoommachine verbindt met de riemschijf, geheel links.

In de loop der tijd is de houten schuur, waarin de maalderij was gevestigd, vervangen door een stenen, pannengedekte loods, die ook lager was dan de vorige houten schuur. Mogelijk is dat tegelijk met het plaatsen van de verticale stoomketel gebeurd19.

Het nieuwe woonhuis

Remmerde had originele ideeën en wist die ook te verwezenlijken. In de molen en in de maalderij had hij te weinig ruimte om zijn meel en graan op te slaan en bovendien wilde hij best wel in een groter huis wonen. Kennelijk gingen de zaken goed en zag hij het wel zitten om flink te investeren om beide wensen in één klap te vervullen. Zijn oplossing was logisch en simpel. Hij bouwde een flink huis naast de molen, gebruikte de zolder voor meelopslag en verbond deze via een loopbrug met de stelling van de molen. Het nieuwe huis werd tegen het bestaande huisje gebouwd. Het werd op een verhoging gezet en voorzien van een gedeeltelijk nog boven de grond uitstekende kelder. Die verhoging was mogelijk nodig om de bovenverdieping op gelijke hoogte te krijgen met de stelling van de molen of de vloer van de eerste verdieping.

De plattegrond van het molencomplex in 1893. Tekening W. van Zijderveld.

Het is niet bekend wanneer het huis is gebouwd. De gevelsteen die in de voorgevel zat, vermeldde behalve de naam Remmerde, nog een jaartal, maar de gevelsteen is verdwenen en dus is ook het jaartal onbekend. Het is zeer goed mogelijk dat dit 1886 is, want toen leende hij f 4500,- met als onderpand de windkorenmolen met hulpstoomvermogen, woonhuis, schuur, erven en tuin20. Ook 1892 is een mogelijkheid, want toen vond de stichting van een bijbouw plaats21.

Het kleine huisje werd na de bouw van het nieuwe huis mogelijk bewoond door de knecht. Knechten heeft hij in de jaren daarna genoeg gehad. Tussen 2 februari 1883 en eind 1886 heeft Remmerde acht knechten in dienst gehad, waarbij er ook nog perioden waren waarin hij er geen had. Naar de oorzaak van dat snelle verloop kunnen we alleen maar raden.

In 1894 brandde de molen af

Een molen is een erg brandgevaarlijk object. Bij het afremmen van de wieken door de vang treedt wrijving en dus ook warmteontwikkeling op. Bij zeer harde wind kan de warmteontwikkeling zo groot zijn, dat het houtwerk ontbrandt. Op die manier is in 1913 de Viaanse korenmolen aan zijn einde gekomen22.

Een andere veel voorkomende oorzaak van een molenbrand was blikseminslag. Ook de Lexmondse korenmolen kreeg hier op zaterdagmorgen 7 juli 1894 mee te maken. Er woedde toen een hevig onweer boven Lexmond. Volgens de krantenberichten was er in de wijde omtrek veel schade. Tussen acht uur en half negen sloeg de bliksem in de molen. De windkorenmolen brandde geheel uit met al het daarin voorhande graan. De brandweer was terstond aanwezig op de plaats des onheils en komt een woord van lof toe voor het krachtig optreden. De ijzeren as met de beide roeden sloeg met een vreeselijk geraas naar beneden, doch kwam tusschen het woonhuis en’t machinegebouw van de stoomkorenmolen terecht zonder veel schade te veroorzaken. Het nieuw gebouwde woonhuis, het machinegebouw en de hooiberg bleven gespaard23.

Volgens de raadsnotulen heeft de brandweer goed gewerkt, de burgemeester is zeer tevreden over de werking der spuiten en den flinken arbeid der manschappen en gelukkig is er nog veel gespaard gebleven. Aan de vergoeding voor de spuitgasten enz. was de gemeente f 16,- kwijt, maar gelukkig werden deze kosten vergoed door de ‘Onderlinge Verzekeringsmaatschappij, speciaal voor Molenaars’, waarbij Remmerde verzekerd was.

De korenmolen werd in 1894 herbouwd
Advertentie voor het metselwerk in De Vijfheerenlanden van 12 sept. 1894.

De schade aan de molen was enorm. Niet alleen de kap en het bovendeel van de molen, maar ook de ondervoet was zwaar beschadigd. Er moesten daar maar liefst 140.000 stenen worden verwerkt. Deze klus werd medio september (twee maanden na de brand) gegund aan J. Witkamp en J. Harmsen te Vianen, die met f 2,45 per duizend stenen de
goedkoopste waren. Er moesten ook zes ramen met glas, vier loopdeuren en een grote inrijdeur worden geleverd. Het herstel werd dus met voortvarendheid aangepakt.

Reconstructie van de korenmolen. Tekening W. van Zijderveld.

De stenen onderbouw, veldmuren genoemd, werd zeven meter hoog en daarop werd een houten, rietgedekt achtkant aangebracht, met daarop een draaibare molenkap. Deze kap heeft een vorm die in onze regio niet voorkwam, maar op alle molens in de Zaanstreek en op vele in andere plaatsen van Noord-Holland. Zo is bijvoorbeeld de lange spruitbalk (dat is de voorste horizontale balk waaraan de schuine staartbalken zijn bevestigd) in het hart van de molen aangebracht. In Zuid-Holland en Utrecht werd deze balk meer naar voren geplaatst. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de bovenkap en het achtkant afkomstig waren van een afgebroken molen uit Noord-Holland. Hergebruik van Noord-Hollandse molens kwam in de negentiende eeuw zelfs heel vaak voor. De gekochte molen zal waarschijnlijk een kleiner wiekenkruis hebben gehad dan waarmee hij in Lexmond werd voorzien.

Zoals reeds vermeld is het goed mogelijk dat vóór de brand van 1894 ook het bovenste deel van de molen geheel van steen was. Het kan door de brand zodanig zijn verwoest dat het niet loonde dit deel te herstellen, zeker niet als een compleet houten en rietgedekt achtkant plus kap tweedehands in Noord-Holland te koop was. De herbouw zou daardoor ook een stuk sneller verlopen. Voor deze theorie pleit ook het feit dat de hoogte tussen stelling en onderkant houten achtkant erg groot is. Bij nieuw gebouwde molens was dat zeer ongebruikelijk. Het houten achtkant, dat van een kleinere molen afkomstig was, moest op de stenen romp passen. Dat kon alleen op een bepaalde hoogte van de stenen voet, waar zich de vereiste doorsnede bevond. Om nog voldoende lange wieken te krijgen is het bepaald niet ondenkbaar dat daardoor de stelling moest worden verplaatst.

In de nieuwe situatie was de stelling door een kleine loopbrug verbonden met het ernaast gelegen huis. In de kopmuur van het huis bevond zich een deur waardoor men op de meelzolder van het huis kwam. De stelling ligt hoger dan de zoldervloer en omdat de loopbrug volgens de foto horizontaal liep, moet er binnen een trapje zijn geweest. De deuropening was dan wel laag en onder de vloer bleef een ruimte over die volgens foto’s van het huis waarschijnlijk ook een opening is geweest. Het is goed mogelijk dat hier een glijgoot werd gelegd, waarover de molenaar de zakken meel naar beneden liet glijden. Hij kon op die manier gemakkelijk de wagens beladen. Het is niet bekend of de vorm en de plaats van de deuren en ramen ook zijn aangepast.

De enig bekende foto van de korenmolen, gemaakt rond 1900.

Het verwerken van de eerder genoemde grote hoeveelheid stenen in de ondervoet was mogelijk nodig om de stenen onderbouw aan te passen en te verhogen, om daar de houten romp op te kunnen plaatsen24.

In 1895 was de molen weer hersteld (herbouwd staat in de kadastrale gegevens) en begon men weer met malen.

Volgens mondelinge overlevering schijnt de molen in 1907/1908 opnieuw door brand te zijn getroffen. Waar of niet waar, de schade viel kennelijk mee, want na herstel heeft de windkorenmolen nog volop gewerkt.

In september 1902 kocht Remmerde de windstoomkorenmolen in Vianen voor f 7000,-, maar bleef in Lexmond wonen. Zijn zoon Frederik Arie bediende de molen in Vianen25.

Ongelukken met kinderen

Met alle draaiende delen was en is een molen een gevaarlijk ding, waardoor ongelukken geen zeldzaamheid waren. Maar ook op andere manieren konden ongelukken gebeuren. Dat ondervond het enige, 12-jarige zoontje van Remmerde, die zijn vader regelmatig hielp. Dat deed hij ook op zaterdag 26 februari 1904. Alles ging goed tot hij van de omloop viel en 4½ m lager op de grond terechtkwam. In bewusteloze toestand werd hij het huis ingedragen. Aanvankelijk liet de situatie zich ernstig aanzien, maar gelukkig bleek dat alleen zijn beide polsen waren gebroken. Een paar dagen later was zijn toestand gelukkig vrij redelijk.

Niet alleen op de molen konden ongelukken gebeuren, maar ook daar buiten. Dat ondervond Remmerde twee jaar later. Volgens de krant gebeurde toen het volgende. Toen de molenaar R. woensdagmiddag in Hei- en Boeicop bezig was een wagen met meel bij den bakker aan het Zwaanskuiken te lossen, ging het paard, dat vastgebonden noch vastgehouden werd, eensklaps op hol. Wel werd het spoedig gegrepen, maar intusschen was een meisje van vijf jaar aangereden, tengevolge waarvan het met een paar groote hoofdwonden opgenomen werd. Gelukkig laat de toestand van de kleine zich op het oogenblik vrij gunstig aanzien26.

De laatste molenaars

Op vijfenvijftig jarige leeftijd vond Remmerde het in 1910 welletjes. Mogelijk was er door de concurrentie van de meelfabrieken en import van meel onvoldoende werk voor de molen of wilde Remmerde liever in Vianen wonen, want per 1 november 1910 verhuurde hij de molen en vertrok zelf naar Vianen, maar daarmee nog niet uit deze historie.

De nieuwe molenaar was de vijfentwintig jarige Cornelis Schipper uit Vlaardingen. Hij huurde alleen de molen en zette het bedrijf zelfstandig voort. Waarschijnlijk begin 1911, niet lang na zijn aan-treden, verving hij de stoommachine door een 12-14 pk oliemotor. Dat was veel gemakkelijker, want een motor kon snel worden gestart, terwijl een stoommachine een lange opwarmtijd nodig had. Bovendien hoefde nu niet meer met kolen het vuur in de ketel te worden onderhouden, want veel werk en zorg scheelde.

Op een goede, beter gezegd op een kwade dag in begin 1912, begaf de meelzolder het door de voorraad meel die daar lag opgeslagen. Er ontstond toen een welles-nietes spelletje tussen verhuurder Remmerde en huurder Schipper. Remmerde beweerde dat de zolder te zwaar beladen was geweest, terwijl Schipper de zolder onverantwoordelijk slecht vond. Uiteindelijk werd het zelfs een rechtzaak.

Molenaar Arie Verhoef (2e van links) en zijn zuster Catrien (geheel rechts) voor het molenaarshuis rond 1914. De andere twee zijn mogelijk hun neef C. Schipper met vrouw en dochter.

Schipper, die zowel molenaar als handelaar in granen en veekoeken was, bleef tot 18 januari 1914 op de molen, maar was toen plotseling verdwenen, zonder dat men weet waarheen, zelfs zijn vrouw niet, zoals advocaat Rink uit Tiel in een telegram meldde. Die vermissing was maar van korte duur, want hij dook weer op in Rotterdam en vrij snel daarna was er weer een opvolger aan de slag. Het was zijn neef Arie Verhoef, die de gehele zaak overnam. Dat was niet alleen het malen van granen enz., maar ook de handel in granen en veevoer.

Op 31 januari 1914 droeg Schipper de inventaris over aan
A. Verhoef en op 5 februari 1914 volgde de gehele voorraad27. Schipper nam de inventaris over voor f 1479,- en de voorraad voor f 1575,34, samen f 3054,34. Uit de inventarislijst krijgen we een goede indruk wat er zoal nodig was op een korenmolen:

De inventarislijst.
Luchtfoto van het molencomplex na de sloop van de bovenbouw en de loopbrug.

 

Een koekkist met het opschrift ‘Schipper Lexmond’, met daarboven ‘AVH’ (=Arie Verhoef).

De maal- en handelsvoorraad, met enkele rekenfoutjes, was op 1 februari 1914:

Omschrijving Prijs/eenheid Prijs
177 Melassekoeken   9½ ct f16,81½
24 Lijnkoeken, Cockuijt 11¼ ct f2,82
153 Lijnkoeken, Brat   8½ ct f13,00½
50 kg Lijnmeel 11¼ ct f5,62½
150 Soja-melassekoeken 10½ ct f15,75
100 Sojakoeken 10¼ ct f10,25
225 Lijnkoeken halfz. Crock 10½ ct f23,62½
1 vat + 36 kg Petroleum f18,5
59 x 75 kg Galv. maïs f5,20 f306,8
27 x 65 kg Gerst f135/2000 kg f118,46
Vracht f3,3
7 x 70 kg Rijst f7,- f34,3
Vracht f0,75
10 x 80 kg Erwten Petersb. f7,2 f72,-
Vracht f1,-
11 x 80 kg Erwten Odessa f6,6 f72,6
Vracht f1,1
10 x 75 kg Maïs Odessa f5,1 f51,-
10 x 75 kg Tapioca f7,- f52,5
3 x 50 kg Haver f8,- f12,-
3½ x 75 kg Platte maïs f6,1 f21,3
5 x 85 kg Duivenbonen f10,- f42,5
10 x 80 kg Duivenbonen f7,75 f77,5
Diversen f7,-
4 x 70 kg Lijnzaad f10,- f28,-
5 x 50 kg Gries f7,8 f19,5
Vracht f2,-
16 x 74 kg Maïsmeel f5,2 f83,2
3 x 50 kg Haver f6,7 f10,05
2 x 50 kg Grind f6,- f6,-
Vracht f0,15
6 x 80 kg Erwtenmeel Petersb. f7,- f42,-
12 x 50 kg Amerikaans lijnmeel f9,5 f57,-
Vracht f1,2
1 x 50 kg Gries f3,9
Vracht f0,05
3 x 80 kg Tarwemeel f8,25 f24,75
6½ x 60 kg Gerstemeel f4,- f26,-
3 x 65 kg Gerst f135/2000 kg f13,16¼
2 x 74 kg Mixed maïsmeel f6,- f12,-
6 x 60 kg Gerstemeel f4,- f24,-
1½ x 80 kg Voertarwemeel f6,3 f9,45
5 zakken Afval f2,5 f12,5
Vracht f0,5
1½ zak Havermouth f9,- f9,-
38 x 35 kg Gedroogde pulp
3 x 30 kg Idem f6,- f85,2
9 x 40 kg Moutkiemen f4,5 f16,2
9 Zakken f1,8
6 x 80 kg Baktarwe f8,25 f49,5
14 x 75 kg Maïs f4,12½ f57,75
Vracht f1,75
f1575,34

Per 16 februari 1914 werd Schipper uit de Lexmondse gemeente-registers afgevoerd. In Rotterdam had hij later een handel in elektromotoren en elektrische materialen.

Advertentie waarin de motor en de maalinstallatie te koop werden aangeboden. Verhoef woonde al Benningbroek.

Arie Verhoef bleef maar een paar maanden op de molen. Waarom hij zo snel weer vertrok is niet bekend. Mogelijk wilde Remmerde, wiens Viaanse korenmolen in de nacht van 10 op 11 april geheel was afgebrand, weer terug naar zijn Lexmondse korenmolen, nadat plannen tot herbouw van de Viaanse molen waren gestrand.

Verhoef ging op 3 juli 1914 in Benningbroek (Sijberkarspel) in de kop van Noord-Holland wonen en was daar ook molenaar. Zijn zoon heeft hem daar nog opgevolgd. Voordat hij uit Lexmond vertrok zette hij de oliemotor met de bijbehorende maalinstallatie nog te koop, maar toen hij Lexmond verliet was deze nog niet verkocht. Bij zijn vertrek uit Lexmond kreeg hij nog een mooi getuigschrift mee van enkele vooraan-staande landbouwers en een veehandelaar.
Of Remmerde na het vertrek van Verhoef nog op de molen in Lexmond heeft gemalen, is niet bekend.

Het getuigschrift dat Verhoef meekreeg bij zijn vertrek uit Lexmond.
Het einde van de stoom-windkorenmolen in 1916

Het is 1916. De Eerste Wereldoorlog is aan de gang en veel producten zijn in Nederland schaars geworden. Reeds voor de oorlog was het geen gunstige tijd voor de molenaars, waardoor bijvoorbeeld ook de korenmolen van Ameide, op Sluis, in mei 1913 al was gestopt en van haar wieken en verdere installaties was ontdaan. Remmerde had nog volgehouden, maar besloot toch halverwege de oorlog om de molen en het woonhuis te verkopen. Dat gebeurde in februari 1916 bij openbare verkoping. De nieuwe eigenaar werd Peter Kievit uit Meerkerk, die de molen nog datzelfde jaar doorverkocht aan Bernardus Ipenburg en Hendrik Hendrikszn Verweij, beiden uit Lexmond. Tegelijkertijd werd het perceel opgesplitst in de molen en het woonhuis, beide met een schuur en een erf. Nardus Langerak werd de nieuwe eigenaar van de molen. Deze zag het malen helemaal niet meer zitten. Hij liet daarom het bovenste deel van de molen slopen en verbouwde het onderste deel tot woning. De wieken, houten balken, stenen, enz. werden in het openbaar verkocht en de korenmolen bestond niet meer. Alleen de stomp herinnerde nog aan zijn eens zo trotse bestaan28.

In De Vijfheerenlanden van 12 april is de volgende poëtische ontboezeming te lezen: In memoriam. De vanouds bekende korenmolen aan de Heicopsche Steeg binnen de gemeente Lexmond is de verdwijning nabij. Reeds worden hem de machtige armen, de roeden, ontnomen en straks zal alleen de steenen romp, tot woning ingericht, van deze eertijds zoo schilderachtige molen overblijven.

De onderdelen van de gesloopte korenmolen werden openbaar verkocht.

Zoo verliest het Hollandsche landschap telkens wat van zijn oude bekoring. In de oude dorpjes worden de overblijfselen van den kunstzin der vroede vaderen verminkt of weggepleisterd; op het land moeten de machtige windmolens hun plaats inruimen voor naakte machinegebouwtjes. Neen, men behoeft niet blind te zijn voor de vooruitgang, die somtijds in zulke verwisseling kan gelegen zijn, om toch niet zonder een woord van weemoedig afscheid dergelijke attracties van het oud-Hollandsche landschap te zien verdwijnen. Ook in die tijd waren er dus mensen die het verdwijnen van zo’n stukje historie ter harte ging!
De molen werd dus gewoon afgebroken. De verhalen die de ronde doen dat de molen door brand is verwoest en dit de oorzaak van de afbraak is geweest, zijn fabeltjes. Ze zijn echter wel hardnekkig!

Ook de molenstomp en het huis verdwenen in 1972

De laatste eigenaar van de molenstomp was F. de Jong, die de al een tijdje leegstaande stomp en een kleine berging in 1941 voor
f 2400,- van de heer Krouwel uit Vianen kocht. De Jong ging daar in 1943 wonen en bleef er totdat hij de molenstomp rond 1968 verliet. Deze werd in 1972 gesloopt om plaats te maken voor de rijksweg A27.

Het woonhuis was in twee delen verdeeld, elk bestaand uit de helft van het nieuwe en het oude huis. In elk deel woonde een gezin. Ook dit huis werd bij de komst van de A27 ontruimd en in 1972 gesloopt in naam van ‘de snelle vooruitgang’, in de dubbele betekenis van het woord.

De tot woning verbouwde molenstomp.
Molenstomp en huis zijn hier al onbewoond en zullen spoedig worden gesloopt.

Bij de sloop kwam onder een dikke laag pleisterwerk de gevelsteen tevoorschijn en deze is gelukkig behouden. Ze is opgenomen in het stenen talud van het viaduct over de Heicopperweg. Het viaduct heeft de toepasselijke naam Korenmolenviaduct gekregen.

Naamplaat Korenmolenviaduct
Noten
  1. In gewijzigde en kortere vorm al eerder gepubliceerd in In het Land van Brederode, het orgaan van de Historische Vereniging ‘Het Land van Brederode’ te Vianen, 16e nr. 1-2, 1991 en 18e jg. nr. 1-2, 1993
  2. ??, Agrarische Geschiedenis van Nederland, van prehistorie tot heden
  3. C. Enkelaar, De korenmolens te Vianen, in: De molens van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, St. Publikaties Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, Hardinxveld-Giessendam, 1993, p. 80-81
  4. NA, Not. Arch. Z.Holl. voor 1843, toeg.nr. 3.04.01, inv.nr. 7868, akte 16/1099
  5. Idem
  6. Idem, akte 17/1100
  7. Idem, akte 86/1267
  8. Idem, akte 92/1174
  9. Idem, akte 86/1267
  10. Idem
  11. NA, Not. Arch. Z.Holl. na 1842, toeg.nr. 3.04.02, Vianen, nr. 14, akte 3264
  12. Idem, Vianen nr. 96, akte 3058 en 3063; DVHL 19 en 26 nov. en 3 dec. 1871, 17 en 24 mrt. en 5 mei 1872, 25 mei 1873; SC 3 dec. 1871; NGC 25 nov. 1871
  13. Idem, Vianen nr. 103, akte 3275
  14. J. de Groot, Van een watermolen die korenmolen werd, in: ‘Van Stad en Graafschap Leerdam’, 6e jg. nr. 4
  15. NA, Not.Arch. Z.Holl. na 1842, toeg. nr. 3.04.02, Vianen, nr. 109, akte 5740; DVHL, 16, 23 en 30 sept. 1883; SC 15 sept. 1883
  16. GAZ-OAL, diverse statistieken, o.a. 476
  17. Lintsen, Dr. Ir. H.W., Ons dagelijks brood of het brood en de dood, in De Ingenieur nr. 12, dec. 1989
  18. Idem
  19. GAZ-AL, IB, 14 en 16 febr. 1884, nov. 1891; Proces verbaal 1 mrt. 1884; vergunn. 15 mrt. 1884; DVHL 19 mrt. 1892
  20. NA, Not.Arch. Z.Holl. na 1842, toeg.nr. 3.04.02, Vianen nr. 110, akte 5945
  21. GAZ-OAL, kadastrale leggers, art. 230,398,738, 762, 947, 1392, 1393 en 1397
  22. Enkelaar, A.C., Molens in Vianen, in: In het Land van Brederode, jg. 12, nr. 4, 1987
  23. DVHL, 11 juli 1894; DL 11 juli 1894; SC 11 juli 1894; NGC 12 juli 1894
  24. DVHL 12 en 22 sept., 20 en 27 okt. 1894
  25. DL 12 sept. 1902; DVHL 10 sept. 1903
  26. NGC 3 mrt. 1904 en 13 mei 1906; DVHL 2 mrt. 1904, SC 2 mrt. 1904
  27. Akten en lijsten in particulier bezit; NGC 17 mrt. 1912; DVHL 20 mrt. 1912; DL 22 mrt. 1912
  28. NGC 25 mei 1913; DVHL 15 en 22 jan., 9 febr. en 12 apr. 1916

Gebruikte afkortingen:

AL           – Archief Lexmond
DL          – De Leerdammer
DVHL     – De Vijheerenlanden
GAZ        – Gemeentearchief Zederik
NA          – Nationaal Archief, Den Haag
NGC       – Nieuwe Gorinchemsche Courant
OAL        – Oud Archief Lexmond
SC          – Schoonhovensche Courant

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *